Algemene Kinderbijslagwet
Hst. I Algemene bepalingen
Art. 1
Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt verstaan onder:- a.Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
- b.lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;
- c.vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000 ;
- d.continentaal plat: de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone , voor zover deze grenst aan de territoriale zee van Nederland;
- e.uitreiziger: persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan de Sociale verzekeringsbank, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op de lijst van organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap .
Art. 2
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont. Art. 3
1Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.2Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen welke in Nederland hun thuishaven hebben, ten opzichte van de bemanning als deel van Nederland beschouwd.3Hij die Nederland metterwoon heeft verlaten en binnen een jaar nadien metterwoon terugkeert zonder inmiddels in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, of op het grondgebied van een andere Mogendheid te hebben gewoond, wordt ook voor de duur van zijn afwezigheid geacht in Nederland te hebben gewoond. Art. 4
1In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder kind: eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind.2Als eigen kind wordt beschouwd het kind3Als pleegkind wordt beschouwd het kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.4Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen een kind met een pleegkind wordt gelijkgesteld. Art. 5
Art. 5a
Bij een besluit ingevolge de artikelen 14, vierde lid , en 21 is mede belanghebbende het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Art. 5b
Hst. II Kring der verzekerden
Art. 6
1Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die- a.ingezetene is;
- b.geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
2Niet verzekerd is de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 .3Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.4Bij een maatregel, als bedoeld in het derde lid, kan worden bepaald dat bij een niet rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l , verzekerd zijn: Art. 6a
Zo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen:- a.wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;
- b.wordt voor de toepassing van hoofdstuk 3 van deze wet onder verzekerde mede verstaan de niet-verzekerde persoon die recht op kinderbijslag heeft verkregen op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU 2004, L 166);
- c.wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
Hst. III De kinderbijslag
Par. undefined Het recht op kinderbijslag
Art. 6b
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder centrum voor topsport verstaan een voorziening waar een topsporter op tenminste toptalentniveau de mogelijkheid heeft op één locatie te trainen, wonen en studeren. Art. 7
1De verzekerde heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat:- a.tot zijn huishouden behoort, of
- b.door hem wordt onderhouden.
2De verzekerde heeft voor een kind van 16 of 17 jaar slechts recht op kinderbijslag indien:- a.de verzekerde heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2, eerste lid , en 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 , dan wel daarvan op grond van die wet is vrijgesteld;
- b.het kind als leerling, vavo-student of student als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs van een met een school of instelling als bedoeld in artikel 4a van de Leerplichtwet 1969 vergelijkbare inrichting van onderwijs buiten Nederland staat ingeschreven en deze inrichting geregeld bezoekt, dan wel met overeenkomstige toepassing van de vrijstellingsgronden van die wet van die verplichting is vrijgesteld;
- c.het kind een startkwalificatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet 1969 heeft behaald; of
- d.het kind een school of instelling als bedoeld in onderdeel b heeft afgerond op vergelijkbare wijze als bedoeld in onderdeel c.
3Het niet voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, blijkt uit een daartoe strekkende mededeling van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het kind woont.4Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het tweede en derde lid.5Vervallen.6Het bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 12, eerste en tweede lid , wordt verdubbeld indien de verzekerde per kalenderkwartaal een bijdrage levert aan het onderhoud van het kind die meer bedraagt dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag en het kind, bedoeld in het eerste lid, niet tot het huishouden van de verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort:- a.in verband met ziekte of gebreken van het kind; of
- b.in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding aan een school of instelling in de zin van artikel 1, onder b of c, van de Leerplichtwet 1969 waar het kind staat ingeschreven of in verband met het volgen van onderwijs, genoemd in artikel 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 waar het kind overeenkomstig artikel 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 staat ingeschreven of in verband met het volgen van onderwijs aan een vergelijkbare inrichting van onderwijs buiten Nederland waar het kind staat ingeschreven, waarbij:
- 1°.de verzekerde aantoont dat het kind een bij ministeriële regeling te bepalen beroepsopleiding volgt of als toptalent op het gebied van dans en muziek dan wel als topsporter op tenminste toptalentniveau een bij ministeriële regeling te bepalen school bezoekt voor het volgen van voortgezet onderwijs of een opleiding volgt in het voorbereidend beroepsonderwijs of in het beroepsonderwijs en als topsporter op tenminste toptalentniveau een opleiding bij een bij ministeriële regeling te bepalen centrum voor topsport volgt waardoor de afstand tussen het woonadres van de verzekerde of het woonadres van de ander tot wiens huishouden het kind laatstelijk behoorde en de dichtstbijzijnde instelling of school waar de beroepsopleiding of het voortgezet onderwijs wordt aangeboden meer bedraagt dan een bij ministeriële regeling te bepalen aantal kilometers; of
- 2°.de verzekerde een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen beroep uitoefent; of
- 3°.de verzekerde of de ander tot wiens huishouden het kind laatstelijk behoorde in een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen deel van Nederland woont, of de verzekerde aantoont dat hij of die ander in een gebied buiten Nederland woont waarbij niet verwacht kan worden dat het kind op basis van openbaar of eigen vervoer dagelijks heen en weer reist tussen school en het adres van de verzekerde of die ander; of
- 4°.het het kind betreft van de verzekerde, bedoeld in artikel 7b, vierde lid, onderdelen a en b ; of
- 5°.de verzekerde aantoont dat het kind een bij ministeriële regeling te bepalen school bezoekt waarbij de afstand tussen het woonadres van de verzekerde of het woonadres van de ander tot wiens huishouden het kind laatstelijk behoorde en de dichtstbijzijnde school waar het onderwijs wordt aangeboden meer bedraagt dan een bij ministeriële regeling te bepalen aantal kilometers, met dien verstande dat de afstandseis niet geldt als het kind verplicht is gedurende het schooljaar meer dan drie nachten per kalenderweek op een aan de school gelieerde locatie te overnachten.
7Indien de beroepsopleiding of de school, bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, onder 1°, niet langer is opgenomen in de ministeriële regeling, bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, onder 1°, dan wel indien gedurende de beroepsopleiding of het voortgezet onderwijs, bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, onder 1°, een gelijke opleiding of school in die ministeriële regeling wordt opgenomen die valt binnen de afstand, bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, onder 1°, blijft de verdubbeling van de kinderbijslag, bedoeld in het zesde lid, van toepassing tot de dag waarop het kind de opleiding of het onderwijs, bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, onder 1°, niet langer volgt.8Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid, onderdeel b, en het zesde lid.9Voor de toepassing van dit artikel wordt het kind geacht het onderwijs of de beroepsopleiding eerst na de vakantie te hebben beëindigd, indien:- a.het onderwijs of de beroepsopleiding wordt beëindigd tijdens een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de school of instelling vastgestelde vakantie, dan wel
- b.het onderwijs of de beroepsopleiding wordt afgesloten met een eindexamen, dat kort voor het begin van de laatste door de Minister van Cultuur, Onderwijs en Wetenschap, de school of instelling vastgestelde vakantie van het desbetreffende schooljaar wordt afgelegd.
10In afwijking van het zesde lid, onderdeel b, sub 1°, is het woord «dichtstbijzijnde» niet van toepassing wanneer: Art. 7a
1Een verzekerde heeft voor een tot zijn huishouden behorend kind dat drie jaar is of ouder, maar nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, genoemd in artikel 12, eerste en tweede lid , indien het kind is aangewezen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen mate van intensieve zorg.2Indien een verzekerde over een kalenderjaar tot uitbetaling gekomen recht heeft gehad op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag op grond van het eerste lid, enheeft de verzekerde recht op een extra bedrag aan kinderbijslag over dat kalenderjaar ten bedrage van € 2.702,13.3Indien een verzekerde of diens partner voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, en recht heeft op meer dan eenmaal de verdubbeling van de kinderbijslag, bedoeld in het eerste lid, heeft hij dan wel zijn partner recht op ten hoogste eenmaal het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in het tweede lid.4Indien twee personen die voor eenzelfde kind recht hebben op kinderbijslag als bedoeld in het eerste lid, dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, is voor de beoordeling van het recht op het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in het tweede lid, de situatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of b, van de ouder wiens recht op kinderbijslag wordt uitbetaald, bepalend.5Bij het uitvoeren van de verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in het eerste lid, kan de Sociale verzekeringsbank gezondheidsgegevens uitwisselen en verwerken.6Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste, tweede en vijfde lid. Art. 7aa
Art. 7b
1Geen recht op kinderbijslag heeft de verzekerde ten behoeve van het kind, indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont.2Het eerste lid is niet van toepassing indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal woont in een land waarin ten behoeve van hem op grond van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU L 166) recht op kinderbijslag bestaat.3Het eerste lid is niet van toepassing indien het kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont doch langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft.4Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat ten behoeve van het kind dat op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont, recht bestaat op kinderbijslag voor:- a.de verzekerde, die werkzaamheden verricht in het algemeen belang en niet in Nederland woont;
- b.de verzekerde, die in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba woont; of
- c.de gezinsleden van de in de onderdelen a of b bedoelde verzekerde.
Art. 7c
Art. 7d
1Geen recht op kinderbijslag overeenkomstig de bepalingen van deze wet heeft de verzekerde die een uitreiziger is.2De verzekerde heeft geen recht op kinderbijslag overeenkomstig de bepalingen van deze wet voor een kind dat een uitreiziger is. Art. 8
Art. 9
Art. 10
Art. 10a
Art. 11
1Recht op kinderbijslag voor een kind ingevolge deze wet heeft slechts degene, die op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerd is.2Recht op kinderbijslag over een kalenderkwartaal voor een kind bestaat indien op de eerste dag van dat kalenderkwartaal is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7 , en, indien van toepassing, artikel 7a .3Recht op kinderbijslag voor een kind ingevolge deze wet heeft slechts degene, die op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerd is en na toepassing van artikel 7d niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij of het kind zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel e . Art. 12
1Het basiskinderbijslagbedrag over een kalenderkwartaal bedraagt € 409,21 per kind.2Het basiskinderbijslagbedrag en het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, tweede lid , bedraagt voor een kind dat woont buiten Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van het bedrag, genoemd in het eerste lid, respectievelijk artikel 7a, tweede lid. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar het kind woonachtig is en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100.3Het aan een verzekerde over een kalenderkwartaal te betalen bedrag aan kinderbijslag bedraagt voor een kind, dat op de eerste dag van dat kwartaal:- a.jonger is dan 6 jaar: € 286,45
- b.6 jaar of ouder, maar jonger is dan 12 jaar: € 347,83 en
- c.12 jaar en ouder, maar jonger is dan 18 jaar: € 409,21
van het op grond van het eerste en tweede lid vastgestelde basiskinderbijslagbedrag.4De kinderbijslag op grond van het derde lid, onderdelen b en c, wordt betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.5Het tweede lid is niet van toepassing indien het kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont doch langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft. Art. 13
1De bedragen, genoemd in de artikelen 7a, tweede lid , en 12, eerste lid , worden al naar gelang de ontwikkeling van het algemene prijsniveau verhoogd of verlaagd.2Het bedrag, genoemd in artikel 7a, tweede lid, onderdeel b , wordt telkens gewijzigd met ingang van 1 januari. Bij een wijziging met ingang van 1 januari wordt dit bedrag vermenigvuldigd met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 , en vervolgens wordt de nodig geachte afronding aangebracht. Indien in het voorafgaande kalenderjaar een dergelijke afronding is toegepast, wordt bij de wijziging uitgegaan van het afgeronde bedrag. Het gewijzigde bedrag wordt door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant.3Het extra bedrag aan kinderbijslag, genoemd aan het slot van artikel 7a, tweede lid , wordt telkens gewijzigd met ingang van 1 januari. Bij een wijziging met ingang van 1 januari wordt dit bedrag verhoogd of verlaagd met hetzelfde percentage, als waarmee de consumentenprijsindex over de maand oktober daaraan voorafgaande, naar boven of naar beneden afwijkt van de consumentenprijsindex, waarop de laatste wijziging is gebaseerd. Het gewijzigde bedrag wordt door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant. In afwijking van de eerste zin blijft wijziging per 1 januari achterwege, indien de consumentenprijsindex over de maand oktober daaraan voorafgaande geen afwijking vertoont ten opzichte van de consumentenprijsindex, waarop de laatste wijziging is gebaseerd.4Het bedrag, genoemd in artikel 12, eerste lid , wordt telkens gewijzigd met ingang van 1 januari en 1 juli. Bij een wijziging met ingang van 1 januari onderscheidenlijk 1 juli wordt dit bedrag verhoogd of verlaagd met hetzelfde percentage, al waarmede de consumentenprijsindex over de maand oktober daaraan voorafgaande onderscheidenlijk over de maand april daaraan voorafgaande, naar boven of naar beneden afwijkt van de consumentenprijsindex, waarop de laatste wijziging is gebaseerd. Het gewijzigde bedrag wordt door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant. In afwijking van de eerste zin blijft wijziging per 1 januari onderscheidenlijk per 1 juli achterwege, indien de consumentenprijsindex over de maand oktober onderscheidenlijk over de maand april daaraan voorafgaande geen afwijking vertoont ten opzichte van de consumentenprijsindex, waarop de laatste wijziging is gebaseerd.5Het overeenkomstig het tweede, derde of vierde lid gewijzigde bedrag treedt in de plaats van het bedrag, genoemd in artikel 7a, tweede lid, onderdeel b , het extra bedrag aan kinderbijslag, genoemd aan het slot van artikel 7a, tweede lid, onderscheidenlijk het bedrag, genoemd in artikel 12, eerste lid .6Indien daartoe naar Ons oordeel een bijzondere aanleiding bestaat, kan het extra bedrag aan kinderbijslag, genoemd aan het slot van artikel 7a, tweede lid , of het bedrag, genoemd in artikel 12, eerste lid , bij algemene maatregel van bestuur met ingang van een bij die algemene maatregel van bestuur aan te geven datum worden verhoogd. De op grond van de vorige zin verhoogde bedragen treden in de plaats van het extra bedrag aan kinderbijslag, genoemd aan het slot van artikel 7a, tweede lid, onderscheidenlijk het bedrag, genoemd in artikel 12, eerste lid.7Indien een verhoging als bedoeld in het zesde lid samenvalt met een wijziging als bedoeld in het derde of het vierde lid, wordt het bedrag voorafgaande aan de verhoging gewijzigd en geschiedt de wijziging, in afwijking van het derde lid, onderscheidenlijk het vierde lid, bij de in het zesde lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.8Hetgeen onder consumentenprijsindex als bedoeld in het derde en vierde lid wordt verstaan, wordt nader bij algemene maatregel van bestuur geregeld.9Indien het bedrag, genoemd in artikel 12, eerste lid , wordt gewijzigd, worden de uit de toepassing van artikel 12, derde lid, met betrekking tot dat bedrag voortvloeiende bedragen, samen met de dag waarop de wijziging ingaat, door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant.10Een wijziging van de kinderbijslag op grond van dit artikel vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.11De Sociale verzekeringsbank betaalt de gewijzigde kinderbijslag, bedoeld in het tiende lid, bij de eerstvolgende betaling van de kinderbijslag nadat de wijziging, bedoeld in het derde dan wel vierde lid, heeft plaatsgevonden. Art. 13a
Par. undefined Het geldend maken van het recht op kinderbijslag
Art. 14
1De Sociale verzekeringsbank stelt:- a.op aanvraag vast of een recht op kinderbijslag bestaat;
- b.op aanvraag of, indien informatie is verschaft door het Centrum Indicatiestelling zorg, als bedoeld in artikel 9.1.3a, eerste lid, van de Wet langdurige zorg , ambtshalve op basis daarvan vast of een recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag als bedoeld in artikel 7a, eerste lid , bestaat; en
- c.op aanvraag vast of een recht op het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, tweede lid , bestaat.
2Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de verder bij de aanvraag te verstrekken gegevens.3De aanvraag om het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, tweede lid , wordt ingediend voor 1 december van het kalenderjaar na het kalenderjaar waarover het recht op het extra bedrag aan kinderbijslag bestaat.4Indien de verzekerde nalaat een aanvraag om kinderbijslag in te dienen, kan deze aanvraag worden ingediend door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, dat tevens adviseert aan wie de kinderbijslag wordt betaald.5Het recht op kinderbijslag of een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, als bedoeld in artikel 7a, eerste lid , gaat niet eerder in dan:- a.indien het kinderbijslag betreft, een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de aanvraag om kinderbijslag werd ingediend; of
- b.indien het een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, als bedoeld in artikel 7a, eerste lid , betreft, zes maanden voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal:
- 1°.waarin de aanvraag om een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag werd ingediend; of
- 2°.waarin het recht op zorg aanvangt op grond van het indicatiebesluit, bedoeld in artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg , indien het recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag ambtshalve wordt vastgesteld op basis van de informatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
Art. 14a
1Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van kinderbijslag en terzake van weigering van kinderbijslag, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:- a.indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag;
- b.indien anderszins de kinderbijslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
- c.indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op kinderbijslag bestaat.
2Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid af te zien.3Indien de verzekerde of de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald niet op grond van artikel 15a desgevraagd aantoont dat is voldaan aan artikel 15a, eerste lid, onderdelen a en b, en als gevolg hiervan niet kan worden vastgesteld tot wiens huishouden het kind behoort, wordt het recht op kinderbijslag vastgesteld, herzien of ingetrokken en het recht op kinderbijslag geldend gemaakt overeenkomstig hoofdstuk III, paragraaf 1 en 2 . Art. 15
1De verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag, de hoogte van de kinderbijslag, het geldend maken van het recht op kinderbijslag of op het bedrag van de kinderbijslag, dat wordt betaald.2De verplichting van het eerste lid geldt niet indien: die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens dit onderdeel van toepassing is. Art. 15a
1In aanvulling op artikel 15 kan de Sociale verzekeringsbank de verzekerde of de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald verzoeken aan te tonen dat:- a.ten aanzien van een kind als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid , wordt voldaan aan de voorwaarden, gesteld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, of
- b.een kind als bedoeld in artikel 7, zesde lid , niet tot het huishouden van de verzekerde noch tot het huishouden van een ander behoort.
2Teneinde de verzekerde of de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald daartoe in de gelegenheid te stellen, kan de Sociale verzekeringsbank bij dit verzoek aanbieden met de toestemming van de verzekerde of de bewoner van de woning waar het kind woont, de woning van verzekerde onderscheidenlijk de woning waar het kind woont binnen te treden.3Indien door het ontbreken van toestemming van de bewoner niet kan worden vastgesteld tot wiens huishouden het kind behoort, heeft dit gevolgen voor het recht op en het geldend maken van het recht op kinderbijslag. Art. 16
1De Sociale verzekeringsbank is bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.2De verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplicht de voorschriften op te volgen en anderszins aan de Sociale verzekeringsbank desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.3De verzekerde, alsmede de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, onthouden zich van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden. Art. 17
1De Sociale verzekeringsbank weigert de kinderbijslag tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk indien de verzekerde of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een verplichting op grond van artikel 16 opgelegd, of de verplichting, bedoeld in artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen , niet of niet behoorlijk is nagekomen, dan wel de verplichting, bedoeld in artikel 15 niet binnen de door de Sociale verzekeringsbank daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen.2Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.3De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15 , indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een zodanige waarschuwing is gegeven.4De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.5Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 17a wordt opgelegd.6Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid. Art. 17a
1De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 15 . Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 15, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht . Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 15, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.2In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15 , ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan kinderbijslag is verleend.3Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 15 , niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht .4De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15 , in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaats vindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde, of aan de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een zodanige waarschuwing is gegeven.5De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 15 , als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan kinderbijslag is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag, met overeenkomstige toepassing van het eerste lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.6In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het vijfde lid, de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.7De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.8Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.9Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.10In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde, dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, wijzigen.11Indien ten aanzien van een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd geen sprake is geweest van opzet of grove schuld, en voorts is gebleken dat binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd niet nogmaals een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan, is de Sociale verzekeringsbank bevoegd op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling. Artikel 24c, eerste, derde en vierde lid , is van overeenkomstige toepassing.12Het besluit tot kwijtschelding, bedoeld in het elfde lid, wordt ingetrokken of ten nadele van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd herzien indien binnen vijf jaar na het besluit tot kwijtschelding wederom een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan. Art. 17b
Art. 17c
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de termijn waarvoor uitstel van betaling van de bestuurlijke boete kan worden verleend alsmede omtrent de hoogte van het op grond van artikel 17g, eerste of tweede lid , te verrekenen bedrag en de termijn of termijnen waarbinnen deze verrekening plaatsvindt. Art. 17d
Art. 17e
Art. 17f
Art. 17g
1De Sociale verzekeringsbank verrekent de bestuurlijke boete en een eerdere bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in artikel 17a, vijfde lid , met kinderbijslag op grond van deze wet, ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet of een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet , die degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel degene met wie hij een huishouden vormt, ontvangt.2Onverminderd het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank de bestuurlijke boete verrekenen met een vordering die degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd op hem heeft.3Het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente, onderscheidenlijk het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, betaalt het bedrag van de bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is, op haar verzoek aan de Sociale verzekeringsbank indien degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel degene met wie hij een huishouden vormt, een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet , de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers , de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen , de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen , de Werkloosheidswet , de Ziektewet , de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen , de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen , de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de Toeslagenwet .4De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan de Sociale verzekeringsbank. Indien de Sociale verzekeringsbank gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht , door middel van toezending per post aan degene aan wie de boete is opgelegd.5Zolang de verzekerde en degene met wie hij een huishouden vormt, dan wel de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplichting als bedoeld in artikel 17a, achtste lid , niet of niet behoorlijk nakomt: Art. 17h
Par. undefined De betaling van de kinderbijslag
Art. 18
1De Sociale verzekeringsbank betaalt:- a.de kinderbijslag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het kwartaal waarover recht op kinderbijslag bestaat, respectievelijk binnen drie maanden na indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a ;
- b.de verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, eerste lid , zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden na indiening van de aanvraag of ontvangst van de informatie, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b ; en
- c.het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, tweede lid , zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden na indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c .
2Indien twee personen, die gezamenlijk een huishouden vormen, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, wordt de kinderbijslag uitbetaald aan degene van hen die zij gezamenlijk daartoe hebben aangewezen.3Bij gebreke van een gezamenlijke aanwijzing als bedoeld in het tweede lid bepaalt de Sociale verzekeringsbank aan welke persoon de kinderbijslag wordt uitbetaald.4Indien twee of meer personen waaronder één persoon tot wiens huishouden het kind behoort, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, wordt de kinderbijslag waarop degene recht heeft, tot wiens huishouden dit kind niet behoort, niet betaald.5Indien twee of meer personen over eenzelfde tijdvak recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, in andere situaties dan bedoeld in het tweede en vierde lid, wordt betaald de kinderbijslag waarop degene recht heeft die de hoogste bijdrage in het onderhoud van dit kind levert. Aan de andere personen wordt geen kinderbijslag uitbetaald.6Zolang de persoon aan wie op grond van het vierde of vijfde lid kinderbijslag zou moeten worden betaald geen aanvraag daartoe heeft ingediend, blijft de kinderbijslag, in afwijking van het vierde en vijfde lid, betaald worden aan de persoon die daartoe wel een aanvraag heeft ingediend. Indien de persoon die geen aanvraag heeft ingediend, alsnog een aanvraag indient, wordt de kinderbijslag aan die persoon betaald:- a.na afloop van het kalenderkwartaal waarin de aanvraag is ingediend, indien deze is ingediend in de eerste twee maanden van dat kalenderkwartaal; of
- b.na afloop van het kalenderkwartaal volgend op het kalenderkwartaal waarin de aanvraag is ingediend, indien deze is ingediend in de laatste maand van dat kalenderkwartaal.
7Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot situaties van samenloop, bedoeld in het tweede, vierde en vijfde lid, nadere en aanvullende regels worden gesteld waarbij bepaald kan worden dat aan een ander persoon de kinderbijslag wordt uitbetaald dan de persoon, bedoeld in het vierde en vijfde lid.8De kinderbijslag die op grond van het tweede tot en met vijfde en zevende lid aan een verzekerde wordt betaald, kan op verzoek van die verzekerde in gedeelten aan meer verzekerden worden betaald.9Indien de kinderbijslag in het buitenland wordt uitbetaald, geschiedt de betaling in afwijking van artikel 4:89, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het tijdstip waarop de rekening van de daartoe door de schuldeiser aangewezen bank wordt gecrediteerd. Art. 19
De Sociale verzekeringsbank schort de betaling van de kinderbijslag op of schorst de betaling, indien zij op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft, dat:- a.het recht op kinderbijslag niet of niet meer bestaat;
- b.recht op een lagere kinderbijslag bestaat, of
- c.de verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling aan welke op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, een verplichting hem of haar op grond van de artikelen 15 , 15a, eerste lid , en 16 opgelegd, niet is nagekomen.
Art. 19a
1De Sociale verzekeringsbank schort de betaling van de kinderbijslag op, indien blijkt dat het door de verzekerde verstrekte adres van hemzelf of van zijn kind afwijkt van het adres waaronder de verzekerde of het kind in de basisregistratie personen staat ingeschreven.2Geen opschorting vindt plaats:- a.indien de afwijking redelijkerwijs geen gevolgen kan hebben voor het recht op of de hoogte van de kinderbijslag;
- b.indien de belanghebbende van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
3De Sociale verzekeringsbank doet schriftelijk mededeling van de opschorting aan de verzekerde.4De opschorting wordt beëindigd zodra het aan de Sociale verzekeringsbank gebleken is dat de afwijking niet meer bestaat. Art. 20
Indien voor hetzelfde kind kinderbijslag of een naar aard en strekking daarmee overeenkomende gezinsbijslag is betaald, dan wel kan worden betaald ingevolge deze wet en ingevolge een rechtens geldende regeling, bestaande in een ander land, of ingevolge een regeling van een volkenrechtelijke organisatie, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ter voorkoming, verrekening en beperking van samenloop met dergelijke gezinsbijslagen of ter voorkoming van dubbele kinderbijslag. Art. 21
De Sociale verzekeringsbank is bevoegd, voor zover nodig na ingewonnen advies van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen de kinderbijslag voor een kind te betalen aan een ander dan de rechthebbende. Art. 21a
Art. 22
De kinderbijslag die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen twee jaar na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer betaald. Art. 23
1De kinderbijslag is:- a.onvervreemdbaar;
- b.niet vatbaar voor verpanding of belening;
- c.behoudens voor zoveel dit dient tot verhaal van een uitkering tot levensonderhoud van het kind, of tot terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag als bedoeld in artikel 24 , niet vatbaar voor executoriaal of conservatoir beslag noch voor beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.
2Volmacht tot ontvangst van kinderbijslag, onder welke vorm of welke benaming ook door de verzekerde verleend, is steeds herroepelijk.3Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel, is nietig. Art. 24
1De kinderbijslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, teruggevorderd.2In afwijking van het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald:- a.gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
- b.gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
- c.gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
- d.een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
3De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15 .4De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:5Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.6Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.7In afwijking van het eerste lid kan de Sociale verzekeringsbank, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat. Art. 24a
1De Sociale verzekeringsbank kan de onverschuldigd betaalde kinderbijslag, bedoeld in artikel 24, eerste lid , invorderen bij dwangbevel.2 Artikel 17g is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:- a.indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, de Sociale verzekeringsbank de aflossingsbedragen lager vaststelt; en
- b.indien degene van wie wordt teruggevorderd, dan wel degene met wie hij een huishouden vormt, kinderbijslag op grond van deze wet ontvangt, in afwijking van artikel 17g, eerste lid , het besluit tot terugvordering ten uitvoer kan worden gelegd door verrekening met die bijslag.
Art. 24b
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald. Art. 24c
1In afwijking van artikel 24, eerste lid , kan de Sociale verzekeringsbank, op verzoek van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere terugvordering af te zien bij medewerking aan een schuldregeling, indien:- a.redelijkerwijs te voorzien is dat verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen;
- b.redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen;
- c.een naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank betrouwbaar voorstel voor een schuldregeling tot stand is gekomen door tussenkomst van een schuldhulpverlener als bedoeld in artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet ;
- d.aannemelijk is dat medewerking aan een schuldregeling niet concurrentieverstorend werkt; en
- e.uitdeling in het kader van de schuldregeling plaatsvindt overeenkomstig artikel 349 van de Faillissementswet .
2Het eerste lid is niet van toepassing indien een vordering is ontstaan door het opzettelijk of door grove schuld niet nakomen door de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 15 , en hiervoor een boete als bedoeld in artikel 17a is opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet naleven van die verplichting aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht .3Het besluit tot het afzien van terugvordering of van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald gewijzigd indien:- a.niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid;
- b.de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald zijn schuld aan de Sociale verzekeringsbank niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of
- c.onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
4Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere regels worden gesteld ten aanzien van de bevoegdheid om mee te werken aan schuldregelingen. Art. 24d
Art. 25
Par. undefined
Art. 26
Art. 26a
Art. 27
Art. 28
Art. 29
Hst. V De financiering
Art. 29a
1De Sociale verzekeringsbank beheert en administreert afzonderlijk de middelen tot dekking van de uitgaven, bedoeld in het derde lid, in de vorm van een Algemeen Kinderbijslagfonds dat deel uitmaakt van de Sociale verzekeringsbank, alsmede door de met toepassing van artikel 17a verkregen boeten.2In de middelen tot dekking van de uitgaven ten laste van het Algemeen Kinderbijslagfonds wordt voorzien door het Rijk, onderscheidenlijk de afdracht van de boeten, bedoeld in artikel 17a , door de Sociale verzekeringsbank.3De ingevolge deze wet uit te keren kinderbijslagen en de aan de uitvoering van deze wet verbonden kosten komen ten laste van het Algemeen Kinderbijslagfonds. Art. 29b
Hst. VI Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht en het beroep in cassatie
Art. 29c
1Een beschikking op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gegeven binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag of na ontvangst van de informatie, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b .2De redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag of na ontvangst van de informatie, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b , geen beschikking is gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in het derde lid is gedaan.3Indien een beschikking niet binnen de termijn van acht weken kan worden gegeven, wordt die termijn met een redelijke termijn verlengd en wordt de aanvrager of, indien geen sprake is van een aanvrager, degene aan wie de kinderbijslag wordt uitbetaald daarvan schriftelijk in kennis gesteld.4Indien ambtshalve op basis van de verschafte informatie bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b , niet wordt overgegaan tot vaststelling van een recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, wordt hiervan binnen een redelijke termijn schriftelijk in kennis gesteld: Art. 29d
Art. 30
Art. 31
1Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2 , 3 of 6 .2Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof. Art. 32
Hst. VII Strafbepalingen
Art. 33
Art. 34
Art. 35
Art. 36
Een gedraging die in strijd is met een krachtens deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht . Het feit wordt beschouwd als een overtreding. Art. 37
Art. 38
Art. 39
Art. 40
Hst. VIII Slotbepalingen
Art. 41
Hetgeen nog ter uitvoering van deze wet nodig is, wordt geregeld bij ministeriële regeling. Art. 41a
Art. 41b
1Op de persoon die op grond van een verdrag, de voorlopige toepassing van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie in afwijking van artikel 7b recht heeft op kinderbijslag en wiens recht op kinderbijslag uitsluitend zou eindigen als gevolg van de opzegging of wijziging van dat verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing van dat verdrag dan wel de beëindiging van een daarmee gelijk te stellen situatie, blijft artikel 7b gedurende de eerste twee kalenderkwartalen vanaf de buitenwerkingtreding van het verdrag, de inwerkingtreding van de desbetreffende wijziging respectievelijk de beëindiging van de voorlopige toepassing of de beëindiging van de daarmee gelijk te stellen situatie buiten toepassing.2Het eerste lid blijft van toepassing zolang het kind op de eerste dag van de in dat lid bedoelde kalenderkwartalen woont in hetzelfde land als waar hij op de eerste dag van het daaraan voorafgaande kalenderkwartaal woonde en de verzekerde blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op kinderbijslag. Art. 42
Deze wet kan worden aangehaald onder de titel: "Algemene Kinderbijslagwet". Art. 43
De artikelen van deze wet treden in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.