Direct naar content gaan
Cessantiawet BES
Art. 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
  • a. Onze Minister:Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
  • b. werkgever:de werkgever, bedoeld in artikel 1613a van het Burgerlijk Wetboek BES ;
  • c. werknemer:de arbeider, bedoeld in artikel 1613a van het Burgerlijk Wetboek BES , met uitzondering van een persoon werkzaam bij een publiekrechtelijk lichaam en een beambte of leerkracht bij het gesubsidieerd bijzonder onderwijs;
  • d. cessantia-uitkering:de eenmalige uitkering, bedoeld in artikel 3, eerste lid ;
  • e. loon:het loon, bedoeld in artikel 6 van de Wet loonbelasting BES ;
  • f. weekloon:
    • 1°.bij een uurloon: het loon per uur vermenigvuldigd met het aantal werkuren per week van de betrokken werknemer,
    • 2°.bij een dagloon: het loon per dag vermenigvuldigd met het aantal werkdagen per week van de betrokken werknemer,
    • 3°.bij een maandloon: het loon per maand vermenigvuldigd met 12 en gedeeld door 52;
  • g. inspecteur:de bij regeling van Onze Minister van Financiën als zodanig aangewezen functionaris;
  • h. ontvanger:de bij regeling van Onze Minister van Financiën als zodanig aangewezen functionaris.
Art. 1a
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een uitbreiding dan wel een beperking worden gegeven ten aanzien van degene die als werknemer wordt beschouwd:
  • a.ten aanzien van vreemdelingen;
  • b.ter voorkoming van samenloop op grond van deze wet met een overeenkomstige regeling buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba;
  • c.in de gevallen van tijdelijk verblijf of tijdelijke werkzaamheden binnen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba;
  • d.ten aanzien van echtgenoten en overige gezinsleden van de werknemer en van de in de onderdelen b en c bedoelde personen.
Art. 2
1Indien het loon geheel of gedeeltelijk bestaat uit huisvesting, verstrekkingen in natura, onderricht of geldelijke uitkeringen waarvan de grootte niet bij voorbaat vaststaat, zoals provisie, commissie, tantième, fooien of vergoedingen voor aangenomen werk, bepalen werkgever en werknemer ter vaststelling van het loon per dag de gemiddelde waarde in het economisch verkeer daarvan met overeenkomstige toepassing van artikel 6C van de Wet loonbelasting BES .2Indien sprake is van een uurloon en het aantal werkuren per week niet bij voorbaat vaststaat wordt het loon per dag vastgesteld aan de hand van het gemiddeld aantal werkuren per week in de periode van dertien weken voorafgaand aan de dag waarop de dienstbetrekking is geëindigd.
Art. 3
1De werknemer wiens dienstbetrekking eindigt, anders dan door zijn schuld of door een aan hem toe te rekenen omstandigheid, wordt door de werkgever een eenmalige uitkering toegekend, gebaseerd op het laatstgenoten loon, waarvan de hoogte als volgt wordt berekend:
  • a.voor het eerste tot en met het tiende gehele dienstjaar één weekloon per dienstjaar;
  • b.voor het elfde tot en met het twintigste gehele dienstjaar een en een kwart maal het weekloon per dienstjaar;
  • c.voor de daarop volgende gehele dienstjaren tweemaal het weekloon per dienstjaar.
Voor de berekening van gehele dienstjaren geldt een periode van meer dan zes maanden na het eerste dienstjaar als een geheel dienstjaar.
2Voor de toepassing van het eerste lid worden dienstbetrekkingen geacht éénzelfde, niet onderbroken dienstbetrekking te vormen in de in artikel 1615fa, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek BES genoemde gevallen.3Van het bepaalde in het eerste lid kan slechts ten gunste van de werknemer worden afgeweken, terwijl van het bepaalde in het tweede lid slechts bij collectieve arbeidsovereenkomst kan worden afgeweken.4Het eerste lid vindt geen toepassing indien een werknemer bij het einde van zijn dienstbetrekking in het genot van een pensioen of uitkering bij wijze van pensioen of ouderdomsverzorging wordt gesteld.5Het vierde lid vindt geen toepassing wanneer het pensioen of de uitkering bij wijze van pensioen of ouderdomsverzorging, dat aan de werknemer bij het einde van zijn dienstbetrekking wordt uitgekeerd, minder bedraagt dan het dan geldende wettelijk ouderdomspensioen, danwel, het pensioen ingeval daarop het wettelijk ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk in mindering wordt gebracht, minder bedraagt dan tweemaal het bedrag van het dan geldende wettelijk ouderdomspensioen.6Het vorderingsrecht van de gewezen werknemer op de cessantia-uitkering jegens de werkgever verjaart na verloop van één jaar.
Art. 4
1Indien geen of geen tijdige betaling geschiedt van de cessantia-uitkering ten laste van een werkgever, die in staat van faillissement is verklaard of aan wie surséance van betaling is verleend, kan de werknemer jegens Onze Minister aanspraak maken op de cessantia-uitkering; met dien verstande dat bij de berekening van de door Onze Minister toe te kennen cessantia-uitkering het weekloon in aanmerking genomen wordt voor zover dit niet een normbedrag overschrijdt, gelijk aan anderhalf maal het weekloon dat wordt afgeleid uit de dagloonbedragen zoals deze op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wet ziekteverzekering BES zijn of zullen worden vastgesteld. Indien het normbedrag niet is een getal in hele dollars en deelbaar door vijf, wordt het gesteld op het naast hogere bedrag dat aan deze voorwaarden voldoet.2Onze Minister kan beslissen dat het bepaalde in het eerste lid overeenkomstige toepassing vindt indien een werkgever verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, terwijl hij niet of nog niet in staat van faillissement is verklaard en hem geen of nog geen surséance van betaling is verleend.
Art. 5
1De cessantia-uitkering wordt op grond van artikel 4 aan de gewezen werknemer op zijn verzoek door Onze Minister toegekend, dan wel, bij zijn overlijden, aan zijn nagelaten betrekkingen op hun verzoek door de werkgever of op grond van artikel 4 door Onze Minister toegekend, mits het verzoek binnen twaalf maanden na het einde van de dienstbetrekking bij de werkgever dan wel Onze Minister is ingediend. Met het einde van de dienstbetrekking wordt voor de toepassing van dit lid gelijkgesteld een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak waarbij een dienstbetrekking als geëindigd wordt verklaard.2Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder nagelaten betrekkingen verstaan:
  • a.de langstlevende van de echtgenoten;
  • b.bij ontstentenis van de persoon, bedoeld in onderdeel a, de kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn;
  • c.bij ontstentenis van de personen, bedoeld in de onderdelen a en b, degenen voor wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde, dan wel duurzaam samenwoonde;
  • d.bij ontstentenis van de personen, bedoeld in de onderdelen a, b en c, degenen, die de kosten van de laatste ziekte en van de begrafenis van de overledene hebben betaald, met dien verstande dat hun recht op de cessantia-uitkering reikt tot het bedrag van die kosten.
3Onder de kinderen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt mede verstaan kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond en die de leeftijd van 25 jaar nog niet hebben bereikt, indien:
  • a.hun tijd, behoudens in geval van ziekte of vakantie, geheel of grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van beroepsopleiding;
  • b.het kind door ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid, die voor zijn krachten is berekend, één derde te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen van gelijke leeftijd en van soortgelijke bekwaamheid in staat zijn met arbeid te verdienen.
4De betaalbaarstelling van de cessantia-uitkering op grond van het tweede lid geschiedt niet eerder dan zes maanden na het einde van de dienstbetrekking.
Art. 6
Vervallen
Art. 7
1Ter zake van de kosten verbonden aan deze wet is een premie verschuldigd, die gezamenlijk wordt geheven met de zorgverzekeringspremie.2De premie, bedoeld in het eerste lid, wordt geheven met overeenkomstige toepassing van hoofdstuk IV van de Wet loonbelasting BES met dien verstande dat in plaats van «inhoudingsplichtige» telkens wordt gelezen «werkgever».3De premie wordt geheven naar een percentage van het loon van de werknemer.4Het premiepercentage, bedoeld in het derde lid, wordt met ingang van elk kalenderjaar voor de periode van één jaar vastgesteld bij ministeriële regeling in overeenstemming met Onze Minister van Financiën.5De premie is verschuldigd door de werkgever.6De premie wordt door de inspecteur geheven door middel van afdracht op aangifte.7De premie komt ten gunste van het Rijk.8Ten laste van het Rijk, komen de door Onze Minister verstrekte uitkeringen en alle kosten verbonden aan de uitvoering van deze wet.
Art. 7a
Voor zover op grond van deze wet niet anders is bepaald is ten aanzien van de premieheffing en invordering op grond van artikel 7 en de invordering daarvan hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES van overeenkomstige toepassing.
Art. 8
1Onze Minister treedt voor het bedrag van een door Onze Minister verstrekte cessantia-uitkering in de rechten van de werknemer op de cessantia-uitkering ten opzichte van de werkgever.2De vorderingen van de werknemer en Onze Minister op de werkgever tot nakoming van diens verplichtingen op grond van deze wet zijn bevoorrecht op alle goederen van de werkgever en gaan boven alle andere voorrechten met uitzondering van die ter zake van de directe belastingen en de voorrechten uit de artikelen 287 en 288, onder a, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES en artikel 284 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES , voor zover de daar bedoelde kosten zijn gemaakt na het ontstaan van de vorderingen van de werknemer of Onze Minister.
Art. 9
Vervallen
Art. 10
1De cessantia-uitkeringen op grond van deze wet, die niet zijn ingevorderd binnen twee jaar na de eerste dag waarop zij konden worden ingevorderd, worden niet meer uitbetaald.2Ieder beding, dat de aansprakelijkheid van de werkgever op grond van deze wet uitsluit of vermindert, is nietig.3Het is de werkgever verboden de voor hem uit de bepalingen van deze wet voortvloeiende kosten geheel of gedeeltelijk te verhalen op het loon van de werknemer.4De cessantia-uitkering is
  • a.onvervreemdbaar;
  • b.niet vatbaar voor verpanding of belening;
  • c.behoudens voor zover dit dient tot verhaal van onderhoud, waartoe de werknemer of de gewezen werknemer op grond van enige wettelijke bepaling is gehouden, niet vatbaar voor executoriaal of conservatoir beslag, noch voor faillissementsbeslag.
5Volmacht tot ontvangst van een cessantia-uitkering, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk. Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikellid, is nietig.
Art. 11
1Deze wet wordt uitgevoerd door Onze Minister, met dien verstande, dat de heffing van de premie geschiedt door de inspecteur en dat de invordering daarvan geschiedt door de ontvanger.2Een ieder is verplicht ten behoeve van de uitvoering van artikel 4 alle door Onze Minister verlangde inlichtingen te verstrekken, desverlangd schriftelijk en binnen een door Onze Minister te stellen redelijke termijn.3De werkgever, die verkeert in de toestand als vermeld in artikel 4 , is verplicht bij het beëindigen en bij het eindigen van de dienstbetrekking Onze Minister onverwijld hieromtrent in te lichten. Onze Minister kan voor het verstrekken van deze inlichtingen formulieren beschikbaar stellen waarop de voor het beoordelen van het recht van de werknemer op de cessantia-uitkering door Onze Minister gewenste gegevens dienen te worden vermeld en welke door de werkgever ondertekend bij Onze Minister dienen te worden ingediend.4Ingeval de dienstbetrekking van de werknemer krachtens het bepaalde in artikel 3, tweede lid , dan wel anderszins als rechtens ononderbroken dient te worden beschouwd, en de werkgever verkeert in de toestand als vermeld in artikel 4 , geeft de werkgever zo spoedig mogelijk hiervan kennis aan Onze Minister.5Degene aan wie door Onze Minister een cessantia-uitkering als bedoeld in artikel 4 geheel of gedeeltelijk ten onrechte betaalbaar is gesteld of uitbetaald, geeft onverwijld hiervan kennis aan Onze Minister. Hij is verplicht het ten onrechte genotene op eerste vordering van Onze Minister terug te betalen. Het bepaalde in artikel 8 is van overeenkomstige toepassing.
Art. 11a
1Bij ministeriële regeling kunnen controlevoorschriften worden vastgesteld. Deze voorschriften gaan niet verder dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.2De werknemer, dan wel diens nagelaten betrekkingen, zijn verplicht de voorschriften op te volgen en anderszins aan Onze Minister desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.3De werknemer, dan wel diens nagelaten betrekkingen, onthouden zich van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
Art. 12
Ter uitvoering van deze wet kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld.
Art. 12a
1Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn de bij ministeriële regeling aangewezen functionarissen belast.2 Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing, met uitzondering van de artikelen 5.18 en 5.19 .
Art. 13
Alle op grond van deze wet opgemaakte of overgelegde stukken, verzoekschriften en beschikkingen zijn vrij van het recht van zegel en van de formaliteit van registratie.
Art. 14
1Hij die opzettelijk inlichtingen als bedoeld in artikel 11 onjuist verstrekt, dan wel een valse verklaring aan Onze Minister aflegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.2Overtreding van artikel 10, derde lid , dan wel het niet of niet tijdig nakomen van een verplichting op grond van de artikelen 7, eerste lid , 8, eerste lid , 11, eerste, tweede en derde lid , en 12 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.3De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.4De in het tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen
Art. 15
Indien een werknemer op grond van een op 19 juli 1983 geldende regeling of toezegging aanspraak kan maken op een uitkering ineens wordt de cessantia-uitkering in mindering gebracht op deze uitkering.
Art. 16
Deze wet wordt aangehaald als: Cessantiawet BES.
Naar boven