Direct naar content gaan

HR attendering 02 mei 2025

  • Hof Arnhem-Leeuwarden

    Waardevaststelling gaswinnings- en gasbehandelingslocatie (1)

    X (belanghebbende) houdt zich onder meer bezig met het winnen van aardgas uit het Groningerveld door middel van ondergrondse boorputten.

    In deze procedure is de WOZ-waarde van een gaswinnings- en gasbehandelingslocatie in geschil per waardepeildatum 1 januari 2015, naar de toestand per 1 januari 2016.

    Rechtbank Noord-Nederland heeft de waarde in goede justitie vastgesteld. Daarbij heeft zij inzichtelijk gemaakt dat zij de volgende uitgangspunten hanteert:

    1. bij de toepassing van de werktuigenuitzondering heeft zij ten aanzien van de putten 20% en ten aanzien van de utilities 60% in aanmerking genomen;
    2. de correctie voor functionele veroudering: bij de factor wegens economische veroudering is de Rechtbank uitgegaan van 50% voor de putten, van 38% voor de utilities en de infrastructuur/gebouwen, een correctie wegens abandonneringskosten van 15% over de gehele onroerende zaak en een correctie wegens excessieve gebruikskosten ten aanzien van de utilities van 25% daarvan. De Rechtbank heeft deze uitgangspunten verwerkt in twee, respectievelijk van beide partijen afkomstige, Excel-bestanden, welke beide leiden tot een waarde van (afgerond) € 15.639.000, op welke bedrag de Rechtbank in goede justitie de waarde van de onroerende zaak heeft vastgesteld.

    In hoger beroep bepleit de Heffingsambtenaar een waarde per waardepeildatum van € 33.825.000 (conform de uitspraak op bezwaar). Hij slaagt echter niet in het leveren van het van hem verlangde bewijs, dat de door hem beschikte waarde, zoals die door hem in bezwaar is verminderd, niet te hoog is. X heeft zich in hoger beroep geconformeerd aan de door de Rechtbank in goede justitie vastgestelde waarde van € 15.639.000.

    Gelet op hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd, ziet Hof Arnhem-Leeuwarden geen aanleiding de Rechtbank niet te volgen in de door haar vastgestelde waarde.

    Rolnummer: 20/00886

  • Hof Den Haag

    Niet voldaan aan bewijslast dat sprake is van identieke auto’s in BPM-zaak

    In deze BPM-zaak stelt Hof Den Haag voorop dat op grond van het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020 (18/01389, ECLI:NL:HR:2020:561, NLF 2020/0965, met noot van Bothof) geldt dat de CO2-uitstoot van een auto als een vast gegeven kenmerk van de auto moet worden beschouwd. Tussen partijen is de geregistreerde CO2-uitstoot van de onderhavige twee auto’s als zodanig niet in geschil.

    Het geschil spitst zich toe op de vragen of het verschil in geregistreerde CO2-uitstoot en daarmee in verschuldigde BPM uitsluitend wordt veroorzaakt door een verschil in meetmethode en, zo ja, of dit een schending oplevert van artikel 110 VWEU.

    Het Hof is met A-G Wattel in haar conclusie van 21 juli 2023 (23/01021, ECLI:NL:PHR:2023:696, NLF 2023/2033, met noot van Elbert) (inzake gestelde prejudiciële vragen) van oordeel dat het in dit geval, waarin moet worden beoordeeld of uitsluitend als gevolg van de toegepaste meetmethode een verschillend bedrag aan BPM is verschuldigd, moet gaan om identieke auto’s. Daarbij moet, anders dan X (bv; belanghebbende) voorstaat, niet alleen worden gelet op de technische kenmerken maar ook op de uitvoering van de auto’s.

    Uit de door X overgelegde lijsten volgt niet dat de daarin opgenomen auto’s technisch en qua uitvoering identiek zijn aan de twee auto’s van X. Dat alle auto’s dezelfde basale technische eigenschappen hebben, zoals brandstof, aandrijving, transmissie, motorinhoud, het aantal cilinders, wielbasis en vermogen, is niet voldoende. Ook staat niet vast dat de auto’s op de lijsten een vergelijkbare slijtage hebben. X is op dit punt niet geslaagd in haar bewijslast. Of het verschil in CO2-uitstoot uitsluitend is terug te voeren op een verschil in meetmethode, is niet relevant.

    Het Hof verklaart het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.

    Rolnummer: 22/1275 22/1276

  • Hof Arnhem-Leeuwarden

    Verzoek proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep is te laat

    X (bv; belanghebbende) heeft de hoger beroepen tegen twee uitspraken van Rechtbank Gelderland en het bij Hof Arnhem-Leeuwarden ingediende verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken.

    Zij heeft vervolgens verzocht om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van schade.

    Het Hof verklaart dit verzoek niet-ontvankelijk. Daartoe overweegt het Hof dat het bericht van 28 februari 2023 waarbij X haar hoger beroepen heeft ingetrokken, geen verzoek om vergoeding van enig bedrag aan proceskosten of schade bevat. Ook bij de intrekking van het verzoek om een voorlopige voorziening tijdens de zitting van 25 januari 2023 heeft X een dergelijk verzoek niet gedaan. Eerst bij bericht van 28 april 2023 heeft X verzocht om vergoeding van deze bedragen. Dat verzoek is echter te laat, omdat het niet tegelijk met de hiervoor besproken intrekkingen is gedaan.

    Voor het overige verklaart het Hof zich onbevoegd.

    Rolnummer: 21/00868 21/00869 21/00870 21/00871 21/00872 21/00873 21/00874 21/00875 21/00876 21/00877 21/00878 21/00879 21/00880 21/00881 22/0969 22/02243

Naar boven