Direct naar content gaan
Wet op de identificatieplicht
Hst. I Aanwijzing van documenten
Art. 1
1Als documenten waarmee in bij de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen kan worden vastgesteld, worden aangewezen:
  • 1°.een geldig reisdocument als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, b, c, d, e en g , of een Nederlandse identiteitskaart en vervangende Nederlandse identiteitskaart als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Paspoortwet;
  • 2°.de documenten waarover een vreemdeling ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie;
  • 3°.een geldig nationaal, diplomatiek of dienstpaspoort dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, voor zover de houder de nationaliteit van die andere lidstaat bezit;
  • 4°.een geldig rijbewijs dat is afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet, een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 of een rijbewijs dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarvan de houder in Nederland woonachtig is, zolang de bij de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland niet is verstreken, aan de houder geen administratieve maatregel bedoeld in paragraaf 9 van hoofdstuk VI van de Wegenverkeerswet 1994 is opgelegd of aan hem niet de bijkomende straf bedoeld in artikel 179 van die wet is opgelegd en mits het rijbewijs is voorzien van een pasfoto van de houder.
2Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan, al dan niet voor een bepaald tijdvak, andere dan de in het eerste lid bedoelde documenten aanwijzen ter vaststelling van de identiteit van personen.
Hst. II Toonplicht
Art. 2
Een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, is verplicht op de eerste vordering van een ambtenaar als bedoeld in artikel 8 van de Politiewet 2012 of artikel 6a van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten , een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 ter inzage aan te bieden. Deze verplichting geldt ook indien de vordering wordt gedaan door een toezichthouder.
Hst. III Wijziging van de Organisatiewet Sociale Verzekering
Art. 3
Vervallen
Hst. IV Wijziging van de Wet op de Sociale Verzekeringsbank
Art. 4
Vervallen
Hst. V Wijziging van de
Art. 5
Vervallen
Art. 6
Vervallen
Art. 7
Vervallen
Art. 8
Vervallen
Art. 9
Vervallen
Art. 10
Vervallen
Art. 11
Vervallen
Art. 12
Vervallen
Hst. XIII Wijziging van de Wet arbeid buitenlandse werknemers
Art. 13
Vervallen
Hst. XIV Wijziging van de
Art. 14
Vervallen
Art. 15
Vervallen
Art. 16
Vervallen
Hst. XVII Wijziging van de Wet identiteitsvaststelling bij financiële dienstverlening
Art. 17
Vervallen
Hst. XVIII Wijziging van de
Art. 18
Vervallen
Art. 19
Vervallen
Art. 20
Vervallen
Art. 21
Vervallen
Art. 22
Vervallen
Hst. XXIII Slotbepalingen
Art. 23
1Artikel 50 b, derde lid, van de Organisatiewet Sociale Verzekering, zoals dat artikel bij deze wet is gewijzigd, is uitsluitend van toepassing ten aanzien van verzekerden die hun werkzaamheden zijn aangevangen of die loon zijn gaan genieten op of na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.2Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt, na overleg met Onze Minister van Financiën en gehoord de Sociale Verzekeringsraad, een termijn, aanvangende op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, waarbinnen de verzekerden die hun werkzaamheden zijn aangevangen of die loon zijn gaan genieten voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage dienen te verstrekken aan de werkgever teneinde deze in staat te stellen de aard en het nummer van dit document in de administratie op te nemen.3De verplichting bedoeld in het tweede lid geldt als een verplichting van de verzekerde als bedoeld in artikel 50 c, tweede lid, van de Organisatiewet Sociale Verzekering, zoals dat artikel bij deze wet is gewijzigd.
Art. 24
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Art. 25
Deze wet kan worden aangehaald als "Wet op de identificatieplicht".
Naar boven