Wet waardering onroerende zaken
Hst. I Algemene bepalingen
Art. 1
1Deze wet geldt bij de bepaling, de vaststelling en de verstrekking van de waarde van in Nederland gelegen onroerende zaken ten behoeve van afnemers.2Het college van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering van deze wet, tenzij de gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet , hiermee is belast. Art. 2
In deze wet wordt verstaan onder:- –afnemer: bestuursorgaan dat op grond van een wettelijk voorschrift bevoegd is tot gebruik van een waardegegeven;
- –authentiek gegeven: in een basisregistratie opgenomen gegeven dat bij wettelijk voorschrift als authentiek is aangemerkt;
- –basisregistratie: verzameling gegevens waarvan bij wet is bepaald dat deze authentieke gegevens bevat;
- –belastingen: belastingen geheven door het Rijk, de gemeenten en de waterschappen;
- –college: college van burgemeester en wethouders;
- –Dienst: Dienst voor het kadaster en de openbare registers als genoemd in artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster ;
- –landelijke voorziening WOZ: landelijke voorziening als bedoeld in artikel 37aa ;
- –Onze Minister: Onze Minister van Financiën;
- –terugmelding: melding als bedoeld in artikel 37f, eerste lid ;
- –waardegegeven: op de voet van hoofdstuk IV van deze wet vastgestelde waarde van een onroerende zaak;
- –de wet: de Wet waardering onroerende zaken.
Art. 3
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de verrekening van de kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van de wet. Hst. II De waarderingskamer
Art. 4
1Er is een Waarderingskamer. De Waarderingskamer bezit rechtspersoonlijkheid.2De Waarderingskamer houdt toezicht op de waardebepaling en de waardevaststelling van onroerende zaken, op de uitvoering van de basisregistratie waarde onroerende zaken (basisregistratie WOZ) en op de overige in de wet geregelde onderwerpen. De colleges verschaffen de Waarderingskamer desgevraagd tijdig de voor de uitoefening van haar taak noodzakelijke gegevens.3De Waarderingskamer dient desgevraagd of eigener beweging Onze Minister van advies over zaken die verband houden met de inhoud en de toepassing van hetgeen bij of krachtens de wet is bepaald.4De Waarderingskamer geeft voorts uitvoering aan hetgeen haar overigens bij of krachtens de wet is opgedragen.5De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen , met uitzondering van de artikelen 9 en 15 van die wet , is van toepassing op de Waarderingskamer. Art. 5
1De Waarderingskamer bestaat uit elf leden, waaronder de voorzitter, die worden benoemd door Onze Minister.2Van de andere leden dan de voorzitter worden vier leden op voordracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, twee leden uit de rijksbelastingdienst en twee leden op voordracht van de Unie van Waterschappen benoemd.3De Waarderingskamer wijst uit haar midden een plaatsvervangende voorzitter aan.4De leden van de Waarderingskamer worden benoemd voor ten hoogste vier jaren. Na afloop van deze termijn kunnen zij worden herbenoemd.5Degene die tot lid is benoemd ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het ogenblik waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, had moeten aftreden. Hij kan worden herbenoemd. Art. 6
1De Waarderingskamer heeft drie adviserende leden die worden benoemd door Onze Minister op voordracht van onderscheidenlijk Onze Minister, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het InterProvinciaal Overleg.2De adviserende leden kunnen te allen tijde op eigen verzoek door Onze Minister worden ontslagen. Onze Minister kan hen op verzoek van degene die de voordracht heeft gedaan, schorsen of ontslaan. Art. 7
1De Waarderingskamer kan ter uitvoering van haar taak commissies instellen, waarin ook personen van buiten de Waarderingskamer zitting kunnen hebben.2De Waarderingskamer en haar commissies kunnen zich doen bijstaan door deskundigen. Art. 8
1De Waarderingskamer heeft een secretariaat onder leiding van een secretaris. In overeenstemming met Onze Minister, gaat de Waarderingskamer een arbeidsovereenkomst aan met de secretaris en beëindigt deze.2Het secretariaat staat de Waarderingskamer in haar werkzaamheden bij.3De secretaris en het personeel van het secretariaat zijn niet tevens lid of adviserend lid van de Waarderingskamer.4De secretaris is voor de uitoefening van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de Waarderingskamer. Art. 9
Art. 10
De Waarderingskamer stelt een bestuursreglement vast, waarin in ieder geval regels worden opgenomen met betrekking tot de werkwijze van haar commissies, met betrekking tot de wijze waarop overleg wordt gevoerd met de colleges en de afnemers of met hun vertegenwoordigers omtrent aangelegenheden ter zake waarvan naar haar oordeel overleg gewenst is, alsmede omtrent aangelegenheden ter zake waarvan de deelnemers aan het overleg de Waarderingskamer te kennen hebben gegeven overleg te willen voeren. Art. 11
1Geschillen met betrekking tot de uitvoering van de wet tussen afnemers en colleges kunnen door de betrokken partijen worden voorgelegd aan de Waarderingskamer.2Het verzoek tot het in behandeling nemen van een geschil wordt ingediend door de bij het geschil betrokken partijen.3De Waarderingskamer beslist binnen dertien weken nadat het geschil is voorgelegd. De Waarderingskamer kan deze termijn, met redenen omkleed, eenmaal met dertien weken verlengen. Zij kan voorts de termijn verder verlengen met instemming van de betrokken partijen.4De Waarderingskamer is bevoegd de kosten die door haar zijn gemaakt in verband met het voorgelegde geschil in rekening te brengen aan de partijen. Zij kan beslissen dat de kosten die door partijen zijn gemaakt, worden gedragen door de in het ongelijk gestelde partij. Art. 12
Art. 13
Art. 14
Art. 15
Hst. III De waardebepaling
Art. 16
Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:- a.een gebouwd eigendom;
- b.een ongebouwd eigendom;
- c.een gedeelte van een in onderdeel aof onderdeel bbedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
- d.een samenstel van twee of meer van de in onderdeel aof onderdeel bbedoelde eigendommen of in onderdeel cbedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
- e.een geheel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen, of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan, of in onderdeel d bedoelde samenstellen, dat naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormt bestemd voor verblijfsrecreatie en dat als zodanig wordt geëxploiteerd;
- f.het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel aof onderdeel bbedoeld eigendom, van een in onderdeel cbedoeld gedeelte daarvan, van een in onderdeel d bedoeld samenstel of van een in onderdeel e bedoeld geheel.
Art. 17
1Aan een onroerende zaak wordt een waarde toegekend.2De waarde wordt bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.3In afwijking in zoverre van het tweede lid wordt de waarde van een onroerende zaak, voor zover die niet tot woning dient, en met uitzondering van onroerende zaken die zijn ingeschreven in het rijksmonumentenregister, bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet , bepaald op de vervangingswaarde indien dit leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge het tweede lid. Bij de berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden met:- a.de aard en de bestemming van de zaak;
- b.de sedert de stichting van de zaak opgetreden technische en functionele veroudering, waarbij de invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt genomen.
4In afwijking in zoverre van het tweede lid wordt de waarde van een gebouwd eigendom in aanbouw bepaald op de vervangingswaarde, bedoeld in het derde lid. Onder een gebouwd eigendom in aanbouw wordt verstaan een onroerende zaak of gedeelte daarvan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet of voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van die wet en dat door bouw nog niet geschikt is voor gebruik overeenkomstig zijn beoogde bestemming.5In afwijking in zoverre van het tweede lid wordt de waarde van een gebouwd eigendom dat tot woning dient en deel uitmaakt van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 220d, eerste lid, onderdeel d, van de Gemeentewet bedoelde voorwaarden bepaald met inachtneming van een vooronderstelde verplichting om het gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen anders dan volgens de regels van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is. Gebouwde eigendommen die dienstbaar zijn aan de woning worden geacht deel uit te maken van die woning.6Met betrekking tot een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, aanhef en onderdeel f , wordt de waarde gesteld op een evenredig deel van de waarde die dient te worden toegekend aan de gehele onroerende zaak. Art. 18
1De waarde van een onroerende zaak wordt bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert.2De waardepeildatum ligt één jaar voor het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld.3Indien een onroerende zaak in het kalenderjaar voorafgaande aan het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld:- a.opgaat in een of meer andere onroerende zaken,
- b.wijzigt als gevolg van bouw, verbouwing, verbetering, afbraak of vernietiging, dan wel van bestemming verandert, of
- c.een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een andere, specifiek voor de onroerende zaak geldende, bijzondere omstandigheid,
wordt, in afwijking in zoverre van het eerste lid, de waarde bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld.4Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ingevolge welke bij de waardebepaling buiten aanmerking wordt gelaten de waarde van onroerende zaken of onderdelen daarvan, indien die waarde geen onderdeel uitmaakt van de grondslag van de belastingen. Art. 19
Art. 20
1De in artikel 1, tweede lid , bedoelde ambtenaar van de gemeente waarin de onroerende zaak is gelegen, bepaalt de waarde van die onroerende zaak.2Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de onderbouwing en de uitvoering van de waardebepaling.3De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur krachtens het tweede lid wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp aan de beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd en aan de Kamers de gelegenheid is geboden om binnen zes weken na de dag waarop het ontwerp is overgelegd, hun oordeel aan Onze Minister kenbaar te maken. Art. 21
De Waarderingskamer kan het college een aanbeveling doen omtrent de uitvoering van de wet. Zij gaat daartoe niet over dan na het college in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord. Hst. IV De waardevaststelling
Art. 22
1De in artikel 1, tweede lid , bedoelde ambtenaar van de gemeente waarin de onroerende zaak is gelegen, stelt de waarde van de onroerende zaak vast bij een voor bezwaar vatbare beschikking.2De bij de beschikking vastgestelde waarde geldt voor een kalenderjaar. Art. 23
1De beschikking bevat in ieder geval:- a.de naam, het adres en de woon- of vestigingsplaats van degene te wiens aanzien de beschikking wordt genomen;
- b.een aanduiding van de onroerende zaak;
- c.de aan de onroerende zaak toegekende waarde;
- d.de waardepeildatum;
- e.het kalenderjaar waarvoor de beschikking geldt.
2Het niet naleven van de voorschriften van het eerste lid brengt geen nietigheid van de beschikking mee. Art. 24
1De beschikking wordt genomen binnen acht weken na het begin van het kalenderjaar waarvoor zij geldt.2Het niet naleven van het voorschrift van het eerste lid brengt geen nietigheid van de beschikking mee.3De bekendmaking van de beschikking geschiedt terstond door toezending aan:- a.degene die aan het begin van het kalenderjaar het genot heeft van de onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;
- b.degene die aan het begin van het kalenderjaar de onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.
Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking wordt van de beschikking mededeling gedaan aan de afnemers.4Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel a, kan, indien er met betrekking tot een zelfde onroerende zaak meer dan één genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht kan worden aangewezen, bekendmaking plaatsvinden aan één van hen.5Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, wordt:- a.gebruik door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door een door de in artikel 1, tweede lid , bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden;
- b.gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;
- c.het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld.
6Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, kan, met inachtneming van het vierde lid, indien er met betrekking tot een zelfde onroerende zaak meer dan één gebruiker is, bekendmaking plaatsvinden aan één van hen.7Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot de in het derde lid, slotzin, bedoelde mededeling nadere regels worden gesteld.8Indien aan een belanghebbende ingevolge het derde lid, aanhef en onderdelen aen b, twee of meer beschikkingen als bedoeld in artikel 22, eerste lid , moeten worden gezonden, kunnen deze beschikkingen worden verenigd in één geschrift.9Indien ten aanzien van degene aan wie ingevolge het derde lid de bekendmaking van de beschikking dient te geschieden een aanslag onroerende-zaakbelastingen als bedoeld in artikel 220 van de Gemeentewet wordt vastgesteld waarbij als heffingsmaatstaf geldt de bij de beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak, geschiedt in afwijking van de vorige leden de bekendmaking van de beschikking in één geschrift met het aanslagbiljet onroerende-zaakbelastingen. Het niet naleven van de eerste volzin brengt geen nietigheid van de beschikking mee. Art. 25
Art. 26
1Indien in de loop van het kalenderjaar waarvoor de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld een ander dan degene te wiens aanzien een beschikking houdende de vaststelling van de waarde van die zaak is genomen, de hoedanigheid verkrijgt van degene, bedoeld in artikel 24, derde lid, onderdeel a of onderdeel b ,:- a.neemt de in artikel 1, tweede lid , bedoelde gemeenteambtenaar ten aanzien van die ander binnen acht weken na een daartoe gedaan verzoek een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 22, eerste lid , of artikel 27, eerste lid ;
- b.kan de in artikel 1, tweede lid , bedoelde gemeenteambtenaar ten aanzien van die ander eigener beweging een voor bezwaar vatbare beschikking nemen als bedoeld in artikel 22, eerste lid , of artikel 27, eerste lid .
2De beschikking treedt, vanaf het tijdstip waarop die ander de in het eerste lid bedoelde hoedanigheid heeft verkregen, in de plaats van de in de artikelen 22, eerste lid , of artikel 27, eerste lid , bedoelde beschikking.3De beschikking bevat in ieder geval de in artikel 23 bedoelde gegevens, alsmede een vermelding van het in het tweede lid bedoelde tijdstip.4 Artikel 24, derde tot en met achtste lid , is van overeenkomstige toepassing. Art. 26a
Art. 27
1Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de waarde te laag is vastgesteld, kan de in artikel 1, tweede lid , bedoelde gemeenteambtenaar de in artikel 22, eerste lid , of artikel 26, eerste lid , bedoelde beschikking herzien bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de in artikel 1, tweede lid , bedoelde gemeenteambtenaar bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren.2De bevoegdheid tot herziening vervalt door verloop van vijf jaren na de vaststelling van de in artikel 22, eerste lid , of artikel 26, eerste lid , bedoelde beschikking.3 Artikel 24, derde tot en met achtste lid , is van overeenkomstige toepassing. Art. 28
1Ten aanzien van degene die aannemelijk maakt belang te hebben bij de vastgestelde waarde van een onroerende zaak ingevolge de artikelen 22, eerste lid , 26, eerste lid , dan wel artikel 27, eerste lid , en aan wie niet op de voet van de artikelen 24, derde tot en met zesde en achtste lid , 26, vierde lid , dan wel 27, derde lid , de beschikking ter zake is toegezonden, neemt de in artikel 1, tweede lid , bedoelde gemeenteambtenaar binnen acht weken na een daartoe gedaan verzoek een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 22, eerste lid , artikel 26, eerste lid , dan wel artikel 27, eerste lid . Van een belang is sprake als het waardegegeven op grond van een wettelijk voorschrift wordt gebruikt, en de belanghebbende door dit gebruik in zijn individuele belang kan worden geraakt.2De ingevolge het eerste lid genomen beschikking treedt in de plaats van de in de artikelen 22, eerste lid , 26, eerste lid , dan wel artikel 27, eerste lid , bedoelde beschikking met ingang van het in het eerste lid bedoelde verzoek aan te geven tijdstip, met dien verstande dat dit tijdstip niet eerder kan zijn gelegen dan bij het begin van het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin dat verzoek is gedaan.3De beschikking bevat de in artikel 23 bedoelde gegevens, alsmede een vermelding van het in het tweede lid bedoelde tijdstip.4De bekendmaking van de beschikking geschiedt door toezending aan degene te wiens aanzien zij is genomen. Art. 29
1Indien bij de uitspraak op een bezwaarschrift dan wel bij een ambtshalve door de in artikel 1, tweede lid , bedoelde gemeenteambtenaar genomen besluit met betrekking tot een op de voet van dit hoofdstuk genomen beschikking:- a.die beschikking wordt vernietigd;
- b.de bij die beschikking vastgestelde waarde wordt verminderd of verhoogd, geschiedt de bekendmaking daarvan aan de belanghebbenden die het aangaat en de mededeling daarvan aan de afnemers met overeenkomstige toepassing van artikel 24, derde tot en met achtste lid , en met inachtneming van artikel 28 ; mededeling van de uitspraak op een bezwaarschrift aan de afnemers geschiedt eerst indien deze onherroepelijk vaststaat.
2Indien de in het eerste lid bedoelde vernietiging, vermindering of verhoging plaatsvindt krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak, doet de in artikel 1, tweede lid , bedoelde gemeenteambtenaar daarvan mededeling aan de belanghebbenden die het aangaat met overeenkomstige toepassing van artikel 24, derde tot en met achtste lid , en met inachtneming van artikel 28 .3Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de mededeling aan de belanghebbenden die het aangaat, bedoeld in het tweede lid, wordt mededeling gedaan aan de afnemers met overeenkomstige toepassing van artikel 24, derde tot en met achtste lid . Art. 29a
Hst. V Bezwaar en beroep, bevoegdheden, verplichtingen en strafbepalingen
Art. 30
1Met betrekking tot de waardebepaling en de waardevaststelling ingevolge de hoofdstukken III en IV zijn de artikelen 1, derde lid , 5, eerste lid, tweede volzin , 22j , 24a, eerste lid , 25 tot en met 30 , 47 , 49 tot en met 51 , 52a , 53a , 54 en 56 tot en met 60 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Met betrekking tot natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, alsmede lichamen, is voorts artikel 52, vierde en vijfde lid, en - voor zoveel het betreft het bewaren van gegevensdragers - zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.2Een bezwaarschrift tegen een beschikking die is bekendgemaakt en verenigd in één geschrift met een aanslag onroerende-zaakbelastingen, zoals bedoeld in artikel 24, negende lid , wordt geacht mede te zijn gericht tegen die aanslag, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt.3Een bezwaarschrift tegen een aanslag onroerende-zaakbelastingen die is bekendgemaakt en verenigd in één geschrift met een in artikel 22, eerste lid , bedoelde beschikking, zoals bedoeld in artikel 24, negende lid , wordt geacht mede te zijn gericht tegen die beschikking, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt.4Indien de in het tweede of derde lid bedoelde fictie toepassing vindt, treedt de in artikel 1, tweede lid , bedoelde gemeenteambtenaar in de plaats van de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar wat betreft de aanslag onroerende-zaakbelastingen. In afwijking in zoverre van het eerste lid in samenhang met artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , vervat deze gemeenteambtenaar de uitspraak op het bezwaar tegen de in het tweede of derde lid bedoelde beschikking en de uitspraak op het bezwaar tegen de in het tweede of derde lid bedoelde aanslag onroerende-zaakbelastingen in één geschrift.5De bevoegdheden en verplichtingen die ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen gelden met betrekking tot de inspecteur, gelden daarbij voor het college en de in artikel 1, tweede lid , bedoelde gemeenteambtenaar. De verplichtingen die krachtens artikel 56 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gelden jegens iedere door Onze Minister aangewezen andere ambtenaar van de rijksbelastingdienst, gelden daarbij jegens door het college aangewezen personen. Voor zover dit redelijkerwijs van belang kan worden geacht voor de uitvoering van de wet, gelden vorenbedoelde bevoegdheden en verplichtingen ook buiten de gemeente.6Voor de overeenkomstige toepassing van artikel 25c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen treedt de raad in de plaats van de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de Tweede Kamer. Voor de overeenkomstige toepassing van artikel 28, eerste lid, van die wet treedt het college in de plaats van Onze Minister.7De colleges van twee of meer gemeenten kunnen bepalen dat een daartoe aangewezen ambtenaar van één van die gemeenten voor de uitvoering van een of meer bepalingen van de wet wordt aangewezen als de in artikel 1, tweede lid , bedoelde gemeenteambtenaar van die gemeenten.8Indien een gemeenschappelijke regeling is getroffen en bij die regeling een openbaar lichaam of een bedrijfsvoeringsorganisatie is ingesteld, kan bij of krachtens die regeling worden bepaald dat een daartoe aangewezen ambtenaar van dat openbare lichaam of die bedrijfsvoeringsorganisatie voor de uitvoering van een of meer bepalingen van de wet wordt aangewezen als de in artikel 1, tweede lid , bedoelde gemeenteambtenaar.9Op een bezwaarschrift dat niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar, doet de in artikel 1, tweede lid , bedoelde gemeenteambtenaar, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht , uitspraak in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen. Art. 30a
1Het bedrag dat strekt tot vergoeding van de kosten, bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht , onder toepassing van de nadere regels gesteld krachtens het vierde lid van dat artikel, wordt, voor zover die kosten betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in het kader van het bezwaar tegen een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze wet of titel IV, hoofdstuk XV, paragraaf 2, van de Gemeentewet of tegen een daarmee verband houdend besluit, vermenigvuldigd met 0,125. De eerste zin vindt geen toepassing in geval van bijzondere omstandigheden in de zin van de nadere regels gesteld krachtens artikel 7:15, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.2In geval van een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht , onder toepassing van de nadere regels gesteld krachtens de laatste zin van artikel 8:75, eerste lid, van die wet, of in geval van een veroordeling in de kosten waarbij artikel 8:75 van die wet van overeenkomstige toepassing is verklaard, wordt, voor zover die kosten betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in het kader van het beroep, hoger beroep of beroep in cassatie bij de bestuursrechter betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze wet of titel IV, hoofdstuk XV, paragraaf 2, van de Gemeentewet of een daarmee verband houdend besluit, het bedrag dat strekt tot de vergoeding van die kosten vermenigvuldigd met:- a.0,25, indien het bestreden besluit wordt vernietigd of gewijzigd;
- b.0,10 in alle overige gevallen.
De eerste zin vindt geen toepassing in geval van bijzondere omstandigheden in de zin van de nadere regels gesteld krachtens artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht .3De bestuursrechter kent in het kader van het beroep, hoger beroep of beroep in cassatie betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze wet of titel IV, hoofdstuk XV, paragraaf 2, van de Gemeentewet of een daarmee verband houdend besluit, uitsluitend op verzoek, bij overschrijding van de redelijke termijn een vergoeding van immateriële schade toe van € 50 per half jaar waarmee die termijn is overschreden, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Ingeval de procedure eveneens een boetebeschikking betreft, wordt daarnaast de boetebeschikking verminderd.4Onverminderd de artikelen 7:15, vijfde lid , en 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht , al dan niet in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van die wet of de artikelen 29 of 29f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , vinden uitbetalingen ingevolge een beslissing op bezwaar of uitspraak op beroep, hoger beroep of beroep in cassatie betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze wet of titel IV, hoofdstuk XV, paragraaf 2, van de Gemeentewet of een daarmee verband houdend besluit, waaronder uitbetalingen van vergoedingen als bedoeld in de voorgaande leden, dwangsommen als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en vergoedingen van het betaalde griffierecht als bedoeld in artikel 8:74 van die wet , uitsluitend plaats op een bankrekening die op naam staat van de belanghebbende.5Vorderingen tot uitbetaling als bedoeld in het vierde lid zijn niet vatbaar voor vervreemding of verpanding. Art. 31
1Met betrekking tot de toepassing van de hoofdstukken III en IV kunnen bij algemene maatregel van bestuur:2De in het eerste lid bedoelde regels bevatten in elk geval een omschrijving van degene op wie de verplichting rust, alsmede ten behoeve waarvan de verplichting geldt. Voorts vermelden deze regels naar gelang de aard van de verplichting een omschrijving van de aard van de te verstrekken gegevens en inlichtingen, van de aard van de gegevens welke uit de administratie dienen te blijken of van het doel waarvoor het voor raadpleging beschikbaar stellen van gegevensdragers kan geschieden. Art. 32
De afnemers kunnen aan het college de gegevens en inlichtingen verschaffen welke van belang kunnen zijn voor een juiste uitvoering van de wet. Art. 32a
Gemeenten zijn gehouden elkaar desgevraagd kosteloos gegevens en inlichtingen te verschaffen die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de wet. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen hiervoor nadere regels worden gesteld. Art. 33
1Degene die:- a.ingevolge het bepaalde bij of krachtens de wet verplicht zijnde tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt;
- b.ingevolge het bepaalde bij of krachtens de wet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, geen, valse of vervalste gegevensdragers, voor raadpleging beschikbaar stelt, dan wel de inhoud daarvan niet, in valse of vervalste vorm, voor dit doel beschikbaar stelt;
- c.ingevolge het bepaalde bij of krachtens de wet verplicht zijnde tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de wet gestelde eisen, een zodanige administratie niet voert;
- d.ingevolge het bepaalde bij of krachtens de wet verplicht zijnde tot het bewaren van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers, deze gegevensdragers niet bewaart;
een en ander, indien daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat de waarde van een onroerende zaak te laag zou kunnen worden vastgesteld, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.2Degene die een der in het eerste lid omschreven feiten opzettelijk begaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.3Degene die niet voldoet aan de hem bij de artikelen 49 , tweede lid, en 50, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgelegde verplichtingen, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie. Art. 34
Overtreding van de krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur gestelde bepalingen wordt, voor zover die overtreding is aangemerkt als strafbaar feit, gestraft met geldboete van de derde categorie. Art. 35
Overtreding van de krachtens de wet bij ministeriële regeling gestelde algemene voorschriften wordt, voor zover die overtreding is aangemerkt als strafbaar feit, gestraft met geldboete van de tweede categorie. Art. 36
De bij de wet strafbaar gestelde feiten waarop gevangenisstraf is gesteld, zijn misdrijven. De overige bij of krachtens de wet strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen. Art. 37
Hst. VI Gegevensbeheer
Art. 37a
1Er is een basisregistratie WOZ waarin waardegegevens met bijbehorende temporele en meta-kenmerken zijn opgenomen. Het waardegegeven, bedoeld in de vorige volzin, is een authentiek gegeven.2In de basisregistratie WOZ zijn ook bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen authentieke gegevens uit andere basisregistraties opgenomen.3De basisregistratie WOZ heeft tot doel de afnemers te voorzien van waardegegevens. Art. 37aa
1Er is een geautomatiseerde landelijke voorziening WOZ met als doel waardegegevens met bijbehorende temporele en meta-kenmerken te verstrekken aan de afnemers, alsmede het op regelmatige basis verstrekken van waardegegevens inzake onroerende zaken die hoofdzakelijk tot woning dienen aan een loket voor openbare WOZ-waarden.2De Dienst houdt en beheert de landelijke voorziening WOZ waarin de gegevens uit de door de gemeenten gehouden basisregistratie WOZ zijn opgenomen.3De Dienst draagt er zorg voor dat de weergave van een in de landelijke voorziening WOZ opgenomen gegeven overeenstemt met het overeenkomstig artikel 37b, eerste lid , door het college verstrekte gegeven.4Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven omtrent het beheer, de vorm en de inrichting van de landelijke voorziening WOZ. Art. 37b
1Het college levert een waardegegeven met bijbehorende temporele en meta-kenmerken aan de Dienst ten behoeve van de opname in de landelijke voorziening WOZ. De Dienst levert het waardegegeven met bijbehorende temporele en meta-kenmerken aan de afnemers.2Een waardegegeven waarbij op grond van artikel 37g de aantekening «in onderzoek» is geplaatst, wordt uitsluitend verstrekt onder mededeling van die aantekening.3Het college deelt de plaatsing of verwijdering van de aantekening »in onderzoek» mee aan de Dienst ten behoeve van vermelding daarvan in de landelijke voorziening WOZ. De Dienst deelt aan een afnemer die het betreffende waardegegeven voorafgaand aan de plaatsing of verwijdering van de aantekening verstrekt heeft gekregen, mee dat de aantekening is geplaatst of verwijderd en of het gegeven is gewijzigd.4De levering van gegevens als bedoeld in dit artikel vindt plaats langs elektronische weg.5Met een waardegegeven kunnen authentieke gegevens uit andere basisregistraties worden meegeleverd.6Het college draagt er zorg voor dat een meegeleverd authentiek gegeven uit een andere basisregistratie overeenstemt met dat gegeven, als opgenomen in die andere basisregistratie. Art. 37c
1Een afnemer gebruikt een waardegegeven uitsluitend bij de uitoefening van een op grond van een wettelijk voorschrift verleende bevoegdheid tot gebruik van dit gegeven.2Een afnemer is niet bevoegd een waardegegeven verder bekend te maken dan noodzakelijk voor de uitoefening van de hem verleende bevoegdheid. Art. 37d
1Voor zover een afnemer een op grond van een wettelijk voorschrift verleende bevoegdheid tot gebruik van het waardegegeven uitoefent, gebruikt hij het waardegegeven zoals dat ten tijde van het gebruik is opgenomen in de basisregistratie WOZ.2Voor een andere toepassing dan voor de heffing van belastingen geldt het eerste lid niet indien bij het waardegegeven de aantekening «in onderzoek» is geplaatst. Art. 37e
Voor zover artikel 37d, eerste lid , van toepassing is, hoeft degene aan wie door een afnemer om een waardegegeven wordt gevraagd dat gegeven niet te verstrekken. Art. 37f
1Een afnemer die gerede twijfel heeft over de juistheid van een authentiek gegeven dat hij via de landelijke voorziening WOZ verstrekt heeft gekregen meldt dit onder opgaaf van redenen aan de Dienst. De Dienst stuurt de melding onverwijld door naar het college dat het aangaat.2Voor zover een terugmelding betrekking heeft op een authentiek gegeven dat is overgenomen uit een andere basisregistratie, zendt het college die melding onverwijld door aan de beheerder van die andere basisregistratie en doet daarvan mededeling aan de afnemer die de terugmelding heeft gedaan.3Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent:- a.de gevallen waarin een terugmelding achterwege kan blijven, omdat de terugmelding niet van belang is voor het bijhouden van de basisregistratie;
- b.de wijze waarop een terugmelding moet worden gedaan;
- c.de termijn waarbinnen de afhandeling van het onderzoek naar aanleiding van een terugmelding over een waardegegeven moet plaatsvinden.
Art. 37g
1Het college plaatst de aantekening «in onderzoek» bij een waardegegeven indien ten aanzien van dat waardegegeven:- a.een terugmelding is gedaan;
- b.een bezwaar- of beroepschrift is ingediend;
- c.een verzoek om ambtshalve vermindering is gedaan, of
- d.overigens gerede twijfel is ontstaan omtrent de juistheid van dat gegeven.
Voor de onderdelen a en d geldt een bij ministeriële regeling te bepalen termijn waarbinnen het college bepaalt of de aantekening «in onderzoek» al dan niet wordt geplaatst.2Het college verwijdert de aantekening «in onderzoek»:- a.na de afhandeling van het onderzoek naar aanleiding van de terugmelding;
- b.nadat de beslissing op bezwaar of de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden;
- c.na de afhandeling van het verzoek om ambtshalve vermindering, of
- d.na de afhandeling van het onderzoek naar aanleiding van de situatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.
Art. 37h
Bij algemene maatregel van bestuur worden bestuursorganen aangewezen die bevoegd zijn tot gebruik van een waardegegeven of de daarbij behorende temporele en meta-kenmerken ten behoeve van de bij die algemene maatregel van bestuur aan te wijzen doeleinden. Art. 38
Het college draagt zorg voor het verzamelen, opslaan en verstrekken van de gegevens betreffende de in de gemeente gelegen onroerende zaken en betreffende de waarde ervan, een en ander voor zover dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is. Art. 39
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het te registreren en te verstrekken gegevenspakket, de periodiciteit en de wijze van verstrekking. Hst. VII Gegevensverstrekking
Art. 40
1Op verzoek kan het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient door de in artikel 1, tweede lid , bedoelde gemeenteambtenaar worden verstrekt aan een ieder die kan aantonen een gerechtvaardigd belang te hebben bij de verkrijging daarvan.2De in artikel 1, tweede lid , bedoelde gemeenteambtenaar verstrekt uitsluitend aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.3Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de vergoeding die in rekening kan worden gebracht ter zake van de verstrekking van een waardegegeven aan derden. Art. 40a
1Bij algemene maatregel van bestuur worden derden aangewezen die het waardegegeven of de daarbij behorende temporele en meta-kenmerken van een bepaalde onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient op hun verzoek verstrekt kunnen krijgen via de landelijke voorziening WOZ en bevoegd zijn tot gebruik van dat waardegegeven of de daarbij behorende temporele en meta-kenmerken ten behoeve van de bij die algemene maatregel van bestuur aan te wijzen doeleinden.2De bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, aangewezen derde gebruikt een waardegegeven of de daarbij behorende temporele en meta-kenmerken uitsluitend bij de uitoefening van de hem verleende bevoegdheid.3De bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, aangewezen derde is niet bevoegd een waardegegeven of de daarbij behorende temporele en meta-kenmerken verder bekend te maken dan noodzakelijk voor de uitoefening van de hem verleende bevoegdheid. Art. 40b
1Eenieder kan op verzoek het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient, inzien of verstrekt krijgen bij het loket voor openbare WOZ-waarden.2Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen, onder welke voorwaarden en tegen welk tarief een verzameling van waardegegevens betreffende onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen verstrekt kan worden via het loket voor openbare WOZ-waarden in een zodanige vorm dat daarop rechtstreeks een geautomatiseerde verwerking mogelijk is ten aanzien van een op voorhand onbepaalde groep van woningen of personen. Hst. VIII Overgangs- en slotbepalingen
Art. 41
Art. 42
Art. 43
Art. 44
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in aanvulling op de in de wet geregelde onderwerpen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van de wet en de regelingen ingevolge de wet. Art. 45
Art. 46
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1995. Art. 47
Deze wet wordt aangehaald als: Wet waardering onroerende zaken.