Besluit juridische afsplitsing
undefined
–. : Voorwaarden voor de toepassing van artikel 14a, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (juridische afsplitsing). –. : Inwilliging; beschikking met voorwaarden. –. : Afwijzing. –. : Ambtsbericht. –. : Inwilliging verzoek om meegeven voorwaartse verliesverrekening afsplitsende rechtspersoon. –. : Inwilliging verzoek om achterwaartse verliesverrekening met voorsplitsingswinst verdwijnende rechtspersoon. –. : Goedkeuring bij te laat ingediend verzoek om toepassing artikel 14a, derde lid, Wet Vpb 1969 .
undefined
BW:Burgerlijk Wetboek Wet Vpb 1969: Wet op de vennootschapsbelasting 1969 Afsplitsing:een splitsing waarbij de splitsende rechtspersoon blijft bestaan als bedoeld in artikel 14a, Wet Vpb 1969 afsplitsende rechtspersoon:de rechtspersoon die in het kader van een afsplitsing vermogensbestanddelen overdraagt verkrijgende rechtspersoon:de rechtspersoon die in het kader van een afsplitsing vermogensbestanddelen verkrijgt, dan wel de fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15, Wet Vpb 1969 waartoe deze rechtspersoon behoort overgedragen onderneming:de in het kader van de afsplitsing overgedragen dan wel reeds vóór het afsplitsingstijdstip aanwezige vermogensbestanddelen met de daarbij eventueel behorende activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon afsplitsingstijdstip:het tijdstip met ingang waarvan de overgedragen vermogensbestanddelen worden geacht rechtstreeks voor rekening en risico van de verkrijgende rechtspersoon te komen
1. Vermogensbestanddelen die door de afsplitsing ophouden te bestaan, dan wel na de overdracht niet meer aan de Nederlandse heffing van vennootschapsbelasting zijn onderworpen worden onmiddellijk voorafgaand aan het afsplitsingstijdstip gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer. 2. Schulden die door de afsplitsing verdwijnen worden onmiddellijk voorafgaand aan het afsplitsingstijdstip gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer van de schuldvorderingen die tegenover deze schulden staan. De vorige volzin vindt geen toepassing voor zover met betrekking tot de schuldvordering reeds een bedrag op de voet van de artikelen 13b of 13ba, Wet Vpb 1969 in aanmerking is genomen bij de rechtspersoon die de schuldvordering houdt of bij een met hem verbonden lichaam als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, Wet Vpb 1969 . 3. Als de in het eerste lid bedoelde overdracht (mede) een deelneming betreft waarop artikel 13c, Wet Vpb 1969 van toepassing is, wordt de overdracht geacht een omstandigheid te zijn als aangeduid in artikel 13c, tweede lid, eerste volzin, Wet Vpb 1969.
1. Als op het tijdstip van het afsplitsingsvoorstel, bedoeld in artikel 2: 334f BW , tot het vermogen van de verkrijgende of de afsplitsende rechtspersoon een deelneming behoort waarvan de onderneming geheel of nagenoeg geheel is gestaakt, dan wel daartoe is besloten, geldt de volgende beperking bij de bepaling van de winst van de verkrijgende rechtspersoon van na het afsplitsingstijdstip. 2. Een liquidatieverlies uit hoofde van de in het vorige lid bedoelde deelneming, dat krachtens artikel 13d, Wet Vpb 1969 in aanmerking mag worden genomen, komt slechts in aftrek tot het bedrag van de (overige) winst dat is toe te rekenen aan de onderneming waartoe de deelneming direct voorafgaand aan het afsplitsingstijdstip behoorde. 3. Het resterende bedrag wordt als liquidatieverlies in mindering gebracht op en tot ten hoogste de positieve belastbare bedragen van de verkrijgende rechtspersoon van de jaren genoemd in artikel 20, tweede lid, Wet Vpb 1969 , in de volgorde waarin deze zijn ontstaan, voor zover er winst is toe te rekenen aan de desbetreffende onderneming. 4. De toerekening bedoeld in de vorige leden vindt plaats met toepassing van de winstsplitsing van voorwaarde 8 (op overeenkomstige wijze). 5. Voor zover een liquidatieverlies in een voorafgaand jaar op het belastbare bedrag in mindering wordt gebracht, zal de aanslag over dat jaar worden herzien. Over het bedrag van de herziening wordt geen belastingrente vergoed. 6. Als op het tijdstip van het afsplitsingsvoorstel (bedoeld in artikel 2: 334f BW ) tot het vermogen van de verkrijgende of de afsplitsende rechtspersoon een onderneming behoort waarop artikel 13e, Wet Vpb 1969 van toepassing is, zijn de vorige leden van deze voorwaarde van overeenkomstige toepassing op een in verband met die onderneming door de verkrijgende rechtspersoon na het afsplitsingstijdstip krachtens artikel 13e in aanmerking te nemen liquidatieverlies.
1. Voor de toepassing van artikel 15b, vijfde lid , komen voor het afsplitsingsstijdstip bij de verkrijgende rechtepersoon ontstane saldi aan renten (voorsplitsingsrenten) in aftrek bij het bepalen van de winst van een jaar eindigend na het afsplitsingstijdstip voor zover: a. in dat jaar ruimte bestaat voor het in aftrek brengen van voortgewentelde saldi aan renten; en b. bij de verkrijgende rechtspersoon in dat jaar ruimte zou bestaan voor het in aftrek brengen van voortgewentelde saldi aan renten als de afsplitsing niet zou hebben plaatsgevonden.
2. Het eerste lid vindt geen toepassing voor zover de ruimte voor het in aftrek brengen van voortgewentelde saldi aan renten ontstaat door rechtshandelingen die in overwegende mate zijn gericht op het verruimen van de mogelijkheid om voorsplitsingsrenten in aftrek te brengen. Rechtshandelingen worden geacht in overwegende mate te zijn gericht op het verruimen van de mogelijkheid om voorsplitsingsrenten in aftrek te brengen indien de rechtshandeling niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen. 3. Voor de toepassing van deze voorwaarde wordt onder ruimte voor het in aftrek brengen van voortgewentelde saldi aan renten verstaan: het bedrag waarmee het hoogste van de bedragen, bedoeld in artikel 15b, eerste lid , het saldo aan renten van het jaar overschrijdt.
1. Als de verkrijgende rechtspersoon direct voorafgaand aan de datum waarop de afsplitsing volgens het civiele recht van kracht wordt winst geniet uit een andere staat en de activiteiten die tot deze winst hebben geleid binnen drie jaren na dit tijdstip worden gestaakt, wordt een krachtens artikel 15i, Wet Vpb 1969 in verband met deze staking in aanmerking te nemen stakingsverlies in aftrek gebracht met toepassing van de volgende leden. 2. Het stakingsverlies wordt aanmerking genomen tot ten hoogste het bedrag van de (overige) winst van het desbetreffende jaar dat aan de onderneming van de verkrijgende rechtspersoon kan worden toegerekend. 3. De toerekening bedoeld in het vorige lid vindt plaats met toepassing van de winstsplitsing van voorwaarde 8 (op overeenkomstige wijze). 4. Voor zover een stakingsverlies door de toepassing van het tweede lid buiten aanmerking blijft, wordt dit verrekend overeenkomstig de regeling van voorwaarde 4 voor buiten aanmerking blijvende bedragen. 5. De beperking opgenomen in deze voorwaarde vindt geen toepassing als de verkrijgende rechtspersoon aannemelijk maakt dat de staking plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen die zijn opgekomen na de datum waarop de afsplitsing volgens het civiele recht van kracht wordt.
1. Voor de toepassing van artikel 20, Wet Vpb 1969 op vóór het afsplitsingstijdstip geleden verliezen door de verkrijgende rechtspersoon vindt verrekening plaats met inachtneming van de volgende leden. 2. De winst van de verkrijgende rechtspersoon wordt elk jaar gesplitst in een deel dat betrekking heeft op de vóór het afsplitsingstijdstip door de verkrijgende rechtspersoon gedreven onderneming en een deel dat betrekking heeft op de door de afsplitsende rechtspersoon overgedragen onderneming (hierna: winstsplitsing). Deze winstsplitsing vindt plaats alsof de afsplitsing niet heeft plaatsgevonden, waarbij slechts winst aan de onderneming van een bij de afsplitsing betrokken rechtspersoon kan worden toegerekend voor zover deze als zodanig bij de verkrijgende rechtspersoon tot uitdrukking komt. 3. Als de winst van de verkrijgende rechtspersoon positief is, wordt het aldus uit bovenstaande winstsplitsing eventueel voortvloeiende negatieve deel, voor zoveel mogelijk, in mindering gebracht op het positieve deel. 4. De vóór het afsplitsingstijdstip geleden verliezen van de verkrijgende rechtspersoon worden slechts verrekend met het overeenkomstig het tweede en derde lid bepaalde deel van de winst van de verkrijgende rechtspersoon dat betrekking heeft op de vóór het afsplitsingstijdstip door de verkrijgende rechtspersoon gedreven onderneming, behalve voor zover de verrekening van deze verliezen uit anderen hoofde is beperkt.
1. De overbrenging van deelnemingsverrekening van de verkrijgende rechtspersoon krachtens artikel 23c, zevende lid, Wet Vpb 1969 , uit het jaar voorafgaande aan het afsplitsingstijdstip, bedraagt ten hoogste het volgens het volgende lid te bepalen bedrag. 2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag is het bedrag van de zogenoemde tweede limiet van artikel 23c, tweede lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969 , als deze limiet wordt berekend met de bedragen die zijn toe te rekenen aan de voor het afsplitsingstijdstip door de verkrijgende rechtspersoon gedreven onderneming. 3. De toerekening bedoeld in het tweede lid vindt plaats met overeenkomstige toepassing van de winstsplitsing van de voorwaarde 8. 4. Voor zover overbrenging op grond van deze voorwaarde is uitgesloten, wordt het met overeenkomstige toepassing van artikel 23c, zevende lid, Wet Vpb 1969 overgebracht naar het volgende jaar en met inachtneming van deze voorwaarde in aanmerking genomen.
1. Voor de toepassing van artikel 25a, vierde lid, Wet Vpb 1969 worden de voor het afsplitsingstijdstip van de verkrijgende rechtspersoon geheven voorheffingen die zijn voortgewenteld naar het jaar waarin het afsplitsingstijdstip is gelegen verrekend met een aanslag van de verkrijgende rechtspersoon van een jaar voor zover: a. in dat jaar ruimte bestaat voor het verrekenen van voortgewentelde voorheffingen; en b. in dat jaar ruimte voor het verrekenen van voortgewentelde voorheffingen zou bestaan, indien de afsplitsing niet zou hebben plaatsgevonden.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder ruimte voor het verrekenen van voortgewentelde voorheffingen verstaan: het bedrag aan te betalen belasting voor zover dat bedrag de voorheffingen in het jaar overschrijdt.
1. De voortwenteling van niet verrekende bronbelasting krachtens een regeling ter voorkoming van dubbele belasting, uit het jaar voorafgaande aan het afsplitsingstijdstip, bedraagt ten hoogste het volgens het volgende lid te bepalen bedrag. 2. Het in het vorige lid bedoelde bedrag is het bedrag van de krachtens de desbetreffende regeling ter voorkoming van dubbele belasting geldende zogenoemde tweede limiet, als deze limiet wordt berekend met de bedragen die zijn toe te rekenen aan de voor het afsplitsingstijdstip gedreven onderneming van de rechtspersoon van wie de bronbelasting afkomstig is. 3. De toerekening bedoeld in het tweede lid vindt plaats met overeenkomstige toepassing van de winstsplitsing van voorwaarde 8. 4. Voor zover voortwenteling op grond van deze voorwaarde is uitgesloten, wordt het met het overeenkomstige toepassing van de voortwentelingsbepaling van de desbetreffende regeling ter voorkoming van dubbele belasting, voortgewenteld naar het volgende jaar en met inachtneming van deze voorwaarde in aanmerking genomen.
1. Als op het afsplitsingstijdstip de waarde in het economische verkeer van de overgegane vermogensbestanddelen lager is dan de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen geldt de volgende beperking bij de bepaling van de winst van de verkrijgende rechtspersoon van na het afsplitsingstijdstip. 2. Voor zover uit hoofde van een vermogensbestanddeel dat op afsplitsingstijdstip tot de overgedragen onderneming behoort na het afsplitsingstijdstip een negatief voordeel wordt genoten en dit negatieve voordeel verband houdt met de in het eerste lid bedoelde lagere waarde, komt dit negatieve voordeel slechts in aftrek tot het bedrag van de (overige) winst dat is toe te rekenen aan de in het kader van de afsplitsing verkregen onderneming. 3. Het resterende bedrag wordt als negatief voordeel in aanmerking genomen bij de bepaling van de winst van de verkrijgende rechtspersoon van de jaren genoemd in artikel 20, tweede lid, Wet Vpb 1969 , in de volgorde waarin deze winsten ontstaan, voor zover er in het desbetreffende jaar winst is toe te rekenen aan de in het kader van de afsplitsing verkregen onderneming en tot ten hoogste het positieve belastbare bedrag van het desbetreffende jaar. 4. De toerekening bedoeld in de vorige leden vindt plaats met overeenkomstige toepassing van de winstsplitsing van voorwaarde 8. 5. Voor zover een negatief voordeel op het belastbare bedrag van een voorafgaand jaar in mindering wordt gebracht, zal de aanslag over dat jaar worden herzien. Over het bedrag van de herziening wordt geen belastingrente vergoed. 6. Als de verkrijgende rechtspersoon wordt opgericht bij de afsplitsing blijft de beperking geregeld in de vorige leden achterwege.
undefined
– Op grond van artikel 14a, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 willig ik uw verzoek in onder het stellen van de voorwaarden zoals opgenomen in bijlage I bij het besluit met nummer 2022-188692 (als bijlage bij deze beschikking gevoegd). – Het afsplitsingtijdstip stel ik vast op , mitsde datum waarop de, afsplitsing van kracht wordt, volgens het recht dat de afsplitsing beheerst, ligt binnen twaalf maanden na de aanvang van het boekjaar van de afsplitsende rechtspersoon.
undefined
undefined
1. Volledige statutaire naam; feitelijke vestigingsplaats. 2. Oprichtingsdatum; RSIN en entiteitsnummer. 3. Boekjaar. 4. Geplaatst en gestort aandelenkapitaal. 5. Fiscaal vermogen. 6. Te verrekenen verliezen. 7. Over te brengen buitenlandse bronbelasting. 8. Valt één of meer van de bij de afsplitsing betrokken lichamen onder een bijzonder fiscaal regime en/of bijzonder (overgangs)tarief? 9. Splitsingsvoorstel als bedoeld in artikel 334f van Boek 2 BW , met de daarbij behorende toelichting, dan wel het vergelijkbare voorstel bij een splitsing naar buitenlands recht. 10. Wat is het gewenste afsplitsingstijdstip. 11. Wanneer wordt de afsplitsingsakte verleden. 12. Gegevens omtrent elementen waarover moet worden afgerekend. 13. Gegevens omtrent lopende verzoeken om toepassing van artikel 14 en/of 15 Wet Vpb 1969 . 14. Andere bij de beoordeling van het verzoek mogelijk van belang zijnde punten.
undefined
Wet Vpb 1969: Wet op de vennootschapsbelasting 1969 Afsplitsing:een splitsing waarbij de splitsende rechtspersoon blijft bestaan, zoals bedoeld in artikel 14a, Wet Vpb 1969 afsplitsende rechtspersoon:de rechtspersoon waarvan vermogensbestanddelen in het kader van een afsplitsing worden overgedragen verkrijgende rechtspersoon:de rechtspersoon die in het kader van een afsplitsing vermogensbestanddelen verkrijgt, dan wel de fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15, Wet Vpb 1969 waartoe deze rechtspersoon behoort overgedragen onderneming:de in het kader van de afsplitsing overgedragen dan wel reeds vóór het afsplitsingstijdstip aanwezige vermogensbestanddelen met de daarbij eventueel behorende activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon Afsplitsingstijdstip:het tijdstip van met ingang waarvan de overgedragen vermogensbestanddelen worden geacht rechtstreeks voor rekening en risico van de verkrijgende rechtspersoon te komen
1. De verrekening van een verlies van de afsplitsende rechtspersoon met winsten van de verkrijgende rechtspersoon vindt plaats met inachtneming van de volgende leden. 2. De winst van de verkrijgende rechtspersoon wordt elk jaar gesplitst in een deel dat betrekking heeft op de vóór het afsplitsingstijdstip door de verkrijgende rechtspersoon gedreven onderneming en een deel dat betrekking heeft op de door de afsplitsende rechtspersoon overgedragen onderneming (hierna: winstsplitsing). Deze winstsplitsing vindt plaats alsof de juridische afsplitsing niet heeft plaatsgevonden, waarbij slechts winst aan de onderneming van de afsplitsende rechtspersoon of de verkrijgende rechtspersoon kan worden toegerekend voor zover deze als zodanig bij de verkrijgende rechtspersoon tot uitdrukking komt. 3. Als de winst van de verkrijgende rechtspersoon positief is wordt het aldus uit bovenstaande winstsplitsing eventueel voortvloeiende negatieve deel, voor zover mogelijk, in mindering gebracht op het positieve deel. 4. De voor het afsplitsingstijdstip behaalde verliezen van de afsplitsende rechtspersoon worden slechts verrekend met het overeenkomstig het tweede en het derde lid bepaalde deel van de winst van de verkrijgende rechtspersoon dat betrekking heeft op de vóór het afsplitsingstijdstip door de afsplitsende rechtspersoon gedreven onderneming, behalve voor zover de verrekening van deze verliezen uit anderen hoofde is beperkt.
undefined
Wet Vpb 1969:Wet op de vennootschapsbelasting 1969 Afsplitsing:een splitsing waarbij de splitsende rechtspersoon blijft bestaan, zoals bedoeld in artikel 14a, Wet Vpb 1969 afsplitsende rechtspersoon:de rechtspersoon waarvan vermogensbestanddelen in het kader van een afsplitsing worden overgedragen verkrijgende rechtspersoon:de rechtspersoon die in het kader van een afsplitsing vermogensbestanddelen verkrijgt, dan wel de fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15, Wet Vpb 1969 waartoe deze rechtspersoon behoort overgedragen onderneming: de in het kader van de afsplitsing overgedragen dan wel reeds vóór het afsplitsingstijdstip aanwezige vermogensbestanddelen met de daarbij eventueel behorende activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon afsplitsingstijdstip:het tijdstip van met ingang waarvan de overgedragen vermogensbestanddelen worden geacht rechtstreeks voor rekening en risico van de verkrijgende rechtspersoon te komen
1. De toepassing van artikel 20, Wet Vpb 1969 op een terug te wentelen verlies van de verkrijgende rechtspersoon van één van de jaren na het afsplitsingstijdstip naar winsten van de afsplitsende rechtspersoon vindt plaats met inachtneming van de volgende leden. 2. De winst van de verkrijgende rechtspersoon wordt elk jaar gesplitst in een deel dat betrekking heeft op de vóór het afsplitsingstijdstip door de verkrijgende rechtspersoon gedreven onderneming en een deel dat betrekking heeft op de door de afsplitsende rechtspersoon overgedragen onderneming (hierna: winstsplitsing). Deze winstsplitsing vindt plaats alsof de juridische afsplitsing niet heeft plaatsgevonden, waarbij slechts winst aan de onderneming van de afsplitsende rechtspersoon of de verkrijgende rechtspersoon kan worden toegerekend voor zover deze als zodanig bij de verkrijgende rechtspersoon tot uitdrukking komt. 3. Als de winst van de verkrijgende rechtspersoon negatief is, wordt het aldus uit bovenstaande winstsplitsing eventueel voortvloeiende positieve deel, voor zover mogelijk, in mindering gebracht op het negatieve deel. 4. De voor het afsplitsingstijdstip behaalde winsten van de afsplitsende rechtspersoon worden slechts verrekend met het overeenkomstig het tweede en derde lid bepaalde deel van het verlies van de verkrijgende rechtspersoon dat betrekking heeft op de vóór het afsplitsingstijdstip door de afsplitsende rechtspersoon gedreven onderneming, behalve voor zover de verrekening van deze verliezen uit anderen hoofde is beperkt. Deze verrekening is echter uitgesloten als dat verlies al is verrekend met winsten van de verkrijgende rechtspersoon. 5. Als verrekening van verlies heeft plaatsgevonden met toepassing van deze goedkeuring vervalt de mogelijkheid dat verlies te verrekenen met winsten van de verkrijgende rechtspersoon.
undefined
– Ik keur goed dat heffing van vennootschapsbelasting achterwege blijft ter zake van de in het verzoek omschreven overgang door juridische afsplitsing van de afsplitsende rechtspersoon naar de verkrijgende rechtspersoon. Aan deze goedkeuring verbind ik de hieronder opgenomen voorwaarden, die – zie voorwaarde 14 – schriftelijk moeten worden aanvaard. – Het afsplitsingtijdstip stel ik vast op , mitsde datum waarop de, afsplitsing van kracht wordt, volgens het recht dat de afsplitsing beheerst, ligt binnen twaalf maanden na de aanvang van het boekjaar van de afsplitsende rechtspersoon.
BW:Burgerlijk Wetboek Wet Vpb 1969: Wet op de vennootschapsbelasting 1969 Afsplitsing:een splitsing waarbij de splitsende rechtspersoon blijft bestaan, zoals bedoeld in artikel 14a, Wet Vpb 1969 afsplitsende rechtspersoon:de rechtspersoon waarvan vermogensbestanddelen in het kader van een afsplitsing worden overgedragen verkrijgende rechtspersoon:de rechtspersoon die in het kader van een afsplitsing vermogensbestanddelen verkrijgt, dan wel de fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15, Wet Vpb 1969 waartoe deze rechtspersoon behoort overgedragen onderneming:de in het kader van de afsplitsing overgedragen dan wel reeds vóór het afsplitsingstijdstip aanwezige vermogensbestanddelen met de daarbij eventueel behorende activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon afsplitsingstijdstip:het tijdstip met ingang waarvan de overgedragen vermogensbestanddelen worden geacht rechtstreeks voor rekening en risico van de verkrijgende rechtspersoon te komen
1. Vermogensbestanddelen die door de afsplitsing ophouden te bestaan, dan wel na de overdracht niet meer aan de Nederlandse heffing van vennootschapsbelasting zijn onderworpen worden onmiddellijk voorafgaand aan het afsplitsingstijdstip gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer. 2. Schulden die door de afsplitsing verdwijnen worden onmiddellijk voorafgaand aan het afsplitsingstijdstip gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer van de schuldvorderingen die tegenover deze schulden staan. De vorige volzin vindt geen toepassing voor zover met betrekking tot de schuldvordering reeds een bedrag op de voet van de artikelen 13b of 13ba, Wet Vpb 1969 in aanmerking is genomen bij de rechtspersoon die de schuldvordering houdt of bij een met hem verbonden lichaam als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, Wet Vpb 1969 . 3. Als de in het eerste lid bedoelde overdracht (mede) een deelneming betreft waarop artikel 13c, Wet Vpb 1969 van toepassing is, wordt de overdracht geacht een omstandigheid te zijn als aangeduid in artikel 13c, tweede lid, eerste volzin, Wet Vpb 1969.
1. Als op het tijdstip van het afsplitsingsvoorstel, bedoeld in artikel 2: 334f BW , tot het vermogen van de verkrijgende of de afsplitsende rechtspersoon een deelneming behoort waarvan de onderneming geheel of nagenoeg geheel is gestaakt, dan wel daartoe is besloten, geldt de volgende beperking bij de bepaling van de winst van de verkrijgende rechtspersoon van na het afsplitsingstijdstip. 2. Een liquidatieverlies uit hoofde van de in het vorige lid bedoelde deelneming, dat krachtens artikel 13d, Wet Vpb 1969 in aanmerking mag worden genomen, komt slechts in aftrek tot het bedrag van de (overige) winst dat is toe te rekenen aan de onderneming waartoe de deelneming direct voorafgaand aan het afsplitsingstijdstip behoorde. 3. Het resterende bedrag wordt als liquidatieverlies in mindering gebracht op en tot ten hoogste de positieve belastbare bedragen van de verkrijgende rechtspersoon van de jaren genoemd in artikel 20, tweede lid, Wet Vpb 1969 , in de volgorde waarin deze zijn ontstaan, voor zover er winst is toe te rekenen aan de desbetreffende onderneming. 4. De toerekening bedoeld in de vorige leden vindt plaats met toepassing van de winstsplitsing van voorwaarde 8 (op overeenkomstige wijze). 5. Voor zover een liquidatieverlies in een voorafgaand jaar op het belastbare bedrag in mindering wordt gebracht, zal de aanslag over dat jaar worden herzien. Over het bedrag van de herziening wordt geen belastingrente vergoed. 6. Als op het tijdstip van het afsplitsingsvoorstel (bedoeld in artikel 2: 334f BW ) tot het vermogen van de verkrijgende of de afsplitsende rechtspersoon een onderneming behoort waarop artikel 13e, Wet Vpb 196 9 van toepassing is, zijn de vorige leden van deze voorwaarde van overeenkomstige toepassing op een in verband met die onderneming door de verkrijgende rechtspersoon na het afsplitsingstijdstip krachtens artikel 13e in aanmerking te nemen liquidatieverlies.
1. Voor de toepassing van artikel 15b, vijfde lid , komen voor het afsplitsingsstijdstip bij de verkrijgende rechtepersoon ontstane saldi aan renten (voorsplitsingsrenten) in aftrek bij het bepalen van de winst van een jaar eindigend na het afsplitsingstijdstip voor zover: a. in dat jaar ruimte bestaat voor het in aftrek brengen van voortgewentelde saldi aan renten; en b. bij de verkrijgende rechtspersoon in dat jaar ruimte zou bestaan voor het in aftrek brengen van voortgewentelde saldi aan renten als de afsplitsing niet zou hebben plaatsgevonden.
2. Het eerste lid vindt geen toepassing voor zover de ruimte voor het in aftrek brengen van voortgewentelde saldi aan renten ontstaat door rechtshandelingen die in overwegende mate zijn gericht op het verruimen van de mogelijkheid om voorsplitsingsrenten in aftrek te brengen. Rechtshandelingen worden geacht in overwegende mate te zijn gericht op het verruimen van de mogelijkheid om voorsplitsingsrenten in aftrek te brengen indien de rechtshandeling niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen. 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ruimte voor het in aftrek brengen van voortgewentelde saldi aan renten verstaan: het bedrag waarmee het hoogste van de bedragen, bedoeld in artikel 15b, eerste lid , het saldo aan renten van het jaar overschrijdt.
1. Als de verkrijgende rechtspersoon direct voorafgaand aan de datum waarop de afsplitsing volgens het civiele recht van kracht wordt winst geniet uit een andere staat en de activiteiten die tot deze winst hebben geleid binnen drie jaren na dit tijdstip worden gestaakt, wordt een krachtens artikel 15i, Wet Vpb 1969 in verband met deze staking in aanmerking te nemen stakingsverlies in aftrek gebracht met toepassing van de volgende leden. 2. Het stakingsverlies wordt aanmerking genomen tot ten hoogste het bedrag van de (overige) winst van het desbetreffende jaar dat aan de onderneming van de verkrijgende rechtspersoon kan worden toegerekend. 3. De toerekening bedoeld in het vorige lid vindt plaats met toepassing van de winstsplitsing van voorwaarde 8 (op overeenkomstige wijze). 4. Voor zover een stakingsverlies door de toepassing van het tweede lid buiten aanmerking blijft, wordt dit verrekend overeenkomstig de regeling van voorwaarde 4 voor buiten aanmerking blijvende bedragen. 5. De beperking opgenomen in deze voorwaarde vindt geen toepassing als de verkrijgende rechtspersoon aannemelijk maakt dat de staking plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen die zijn opgekomen na de datum waarop de afsplitsing volgens het civiele recht van kracht wordt.
1. Voor de toepassing van artikel 20, Wet Vpb 1969 op vóór het afsplitsingstijdstip geleden verliezen door de verkrijgende rechtspersoon vindt verrekening plaats met inachtneming van de volgende leden. 2. De winst van de verkrijgende rechtspersoon wordt elk jaar gesplitst in een deel dat betrekking heeft op de vóór het afsplitsingstijdstip door de verkrijgende rechtspersoon gedreven onderneming en een deel dat betrekking heeft op de door de afsplitsende rechtspersoon overgedragen onderneming (hierna: winstsplitsing). Deze winstsplitsing vindt plaats alsof de afsplitsing niet heeft plaatsgevonden, waarbij slechts winst aan de onderneming van een bij de afsplitsing betrokken rechtspersoon kan worden toegerekend voor zover deze als zodanig bij de verkrijgende rechtspersoon tot uitdrukking komt. 3. Als de winst van de verkrijgende rechtspersoon positief is, wordt het aldus uit bovenstaande winstsplitsing eventueel voortvloeiende negatieve deel, voor zoveel mogelijk, in mindering gebracht op het positieve deel. 4. De vóór het afsplitsingstijdstip geleden verliezen van de verkrijgende rechtspersoon worden slechts verrekend met het overeenkomstig het tweede en derde lid bepaalde deel van de winst van de verkrijgende rechtspersoon dat betrekking heeft op de vóór het afsplitsingstijdstip door de verkrijgende rechtspersoon gedreven onderneming, behalve voor zover de verrekening van deze verliezen uit anderen hoofde is beperkt.
1. De overbrenging van deelnemingsverrekening van de verkrijgende rechtspersoon krachtens artikel 23c, zevende lid, Wet Vpb 1969 , uit het jaar voorafgaande aan het afsplitsingstijdstip, bedraagt ten hoogste het volgens het volgende lid te bepalen bedrag. 2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag is het bedrag van de zogenoemde tweede limiet van artikel 23c, tweede lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969 , als deze limiet wordt berekend met de bedragen die zijn toe te rekenen aan de voor het afsplitsingstijdstip door de verkrijgende rechtspersoon gedreven onderneming. 3. De toerekening bedoeld in het tweede lid vindt plaats met overeenkomstige toepassing van de winstsplitsing van de voorwaarde 8. 4. Voor zover overbrenging op grond van deze voorwaarde is uitgesloten, wordt het met overeenkomstige toepassing van artikel 23c, zevende lid, Wet Vpb 1969 overgebracht naar het volgende jaar en met inachtneming van deze voorwaarde in aanmerking genomen.
1. Voor de toepassing van artikel 25a, vierde lid, Wet Vpb 1969 worden de voor het afsplitsingstijdstip van de verkrijgende rechtspersoon geheven voorheffingen die zijn voortgewenteld naar het jaar waarin het afsplitsingstijdstip is gelegen verrekend met een aanslag van de verkrijgende rechtspersoon van een jaar voor zover: a. in dat jaar ruimte bestaat voor het verrekenen van voortgewentelde voorheffingen; en b. in dat jaar ruimte voor het verrekenen van voortgewentelde voorheffingen zou bestaan, indien de afsplitsing niet zou hebben plaatsgevonden.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder ruimte voor het verrekenen van voortgewentelde voorheffingen verstaan: het bedrag aan te betalen belasting voor zover dat bedrag de voorheffingen in het jaar overschrijdt.
1. De voortwenteling van niet verrekende bronbelasting krachtens een regeling ter voorkoming van dubbele belasting, uit het jaar voorafgaande aan het afsplitsingstijdstip, bedraagt ten hoogste het volgens het volgende lid te bepalen bedrag. 2. Het in het vorige lid bedoelde bedrag is het bedrag van de krachtens de desbetreffende regeling ter voorkoming van dubbele belasting geldende zogenoemde tweede limiet, als deze limiet wordt berekend met de bedragen die zijn toe te rekenen aan de voor het afsplitsingstijdstip gedreven onderneming van de rechtspersoon van wie de bronbelasting afkomstig is. 3. De toerekening bedoeld in het tweede lid vindt plaats met overeenkomstige toepassing van de winstsplitsing van voorwaarde 8. 4. Voor zover voortwenteling op grond van deze voorwaarde is uitgesloten, wordt het met het overeenkomstige toepassing van de voortwentelingsbepaling van de desbetreffende regeling ter voorkoming van dubbele belasting, voortgewenteld naar het volgende jaar en met inachtneming van deze voorwaarde in aanmerking genomen.
1. Als op het afsplitsingstijdstip de waarde in het economische verkeer van de overgegane vermogensbestanddelen lager is dan de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen geldt de volgende beperking bij de bepaling van de winst van de verkrijgende rechtspersoon van na het afsplitsingstijdstip. 2. Voor zover uit hoofde van een vermogensbestanddeel dat op afsplitsingstijdstip tot de overgedragen onderneming behoort na het afsplitsingstijdstip een negatief voordeel wordt genoten en dit negatieve voordeel verband houdt met de in het eerste lid bedoelde lagere waarde, komt dit negatieve voordeel slechts in aftrek tot het bedrag van de (overige) winst dat is toe te rekenen aan de in het kader van de afsplitsing verkregen onderneming. 3. Het resterende bedrag wordt als negatief voordeel in aanmerking genomen bij de bepaling van de winst van de verkrijgende rechtspersoon van de jaren genoemd in artikel 20, tweede lid, Wet Vpb 1969 , in de volgorde waarin deze winsten ontstaan, voor zover er in het desbetreffende jaar winst is toe te rekenen aan de in het kader van de afsplitsing verkregen onderneming en tot ten hoogste het positieve belastbare bedrag van het desbetreffende jaar. 4. De toerekening bedoeld in de vorige leden vindt plaats met overeenkomstige toepassing van de winstsplitsing van voorwaarde 8. 5. Voor zover een negatief voordeel op het belastbare bedrag van een voorafgaand jaar in mindering wordt gebracht, zal de aanslag over dat jaar worden herzien. Over het bedrag van de herziening wordt geen belastingrente vergoed. 6. Als de verkrijgende rechtspersoon wordt opgericht bij de afsplitsing blijft de beperking geregeld in de vorige leden achterwege.