Direct naar content gaan
Verdrag Nederland-Marokko
Hst. I Reikwijdte van de Overeenkomst
Art. 1 Personen op wie de Overeenkomst van toepassing is
Deze Overeenkomst is van toepassing op personen die inwoner zijn van een van de Staten of van beide Staten.
Art. 2 Belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is
1Deze Overeenkomst is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van elk van de Staten of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.2Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.3De bestaande belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is, zijn met name:
  • a.voor Nederland:
    • -de inkomstenbelasting;
    • -de loonbelasting;
    • -de vennootschapsbelasting;
    • -de dividendbelasting;
    • -de vermogensbelasting;
    (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);
  • b.voor Marokko:
    • -l'impôt agricole (de landbouwbelasting);
    • -la taxe urbaine et les taxes y rattachées (de stedelijke belasting en de daarmede verband houdende belastingen);
    • -l'impôt sur les bénéfices professionnels et la réserve d'investissement (de belasting op voordelen uit vrij beroep en de investeringsreserve);
    • -le prélèvement sur les traitements publics et privés, les indemnités et émoluments, les salaires, les pensions et les rentes viagères (de heffing op overheids- en niet-overheidssalarissen, schadeloosstellingen en vergoedingen, lonen, pensioenen en lijfrenten) ;
    • -la contribution complémentaire sur le revenu global des personnes physiques (de aanvullende heffing op het totale inkomen van natuurlijke personen);
    • -la taxe sur les produits des actions ou parts sociales et revenus assimilés (de belasting op de opbrengst van aandelen of van vennootschappelijke rechten en daarmede gelijkgestelde inkomsten) ;
    • -la taxe sur les produits de placements à revenu fixe (de belasting op de opbrengst van beleggingen met een vaste rentevoet);
    (hierna te noemen: „Marokkaanse belasting”).
4De Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen, die in de toekomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Staten delen elkaar alle wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht, mede.
Hst. II Begripsbepalingen
Art. 3 Algemene begripsbepalingen
1In deze Overeenkomst, tenzij het zinsverband anders vereist:
  • a.betekent de uitdrukking „Staat” Nederland of Marokko, al naar het zinsverband vereist;betekent de uitdrukking „Staten” Nederland en Marokko;
  • b.omvat de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, en het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan waarop het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten heeft (continentaal plat);
  • c.betekent de uitdrukking „Marokko” het Koninkrijk Marokko en, indien in aardrijkskundige zin gebezigd, het grondgebied van Marokko alsmede het gebied dat grenst aan de territoriale wateren van Marokko en voor de belastingheffing als nationaal gebied wordt beschouwd en waarover Marokko in overeenstemming met het internationale recht zijn rechten met betrekking tot de zeebodem en de ondergrond daarvan en op hun natuurlijke rijkdommen kan uitoefenen (continentaal plat);
  • d.omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon en een lichaam;
  • e.betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt beschouwd;
  • f.betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een van de Staten” en „onderneming van de andere Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een van de Staten en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Staat;
  • g.betekent de uitdrukking „onderdanen”:
    • 1.alle natuurlijke personen die de nationaliteit van een van de Staten bezitten;
    • 2.alle rechtspersonen, vennootschappen en verenigingen die hun rechtspositie als zodanig ontlenen aan de wetgeving die in een van de Staten van kracht is;
  • h.betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
    • 1.in Nederland: de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
    • 2.in Marokko: de Minister van Financiën of zijn gemachtigde.
2Voor de toepassing van de Overeenkomst door elk van de Staten heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elke niet anders omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen die het onderwerp van de Overeenkomst uitmaken.
Art. 4 Fiscale woonplaats
1Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „inwoner van een van de Staten” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid.2Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, gelden de volgende regels:
  • a.hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft. Indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen) ;
  • b.indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;
  • c.indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
  • d.indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.
3Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.
Art. 5 Vaste inrichting
1Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting waarin de werkzaamheden van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.2De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
  • a.een plaats waar leiding wordt gegeven;
  • b.een filiaal;
  • c.een kantoor;
  • d.een fabriek;
  • e.een verkoopgelegenheid;
  • f.een werkplaats;
  • g.een mijn, een steengroeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen;
  • h.de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of montagewerkzaamheden, waarvan de duur zes maanden overschrijdt.
3Een vaste inrichting wordt niet aanwezig geacht, indien:
  • a.gebruik wordt gemaakt van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen;
  • b.een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen wordt aangehouden, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;
  • c.een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen wordt aangehouden, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;
  • d.een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming goederen aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
  • e.een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend voor reclamedoeleinden, voor het geven van inlichtingen, voor wetenschappelijk onderzoek of voor soortgelijke werkzaamheden, ten behoeve van de onderneming, die van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheden hebben.
4Een persoon die in een van de Staten voor een onderneming van de andere Staat werkzaam is - niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van het vijfde lid - wordt als een in de eerstbedoelde Staat aanwezige vaste inrichting beschouwd, indien hij een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in die Staat gewoonlijk uitoefent, tenzij zijn werkzaamheden beperkt blijven tot de aankoop van goederen voor de onderneming.5Een onderneming van een van de Staten wordt niet geacht een vaste inrichting in de andere Staat te bezitten op grond van de enkele omstandigheid dat zij aldaar zaken doet door middel van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, indien deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.6De enkele omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst, dat inwoner is van de andere Staat of dat in die andere Staat zaken doet - hetzij met behulp van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze - stempelt een van de beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.
Hst. III Belastingheffing naar het inkomen
Art. 6 Inkomsten uit onroerende goederen
1Inkomsten uit onroerende goederen mogen worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.2De uitdrukking „onroerende goederen” heeft de betekenis die daaraan wordt toegekend door het recht van de Staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere bodemrijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.3De bepaling van het eerste lid is van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.4De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen gebezigd voor de uitoefening van een vrij beroep.
Art. 7 Winst uit onderneming
1De voordelen van een onderneming van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.2Indien een onderneming van een van de Staten in de andere Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting, worden in elk van de Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.3Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten die, hetzij in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders, ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, daaronder begrepen algemene uitgaven en kosten ten behoeve van die vaste inrichting.4Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.
Art. 8 Zeevaart en luchtvaart
1Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.2Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Staat waar het schip zijn thuishaven heeft, of, indien er geen thuishaven is, in de Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.
Art. 9 Gelieerde ondernemingen
Indien
  • a.een onderneming van een van de Staten onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Staat,of
  • b.dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een van de Staten en een onderneming van de andere Staat,
en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden aanvaard of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen de voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.
Art. 10 Dividenden
1Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.2Deze dividenden mogen echter in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag niet overschrijden:
  • a.10 percent van het bruto bedrag van de dividenden, indien de genieter een lichaam is waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat onmiddellijk ten minste 25 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt, mits de verhouding tussen de beide lichamen niet in het leven is geroepen of wordt gehandhaafd in de eerste plaats met het doel het voordeel van dat verlaagde tarief te genieten;
  • b.25 percent van het bruto bedrag van de dividenden in alle andere gevallen.
3De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.4De bepalingen van het eerste en tweede lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winsten waaruit de dividenden worden betaald.5De uitdrukking „dividenden” zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, „parts de mine”, oprichtersaandelen of andere rechten, met uitzondering van schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de belastingwetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, met inkomsten uit aandelen worden gelijkgesteld.6De bepalingen van het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de dividenden, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een vaste inrichting heeft en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.7Indien een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden betaald door het lichaam aan personen die geen inwoner zijn van die andere Staat, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.
Art. 11 Interest
1Interest afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mag in die andere Staat worden belast.2Deze interest mag echter in de Staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag niet overschrijden:
  • a.10 percent van het bruto bedrag ervan voor interest betaald door een inwoner van een van de Staten aan een onderneming van de andere Staat;
  • b.25 percent van het bruto bedrag ervan in alle andere gevallen.
3De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.4De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit overheidsleningen, obligaties of schuldbewijzen, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst, en schuldvorderingen van welke aard ook, alsmede alle andere inkomsten die door de belastingwetgeving van de Staat waaruit de inkomsten afkomstig zijn, met inkomsten uit geldlening worden gelijkgesteld.5De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de interest, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de interest afkomstig is, een vaste inrichting heeft en de vordering uit hoofde waarvan de interest verschuldigd is, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.6Interest wordt geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien zij wordt betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de schuldenaar van de interest, of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting heeft, waarvoor de lening ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.7Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en dé schuldeiser of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter Zake waarvan zij wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de schuldeiser zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van de betaalde bedragen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.
Art. 12 Royalty's
1Royalty's afkomstig uit een van de Staten en betaald aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.2Deze royalty's mogen echter in de Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag 10 percent van het bruto bedrag ervan niet overschrijden.3De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.4De uitdrukking „royalty's”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap - daaronder begrepen bioscoopfilms en beeldbanden voor televisie - van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, dan wel voor het gebruik van, of het recht van gebruik van, landbouw-, nijverheids-, en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van landbouw, nijverheid, handel of wetenschap, en vergoedingen voor economische of technische studies.5De bepalingen van het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing, indien de genieter van de royalty's, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn, een vaste inrichting heeft en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's verschuldigd zijn, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In een zodanig geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.6Royalty's worden geacht uit een van de Staten afkomstig te zijn, indien zij worden betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de schuldenaar van de royalty's, of hij inwoner van een van de Staten is of niet, in een van de Staten een vaste inrichting heeft waarvoor het contract op grond waarvan de royalty's worden betaald, was gesloten, en deze royalty's als zodanig ten laste komen van die vaste inrichting, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.7Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de schuldeiser of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de schuldeiser zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van de betaalde bedragen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.
Art. 13 en
artikelen 10 11 12 Internationale organisaties, hun organen en functionarissen, alsmede personen die deel uitmaken van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een derde Staat, die zich op het grondgebied van een van de Staten bevinden, hebben in de andere Staat geen recht op de verminderingen of vrijstellingen van belasting voorzien in de artikelen 10 , 11 en 12 , met betrekking tot uit die andere Staat afkomstige dividenden, interest en royalty's, indien die inkomsten in de eerstbedoelde Staat niet aan een belasting naar het inkomen zijn onderworpen.
Art. 14 Vermogenswinsten
1Voordelen verkregen uit de vervreemding van onroerende goederen zoals omschreven in artikel 6, tweede lid , mogen worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.2Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, of van roerende zaken die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een van de Staten in de andere Staat tot zijn beschikking heeft voor de uitoefening van een vrij beroep, daaronder begrepen voordelen verkregen uit de algemene vervreemding van de vaste inrichting (alleen of tezamen met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.3Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, zijn voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd, en van roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen, zulks met inachtneming van de bepalingen van artikel 8, tweede lid .4Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere zaken dan die genoemd in de voorgaande leden zijn slechts belastbaar in de Staat waarvan de vervreemder inwoner is.5De bepaling van het vierde lid tast niet aan het recht van elk van de beide Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen op voordelen uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen in een lichaam dat inwoner is van die Staat en waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld, indien die voordelen worden behaald door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Staat en die in de loop van de laatste vijf jaren voorafgaande aan de vervreemding inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest.
Art. 15 Zelfstandige arbeid
1Voordelen verkregen door een inwoner van een van de Staten in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere zelfstandige werkzaamheden van soortgelijke aard zijn slechts in die Staat belastbaar. Deze voordelen mogen echter in de andere Staat worden belast in de volgende gevallen:
  • a.indien de belanghebbende in de andere Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend; of
  • b.indien hij zijn werkzaamheden in de andere Staat verricht gedurende een tijdvak of tijdvakken - daaronder begrepen de gewone arbeidsonderbrekingen - die een totaal van 183 dagen gedurende een kalenderjaar te boven gaan.
2De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.
Art. 16 Niet-zelfstandige arbeid
1Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 17 , 19 en 20 zijn lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.2Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een in de andere Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:
  • a.de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan; en
  • b.de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is; en
  • c.de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat de werkgever in de andere Staat heeft.
3Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig in internationaal verkeer worden belast in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
Art. 17 Beheerders, bestuurders en commissarissen van vennootschappen
1Tantièmes, presentiegelden en andere beloningen verkregen door een inwoner van Nederland in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer of van de raad van toezicht van een vennootschap op aandelen of een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die inwoner is van Marokko, mogen in Marokko worden belast.2Tantièmes, presentiegelden en andere beloningen verkregen door een inwoner van Marokko in zijn hoedanigheid van commissaris of bestuurder van een naamloze vennootschap of een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die inwoner is van Nederland, mogen in Nederland worden belast.3Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid mogen de aldaar bedoelde beloningen die verkregen worden door personen die in een wezenlijke en vaste functie werkzaamheden verrichten in een vaste inrichting gevestigd in de andere Staat dan die waarvan het lichaam inwoner is, en ten laste waarvan de beloningen als zodanig komen, in de Staat van de vaste inrichting worden belast.
Art. 18 Artiesten en sportbeoefenaars
1Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 15 en 16 mogen voordelen of inkomsten verkregen door beroepsartiesten, zoals toneelspelers, film-, radio- of televisieartiesten en musici, alsmede door sportbeoefenaars, uit hun persoonlijke werkzaamheden als zodanig, worden belast in de Staat waar deze werkzaamheden worden verricht.Vorenstaande regel is eveneens van toepassing op voordelen of inkomsten verkregen door personen voor wier rekening de bovengenoemde werkzaamheden worden verricht of die deze organiseren.2De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op voordelen of inkomsten uit werkzaamheden die in een van de Staten worden verricht door een organisatie zonder winstoogmerk van de andere Staat of door personeelsleden daarvan, behalve indien deze laatsten voor eigen rekening handelen.
Art. 19 Pensioenen
1Particuliere pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een van de Staten ter zake van een vroegere dienstbetrekking zijn slechts in die Staat belastbaar.2Overheidspensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een van de Staten terzake van een vroegere dienstbetrekking mogen in beide Staten worden belast.
Art. 20 Overheidsfuncties
1Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, tweede lid , mogen beloningen door een van de Staten of door een staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of een publiekrechtelijke rechtspersoon daarvan ter zake van bewezen diensten betaald aan een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Staat, in de eerstbedoelde Staat worden belast. Deze bepaling is echter niet van toepassing wanneer een dergelijke beloning wordt betaald aan onderdanen van de andere Staat. In dat geval is de ontvangen beloning slechts belastbaar in de Staat waarvan de genieter inwoner is.2De bepalingen van de artikelen 16 en 17 zijn van toepassing op beloningen of pensioenen ter zake van diensten bewezen in het kader van werkzaamheden op het gebied van handel of nijverheid uitgeoefend door een van de Staten of door een staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of een publiekrechtelijke rechtspersoon van die Staat.
Art. 21 Studenten
Een natuurlijke persoon die onmiddellijk voorafgaand aan zijn aankomst in de andere Staat inwoner was van een van de Staten en die aldaar enkel als student aan een universiteit of een andere onderwijsinstelling of als leerling tijdelijk verblijft, is van de datum af waarop hij in het kader van dat verblijf voor de eerste keer in die andere Staat aankomt in die Staat vrijgesteld van belasting ter zake van:
  • a.overmakingen uit het buitenland ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, en
  • b.alle beloningen, gedurende een periode van niet meer dan vijf jaar, die per kalenderjaar 4000 gulden of de tegenwaarde daarvan in Dirhams niet te boven gaan en die in die andere Staat mochten zijn toegekend voor persoonlijke diensten, ten einde de middelen waarover hij ten behoeve van de bovengenoemde doeleinden beschikt, aan te vullen.
Art. 22 Overige inkomsten
Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een van de Staten, waarop de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst geen toepassing vinden, zijn slechts in die Staat belastbaar.
Hst. IV Belastingheffing naar het vermogen
Art. 23 Overige inkomsten
1Vermogen bestaande uit onroerende goederen zoals omschreven in artikel 6, tweede lid , mag worden belast in de Staat waar deze goederen zijn gelegen.2Vermogen bestaande uit roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting van een onderneming, of uit roerende zaken die behoren tot een vast middelpunt gebezigd voor de uitoefening van een vrij beroep, mag worden belast in de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.3Schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd, alsmede roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, zijn slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen, zulks met inachtneming van de bepalingen van artikel 8, tweede lid .4Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een van de Staten zijn slechts in die Staat belastbaar.
Hst. V Bepalingen tot vermijding van dubbele belasting
Art. 24 Overige inkomsten
A
  • 1.Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of van het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Marokko mogen worden belast.
  • 2.Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen betreffende de verliescompensatie in de eigen voorschriften tot het vermijden van dubbele belasting, verleent Nederland een vermindering op het overeenkomstig het eerste lid berekende belastingbedrag tot een bedrag dat gelijk is aan dat gedeelte van dat belastingbedrag dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat als het bedrag van de bestanddelen van het inkomen of van het vermogen die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen en die volgens de artikelen 6 , 7 , 10, zesde lid , 11, vijfde lid , 12, vijfde lid , 14, eerste en tweede lid , 15 , 16, eerste lid , 17, eerste lid , 18 , 20 en 23, eerste en tweede lid , van deze Overeenkomst in Marokko mogen worden belast, staat tot het bedrag van het inkomen of het vermogen dat de in het eerste lid bedoelde grondslag vormt.
  • 3.Voor de bestanddelen van het inkomen die volgens de artikelen 10, tweede lid , 11, tweede lid , 12, tweede lid , en 16, derde lid , in Marokko mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, verleent Nederland op de aldus berekende belasting een vermindering ter grootte van het laagste van de volgende bedragen:
    • a.het bedrag dat gelijk is aan de in Marokko geheven belasting;
    • b.het bedrag dat gelijk is aan dat gedeelte van het overeenkomstig het eerste lid berekende bedrag van de Nederlandse belasting, dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat als het bedrag van de genoemde bestanddelen van het inkomen staat tot het bedrag van het inkomen dat de in het eerste lid bedoelde grondslag vormt.
B
  • 1.Marokko is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Nederland mogen worden belast.
  • 2.Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen betreffende de verliescompensatie in de eigen voorschriften tot het vermijden van dubbele belasting/verleent Marokko een vermindering op het overeenkomstig het eerste lid berekende belastingbedrag tot een bedrag dat gelijk is aan dat gedeelte van dat belastingbedrag dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat als het bedrag van de bestanddelen van het inkomen of van het vermogen die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen en die volgens de artikelen 6 , 7 , 10, zesde lid , 11, vijfde lid , 12, vijfde lid , 14, eerste en tweede lid , 15 , 16, eerste lid , 17, tweede lid , 18 , 20 en 23, eerste en tweede lid , van deze Overeenkomst in Nederland mogen worden belast, staat tot het bedrag van het inkomen of het vermogen dat de in het eerste lid bedoelde grondslag vormt.
  • 3.Voor de bestanddelen van het inkomen die volgens de artikelen 10, tweede lid , 11, tweede lid , 12, tweede lid , en 16, derde lid , in Nederland mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, verleent Marokko op de aldus berekende belasting een vermindering ter grootte van het laagste van de volgende bedragen:
    • a.het bedrag dat gelijk is aan de in Nederland geheven belasting;
    • b.het bedrag dat gelijk is aan dat gedeelte van het overeenkomstig het eerste lid berekende bedrag van de Marokkaanse belasting, dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat als het bedrag van de genoemde bestanddelen van het inkomen staat tot het bedrag van het inkomen dat de in het eerste lid bedoelde grondslag vormt.
CIndien voordelen die volgens artikel 14, vijfde lid , in een van de Staten mogen worden belast, toekomen aan een inwoner van de andere Staat, verleent de eerstbedoelde Staat een vermindering op zijn belasting over deze voordelen tot een bedrag dat gelijk is aan de belasting die in de andere Staat over die voordelen is geheven.
Hst. VI Bijzondere bepalingen
Art. 25 Non-discriminatie
1Onderdanen van een van de Staten worden in de andere Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen.2De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een van de Staten verplicht aan inwoners van de andere Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.3Ondernemingen van een van de Staten, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van die eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.4In dit artikel ziet de uitdrukking „belastingheffing” op belastingen van elk soort en benaming.
Art. 26 Regeling voor onderling overleg
1Indien een inwoner van een van de Staten van oordeel is dat de maatregelen van een van de Staten of van elk van beide Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met deze Overeenkomst, kan hij, onverminderd de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Staat waarvan hij inwoner is.2De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de Overeenkomst, te vermijden.3De bevoegde autoriteiten van de Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van de Overeenkomst in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen ten einde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in de Overeenkomst geen voorziening is getroffen.4De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen ten einde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.
Art. 27 Uitwisseling van inlichtingen
1De bevoegde autoriteiten van de beide Staten wisselen de inlichtingen uit die nodig zijn om uitvoering te geven aan deze Overeenkomst, in het bijzonder om fraude te voorkomen. Elke aldus uitgewisselde inlichting wordt geheim gehouden en niet ter kennis gebracht van andere personen of autoriteiten dan die belast melde vaststelling of invordering van de belastingen die het onderwerp van deze Overeenkomst uitmaken of met de beslissing in daarop betrekking hebbende bezwaar- of beroepsprocedures.2In geen geval worden de bepalingen van het eerste lid aldus uitgelegd dat zij een van de Staten de verplichting opleggen:
  • a.administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de administratieve praktijk van die of van de andere Staat;
  • b.gegevens te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van de administratieve werkzaamheden van die of van de andere Staat;
  • c.inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handels werkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.
3De uitwisseling van inlichtingen heeft plaats hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek met betrekking tot concrete gevallen. De bevoegde autoriteiten stellen in onderling overleg een lijst van inlichtingen vast, die ambtshalve worden verstrekt.
Art. 28 Diplomatieke en consulaire ambtenaren
1De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die diplomatieke of consulaire ambtenaren en beambten ontlenen aan de algemene regelen van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.2Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een van de Staten in de andere Staat of in een derde Staat en die onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij in die Staat aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen is onderworpen als inwoners van die Staat.
Art. 29 Uitbreiding tot andere gebieden
1Deze Overeenkomst kan, hetzij in haar geheel hetzij met de noodzakelijke wijzigingen worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen, indien dit land belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop deze Overeenkomst van toepassing is. Zulk een uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.2Tenzij anders is overeengekomen, wordt door de beëindiging van deze Overeenkomst niet tevens de toepasselijkheid van deze Overeenkomst op het land waartoe zij ingevolge dit artikel is uitgebreid, beëindigd.
Hst. VII Slotbepalingen
Art. 30 Inwerkingtreding
Deze Overeenkomst treedt in werking op de dag waarop de beide Regeringen elkaar mededelen dat aan de voor hun onderscheiden landen vereiste grondwettelijke procedures is voldaan en de bepalingen ervan vinden toepassing:
  • 1.wat de bij de bron verschuldigde belastingen betreft: op inkomsten die op of na de eerste dag van de maand volgende op die van de inwerkingtreding worden toegekend of betaalbaar gesteld;
  • 2.wat de andere belastingen betreft: voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na de eerste januari van het jaar van inwerkingtreding.
Art. 31 Beëindiging
Deze Overeenkomst blijft voor onbepaalde tijd van kracht, maar elk van de Staten kan op of voor 30 juni van elk kalenderjaar te rekenen van het vijfde jaar sedert dat van de inwerkingtreding ervan haar schriftelijk langs diplomatieke weg aan de andere Staat opzeggen. In geval van opzegging voor de eerste juli van zulk een jaar is de Overeenkomst voor het laatst van toepassing:
  • 1.wat de bij de bron verschuldigde belastingen betreft: op inkomsten die uiterlijk op 31 december van het jaar van opzegging zijn toegekend of betaalbaar gesteld;
  • 2.wat de andere belastingen betreft: voor belastingjaren en -tijdvakken die uiterlijk op 31 december van het jaar van opzegging eindigen.
Hst.
Art. I Ad
artikel 4 Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar het schip zijn thuishaven heeft.
Art. II Ad
artikel 7 Interest, royalty's en andere kosten die door een onderneming van een van de Staten aan een onderneming van de andere Staat verschuldigd zijn, worden in aftrek toegelaten bij de berekening van de winst van de eerstbedoelde onderneming. Indien echter ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen beide ondernemingen of tussen beide ondernemingen en een derde het bedrag van de verschuldigde interest, royalty's en andere kosten hoger is dan het bedrag dat zij zonder zulk een verhouding zouden zijn overeengekomen is de voorgaande zin niet van toepassing op het daarboven uitgaande bedrag.
Art. III en
artikelen 10 11 12 Verzoeken om teruggaaf van belasting die in strijd met de bepalingen van de artikelen 10 , 11 en 12 is geheven, moeten bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, worden ingediend binnen een tijdvak van drie jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.
Art. IV Ad
artikel 24 Het is wel te verstaan dat, wat de Nederlandse inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting betreft, de grondslag bedoeld in artikel 24, eerste lid , is het onzuivere inkomen of de winst in de zin van de Nederlandse wetten op de inkomstenbelasting, onderscheidenlijk de vennootschapsbelasting.
Art. V Ad
artikel 27 De verplichting tot het uitwisselen van inlichtingen strekt zich niet uit tot inlichtingen die verkregen zijn van banken of van daarmede gelijkgestelde instellingen als zodanig. De uitdrukking „daarmede gelijkgestelde instellingen” omvat onder andere verzekeringsmaatschappijen.
Hst. I Champ d'application de la Convention
Art. 1 Personnes visées
La présente Convention s'applique aux personnes qui sont des résidents de l'un ou de chacun des deux Etats.
Art. 2 Impôts visés
1La présente Convention s'applique aux impôts sur le revenu et sur la fortune perçus pour le compte de chacun des Etats, de ses subdivisions politiques et de ses collectivités locales, quel que soit le système de perception.2Sont considérés comme impôts sur le revenu et sur la fortune les impôts perçus sur le revenu total, sur la fortune totale, ou sur des éléments du revenu ou de la fortune, y compris les impôts sur les gains provenant de l'aliénation de biens mobiliers ou immobiliers, les impôts sur le montant des salaires payés par les entreprises, ainsi que les impôts sur les plus-values.3Les impôts actuels auxquels s'applique la Convention sont notamment:
  • a.en ce qui concerne les Pays-Bas:
    • -de inkomstenbelasting (l'impôt sur le revenu) ;
    • -de loonbelasting (l'impôt sur les traitements, salaires, pensions) ;
    • -de vennootschapsbelasting (l'impôt des sociétés) ;
    • -de dividendbelasting (l'impôt sur les dividendes) ;
    • -de vermogensbelasting (l'impôt sur la fortune) ;
    (ci-après dénommés: „l'impôt néerlandais”) ;
  • b.en ce qui concerne le Maroc:
    • -l'impôt agricole;
    • -la taxe urbaine et les taxes y rattachées;
    • -l'impôt sur les bénéfices professionnels et la réserve d'investissement;
    • -le prélèvement sur les traitements publics et privés, les indemnités et émoluments, les salaires, les pensions et les rentes viagères;
    • -la contribution complémentaire sur le revenu global des personnes physiques;
    • -la taxe sur les produits des actions ou parts sociales et revenus assimilés;
    • -la taxe sur les produits de placements à revenu fixe;
    (ci-après dénommés: „l'impôt marocain”).
4La Convention s'appliquera aussi aux impôts futurs de nature identique ou analogue qui s'ajouteraient aux impôts actuels ou qui les remplaceraient. Les autorités compétentes des Etats se communiqueront les modifications apportées à leurs législations fiscales respectives.
Hst. II Définitions
Art. 3 Définitions générales
1Au sens de la présente Convention, à moins que le contexte n'exige une interprétation différente:
  • a.le terme „Etat” désigne, suivant le contexte, les Pays-Bas ou le Maroc;le terme „Etats” désigne les Pays-Bas et le Maroc;
  • b.le terme „Pays-Bas” comprend la partie du Royaume des Pays-Bas qui est située en Europe et la partie du lit de la mer et de son sous-sol située au-dessous de la mer du Nord, sur laquelle le Royaume des Pays-Bas, conformément au droit international, a des droits souverains (plateau continental) ;
  • c.le terme „Maroc” désigne le Royaume du Maroc et, employé dans un sens géographique, le territoire du Maroc ainsi que le territoire adjacent aux eaux territoriales du Maroc et considéré comme territoire national aux fins d'imposition et où le Maroc, conformément au droit international, peut exercer ses droits relatifs au sol et au sous-sol marins ainsi qu'à leurs ressources naturelles (plateau continental) ;
  • d.le terme „personne” comprend les personnes physiques et les sociétés;
  • e.le terme „société” désigne toute personne morale ou toute entité qui est considérée comme une personne morale aux fins d'imposition;
  • f.les expressions „entreprise de l'un des Etats” et „entreprise de l'autre Etat” désignent respectivement une entreprise exploitée par un résident de l'un des Etats et une entreprise exploitée par un résident de l'autre Etat;
  • g.le terme „nationaux” désigne:
    • (i)toutes les personnes physiques qui possèdent la nationalité de l'un des deux Etats;
    • (ii)toutes les personnes morales, sociétés de personnes et associations constituées conformément à la législation en vigueur dans l'un des deux Etats;
  • h.l'expression „autorité compétente” désigne:
    • 1.aux Pays-Bas: le Ministre des Finances ou son représentant dûment autorisé;
    • 2.au Maroc: le Ministre chargé des Finances ou son délégué.
2Pour l'application de la Convention par chacun des Etats, toute expression qui n'est pas autrement définie a le sens qui lui est attribué par la législation de cet Etat régissant les impôts faisant l'objet de la Convention, à moins que le contexte n'exige une interprétation différente.
Art. 4 Domicile fiscal
1Au sens de la présente Convention, l'expression „résident de l'un des Etats” désigne toute personne qui, en vertu de la législation dudit Etat, est assujettie à l'impôt dans cet Etat, en raison de son domicile, de sa résidence, de son siège de direction ou de tout autre critère de nature analogue.2Lorsque, selon la disposition du paragraphe 1, une personne physique est considérée comme résident de chacun des Etats, le cas est résolu d'après les règles suivantes:
  • a.Cette personne est considérée comme résident de l'Etat où elle dispose d'un foyer d'habitation permanent. Lorsqu'elle dispose d'un foyer d'habitation permanent dans chacun des Etats, elle est considérée comme résident de l'Etat avec lequel ses liens personnels et économiques sont les plus étroits (centre des intérêts vitaux) ;
  • b.Si l'Etat où cette personne a le centre de ses intérêts vitaux ne peut pas être déterminé, ou qu'elle ne dispose d'un foyer d'habitation permanent dans aucun des Etats, elle est considérée comme résident de l'Etat où elle séjourne de façon habituelle;
  • c.Si cette personne séjourne de façon habituelle dans chacun des Etats ou qu'elle ne séjourne de façon habituelle dans aucun d'eux, elle est considérée comme résident de l'Etat dont elle possède la nationalité;
  • d.Si cette personne possède la nationalité de chacun des Etats ou qu'elle ne possède la nationalité d'aucun d'eux, les autorités compétentes des Etats tranchent la question d'un commun accord.
3Lorsque, selon la disposition du paragraphe 1, une personne autre qu'une personne physique est considérée comme résident de chacun des Etats, elle est réputée résident de l'Etat où se trouve son siège de direction effective.
Art. 5 Etablissement stable
1Au sens de la présente Convention, l'expression „établissement stable” désigne une installation fixe d'affaires où l'entreprise exerce tout ou partie de son activité.2L'expression „établissement stable” comprend notamment:
  • a.un siège de direction;
  • b.une succursale;
  • c.un bureau;
  • d.une usine;
  • e.un magasin de vente;
  • f.un atelier;
  • g.une mine, une carrière ou tout autre lieu d'extraction de ressources naturelles;
  • h.un chantier de construction ou de montage dont la durée dépasse six mois.
3On ne considère pas qu'il y a établissement stable si:
  • a.il est fait usage d'installations aux seules fins de stockage, d'exposition ou de livraison de marchandises appartenant à l'entreprise;
  • b.des marchandises appartenant à l'entreprise sont entreposées aux seules fins de stockage, d'exposition ou de livraison;
  • c.des marchandises appartenant à l'entreprise sont entreposées aux seules fins de transformation par une autre entreprise;
  • d.une installation fixe d'affaires est utilisée aux seules fins d'acheter des marchandises ou de réunir des informations pour l'entreprise;
  • e.une installation fixe d'affaires est utilisée, pour l'entreprise, aux seules fins de publicité, de fourniture d'informations, de recherches scientifiques ou d'activités analogues qui ont un caractère préparatoire ou auxiliaire.
4Une personne agissant dans l'un des Etats pour le compte d'une entreprise de l'autre Etat - autre qu'un agent jouissant d'un statut indépendant, visé au paragraphe 5 - est considérée comme „établissement stable” dans le premier Etat si elle dispose de pouvoirs qu'elle exerce habituellement dans cet Etat et qui lui permettent de conclure des contrats au nom de l'entreprise, à moins que l'activité de cette personne ne soit limitée à l'achat de marchandises pour l'entreprise.5On ne considère pas qu'une entreprise de l'un des Etats a un établissement stable dans l'autre Etat du seul fait qu'elle y exerce son activité par l'entremise d'un courtier, d'un commissionnaire général ou de tout autre intermédiaire jouissant d'un statut indépendant, à condition que ces personnes agissent dans le cadre ordinaire de leur activité.6Le fait qu'une société qui est un résident de l'un des Etats contrôle ou est contrôlée par une société qui est un résident de l'autre Etat ou qui y exerce son activité - que ce soit par l'intermédiaire d'un établissement stable ou non - ne suffit pas, en lui-même, à faire de l'une quelconque de ces sociétés un établissement stable de l'autre.
Hst. III Imposition des revenus
Art. 6 Revenus immobiliers
1Les revenus provenant de biens immobiliers sont imposables dans l'Etat où ces biens sont situés.2L'expression „biens immobiliers” est définie conformément au droit de l'Etat où les biens considérés sont situés. L'expression englobe en tout cas les accessoires, le cheptel mort ou vif des exploitations agricoles et forestières, les droits auxquels s'appliquent les dispositions du droit privé concernant la propriété foncière, l'usufruit des biens immobiliers et les droits à des redevances variables ou fixes pour l'exploitation ou la concession de l'exploitation de gisements minéraux, sources et autres richesses du sol; les navires, bateaux et aéronefs ne sont pas considérés comme biens immobiliers.3Les dispositions du paragraphe 1 s'appliquent aux revenus provenant de l'exploitation directe, de la location ou de l'affermage, ainsi que de toute autre forme d'exploitation de biens immobiliers.4Les dispositions des paragraphes 1 et 3 s'appliquent également aux revenus provenant des biens immobiliers d'une entreprise ainsi qu'aux revenus des biens immobiliers servant à l'exercice d'une profession libérale.
Art. 7 Bénéfices des entreprises
1Les bénéfices d'une entreprise de l'un des Etats ne sont imposables que dans cet Etat, à moins que l'entreprise n'exerce son activité dans l'autre Etat par l'intermédiaire d'un établissement stable qui y est situé. Si l'entreprise exerce son activité d'une telle façon, les bénéfices de l'entreprise sont imposables dans l'autre Etat mais uniquement dans la mesure où ils sont imputables audit établissement stable.2Lorsqu'une entreprise de l'un des Etats exerce son activité dans l'autre Etat par l'intermédiaire d'un établissement stable qui y est situé, il est imputé, dans chaque Etat, à cet établissement stable les bénéfices qu'il aurait pu réaliser s'il avait constitué une entreprise distincte et séparée exerçant des activités identiques ou analogues dans des conditions identiques ou analogues et traitant en toute indépendance avec l'entreprise dont il constitue un établissement stable.3Dans le calcul des bénéfices d'un établissement stable, sont admises en déduction les dépenses exposées aux fins poursuivies par cet établissement stable, y compris les dépenses et les frais généraux exposés au profit de cet établissement stable, soit dans l'Etat où est situé cet établissement stable, soit ailleurs.4Lorsque les bénéfices comprennent des éléments de revenu traités séparément dans d'autres articles de la présente Convention, les dispositions de ces articles ne sont pas affectées par les dispositions du présent article.
Art. 8 Navigation maritime et aérienne
1Les bénéfices provenant de l'exploitation, en trafic international, de navires ou d'aéronefs ne sont imposables que dans l'Etat où le siège de la direction effective de l'entreprise est situé.2Si le siège de la direction effective d'une entreprise de navigation maritime est à bord d'un navire, ce siège est réputé situé dans l'Etat où se trouve le port d'attache de ce navire, ou à défaut de port d'attache, dans l'Etat dont l'exploitant du navire est un résident.
Art. 9 Entreprises associées
Lorsque
  • a.une entreprise de l'un des Etats participe directement ou indirectement à la direction, au contrôle ou au capital d'une entreprise de l'autre Etat ou que
  • b.les mêmes personnes participent directement ou indirectement à la direction, au contrôle ou au capital d'une entreprise de l'un des Etats et d'une entreprise de l'autre Etat, et que, dans l'un et l'autre cas, les deux entreprises sont, dans leurs relations commerciales ou financières, liées par des conditions acceptées ou imposées, qui diffèrent de celles qui seraient conclues entre des entreprises indépendantes, les bénéfices qui, sans ces conditions, auraient été obtenus par l'une des entreprises mais n'ont pu l'être en fait à cause de ces conditions, peuvent être inclus dans les bénéfices de cette entreprise et imposés en conséquence.
Art. 10 Dividendes
1Les dividendes payés par une société qui est un résident de l'un des Etats à un résident de l'autre Etat, sont imposables dans cet autre Etat.2Toutefois, ces dividendes peuvent être imposés dans l'Etat dont la société qui paie les dividendes est un résident, et selon la législation de cet Etat, mais l'impôt ainsi établi ne peut excéder:
  • a.10 pour cent du montant brut des dividendes si le bénéficiaire est une société dont le capital, en tout ou en partie, est divisé en actions et qui dispose directement d'au moins 25 pour cent du capital de la société qui paie les dividendes, à condition que la relation entre les deux sociétés n'ait pas été établie ou ne soit pas maintenue principalement à fin de bénéficier de ce taux réduit.
  • b.25 pour cent du montant brut des dividendes, dans tous les autres cas.
3Les autorités compétentes des Etats règlent d'un commun accord les modalités d'application du paragraphe 2.4Les dispositions des paragraphes 1 et 2 ne concernent pas l'imposition de la société pour les bénéfices qui servent au paiement des dividendes.5Le terme „dividendes” employé dans le présent article désigne les revenus provenant d'actions, actions ou bons de jouissance, parts de mine, parts de fondateur ou autres parts bénéficiaires à l'exception des créances, ainsi que les revenus d'autres parts sociales assimilés aux revenus d'actions par la législation fiscale de l'Etat dont la société distributrice est un résident.6Les dispositions des paragraphes 1 et 2 ne s'appliquent pas lorsque le bénéficiaire des dividendes, résident de l'un des Etats, a dans l'autre Etat dont la société qui paie les dividendes est un résident, un établissement stable auquel se rattache effectivement la participation génératrice des dividendes. Dans ce cas, les dispositions de l' sont applicables.7Lorsqu'une société qui est un résident de l'un des Etats tire des bénéfices ou des revenus de l'autre Etat, cet autre Etat ne peut percevoir aucun impôt sur les dividendes payés par la société aux personnes qui ne sont pas des résidents de cet autre Etat, ni prélever aucun impôt, au titre de l'imposition des bénéfices non distribués, sur les bénéfices non distribués de la société, même si les dividendes payés ou les bénéfices non distribués consistent en tout ou en partie en bénéfices ou revenus provenant de cet autre Etat.
Art. 11 Intérêts
1Les intérêts provenant de l'un des Etats et payés à un résident de l'autre Etat sont imposables dans cet autre Etat.2Toutefois, ces intérêts peuvent être imposés dans l'Etat d'où ils proviennent et selon la législation de cet Etat, mais l'impôt ainsi établi ne peut excéder:
  • a.10 pour cent de leur montant brut pour les intérêts versés par un résident de l'un des Etats à une entreprise de l'autre Etat;
  • b.25 pour cent de leur montant brut dans tous les autres cas.
3Les autorités compétentes des Etats règlent d'un commun accord les modalités d'application du paragraphe 2.4Le terme „intérêts” employé dans le présent article désigne les revenus des fonds publics, des obligations d'emprunts, assorties ou non de garanties hypothécaires ou d'une clause de participation aux bénéfices, et des créances de toute nature, ainsi que tous autres produits assimilés aux revenus de sommes prêtées par la législation fiscale de l'Etat d'où proviennent les revenus.5Les dispositions des paragraphes 1 et 2 ne s'appliquent pas lorsque le bénéficiaire des intérêts, résident de l'un des Etats, a, dans l'autre Etat d'où proviennent les intérêts, un établissement stable auquel se rattache effectivement la créance génératrice des intérêts. Dans ce cas, les dispositions de l' sont applicables.6Les intérêts sont considérés comme provenant de l'un des Etats lorsque le débiteur est cet Etat lui-même, une subdivision politique, une collectivité locale ou un résident de cet Etat. Toutefois, lorsque le débiteur des intérêts, qu'il soit ou non résident de l'un des Etats, a dans l'un des Etats un établissement stable pour lequel l'emprunt générateur des intérêts a été contracté et qui supporte la charge de ces intérêts, lesdits intérêts sont réputés provenir de l'Etat où l'établissement stable est situé.7Si, par suite de relations spéciales existant entre le débiteur et le créancier ou que l'un et l'autre entretiennent avec de tierces personnes, le montant des intérêts payés, compte tenu de la créance pour laquelle ils sont versés, excède celui dont seraient convenus le débiteur et le créancier en l'absence de pareilles relations, les dispositions du présent article ne s'appliquent qu'à ce dernier montant. En ce cas, la partie excédentaire des paiements reste imposable conformément à la législation de chaque Etat et compte tenu des autres dispositions de la présente Convention.
Art. 12 Redevances
1Les redevances provenant de l'un des Etats et payées à un résident de l'autre Etat sont imposables dans cet autre Etat.2Toutefois, ces redevances peuvent être imposées dans l'Etat d'où elles proviennent et selon la législation de cet Etat, mais l'impôt ainsi établi ne peut excéder 10 pour cent de leur montant brut.3Les autorités compétentes des Etats règlent d'un commun accord les modalités d'application du paragraphe 2.4Le terme „redevances” employé dans le présent article désigne les rémunérations de toute nature payées pour l'usage ou la concession de l'usage d'un droit d'auteur sur une oeuvre littéraire, artistique ou scientifique, y compris les films cinématographiques et de télévision, d'un brevet, d'une marque de fabrique ou de commerce, d'un dessin ou d'un modèle, d'un plan, d'une formule ou d'un procédé secrets, ainsi que pour l'usage ou la concession de l'usage d'un équipement agricole, industriel, commercial ou scientifique et pour des informations ayant trait à une expérience acquise dans le domaine agricole, industriel, commercial ou scientifique, et des rémunérations pour les études économiques ou techniques.5Les dispositions des paragraphes 1 et 2 ne s'appliquent pas lorsque le bénéficiaire des redevances, résident de l'un des Etats, a, dans l'autre Etat d'où proviennent les redevances, un établissement stable auquel se rattache effectivement le droit ou le bien générateur des redevances. Dans ce cas, les dispositions de l' sont applicables.6Les redevances sont considérées comme provenant de l'un des Etats lorsque le débiteur est cet Etat lui-même, une subdivision politique, une collectivité locale ou un résident de cet Etat. Toutefois, lorsque le débiteur des redevances, qu'il soit ou non résident de l'un des Etats, a dans l'un des Etats un établissement stable pour lequel le contrat donnant lieu au paiement des redevances a été conclu et qui supporte comme telle la charge de celles-ci, ces redevances sont réputées provenir de l'Etat où l'établissement stable est situé.7Si, par suite de relations spéciales existant entre le débiteur et le créancier ou que l'un et l'autre entretiennent avec de tierces personnes, le montant des redevances payées, compte tenu de la prestation pour laquelle elles sont versées, excède celui dont seraient convenus le débiteur et le créancier en l'absence de pareilles relations, les dispositions du présent article ne s'appliquent qu'à ce dernier montant. En ce cas, la partie excédentaire des paiements reste imposable conformément à la législation de chaque Etat et compte tenu des autres dispositions de la présente Convention.
Art. 13 et
1Les gains provenant de l'aliénation des biens immobiliers, tels qu'ils sont définis au , sont imposables dans l'Etat où ces biens sont situés.2Les gains provenant de l'aliénation de biens mobiliers faisant partie de l'actif d'un établissement stable qu'une entreprise de l'un des Etats a dans l'autre Etat, ou de biens mobiliers constitutifs d'une base fixe dont dispose un résident de l'un des Etats dans l'autre Etat pour l'exercice d'une profession libérale, y compris de tels gains provenant de l'aliénation globale de cet établissement stable (seul ou avec l'ensemble de l'entreprise) ou de cette base fixe, sont imposables dans cet autre Etat.3Nonobstant les dispositions du paragraphe 2, les gains provenant de l'aliénation de navires et aéronefs exploités en trafic international ainsi que de biens mobiliers affectés à l'exploitation de ces navires et aéronefs, ne sont imposables que dans l'Etat où le siège de la direction effective de l'entreprise est situé, compte tenu des dispositions du .4Les gains provenant de l’aliénation de tous biens autres que ceux qui sont mentionnés aux paragraphes précédents ne sont imposables que dans l'Etat dont le cédant est un résident.5Les dispositions du paragraphe 4 ne portent pas atteinte au droit de chacun des Etats de percevoir, conformément à sa propre législation, un impôt sur les gains provenant de l'aliénation d'actions ou de bons de jouissance d'une société qui est un résident de cet Etat et dont le capital, en tout ou en partie, est divisé en actions, lorsque ces gains sont réalisés par une personne physique qui est un résident de l'autre Etat et qui a été un résident du premier Etat au courant des cinq dernières années antérieures à l'aliénation.
Art. 15 Professions indépendantes
1Les revenus qu'un résident de l'un des Etats tire d'une profession libérale ou d'autres activités indépendantes de caractère analogue ne sont imposables que dans cet Etat. Toutefois, ces revenus sont imposables dans l'autre Etat dans les cas suivants:
  • a.si l'intéressé dispose de façon habituelle, dans l'autre Etat, d'une base fixe pour l'exercice de ses activités, mais uniquement dans la mesure où ils sont imputables à cette base fixe; ou
  • b.s'il exerce ses activités dans l'autre Etat pendant une période ou des périodes - y compris la durée des interruptions normales de travail - excédant au total 183 jours au cours de l'année civile.
2L'expression „profession libérale” comprend en particulier les activités indépendantes d'ordre scientifique, littéraire, artistique, éducatif ou pédagogique, ainsi que les activités indépendantes des médecins, avocats, ingénieurs, architectes, dentistes et comptables.
Art. 16 Professions dépendantes
1Sous réserve des dispositions des , et , les salaires, traitements et autres rémunérations similaires qu'un résident de l'un des Etats reçoit au titre d'un emploi salarié ne sont imposables que dans cet Etat, à moins que l'emploi ne soit exercé dans l'autre Etat. Si l'emploi y est exercé, les rémunérations reçues à ce titre sont imposables dans cet autre Etat.2Nonobstant les dispositions du paragraphe 1, les rémunérations qu'un résident de l'un des Etats reçoit au titre d'un emploi salarié exercé dans l'autre Etat ne sont imposables que dans le premier Etat si:
  • a.le bénéficiaire séjourne dans l'autre Etat pendant une période ou des périodes n'excédant pas au total 183 jours au cours de l'année fiscale considérée; et
  • b.les rémunérations sont payées par un employeur ou au nom d'un employeur qui n'est pas résident de l'autre Etat; et
  • c.la charge des rémunérations n'est pas supportée par un établissement stable ou une base fixe que l'employeur a dans l'autre Etat.
3Nonobstant les dispositions précédentes du présent article, les rémunérations au titre d'un emploi salarié exercé à bord d'un navire ou d'un aéronef en trafic international sont imposables dans l'Etat où le siège de la direction effective de l'entreprise est situé.
Art. 17 Administrateurs, directeurs (bestuurders) et commissaires (commissarissen) de sociétés
1Les tantièmes, jetons de présence et autres rémunérations reçus par un résident des Pays-Bas en sa qualité de membre du conseil d'administration ou de surveillance d'une société par actions ou d'une société à responsabilité limitée, résidente du Maroc, sont imposables au Maroc.2Les tantièmes, jetons de présence et autres rémunérations reçus par un résident du Maroc en sa qualité de commissaire (commissaris) ou directeur (bestuurder) d'une société anonyme ou d'une société à responsabilité limitée, résidente des Pays-Bas, sont imposables aux Pays-Bas.3Nonobstant les dispositions des paragraphes 1 et 2, les rémunérations susvisées qui sont reçues par des personnes exerçant des fonctions réelles et permanentes dans un établissement stable situé dans l'Etat autre que celui dont la société est résidente et qui sont supportées comme telles par cet établissement stable, sont imposables dans l'Etat de l'établissement stable.
Art. 18 Artistes et sportifs
Art. 19 Pensions
1Les pensions privées et autres rémunérations similaires, versées à un résident de l'un des Etats au titre d'un emploi salarié antérieur, ne sont imposables que dans cet Etat.2Les pensions publiques et autres rémunérations similaires, versées à un résident de l'un des Etats au titre d'un emploi salarié antérieur, sont imposables dans les deux Etats.
Art. 20 Fonctions publiques
1La fortune constituée par des biens immobiliers, tels qu'ils sont définis au , est imposable dans l'Etat où ces biens sont situés.2La fortune constituée par des biens mobiliers faisant partie de l'actif d'un établissement stable d'une entreprise ou par des biens mobiliers constitutifs d'une base fixe servant à l'exercice d'une profession libérale est imposable dans l'Etat où est situé l'établissement stable ou la base fixe.3Les navires et les aéronefs exploités en trafic international ainsi que les biens mobiliers affectés à leur exploitation ne sont imposables que dans l'Etat où le siège de la direction effective de l'entreprise est situé, compte tenu des dispositions du .4Tous les autres éléments de la fortune d'un résident de l'un des Etats ne sont imposables que dans cet Etat.
Hst. V Dispositions pour éliminer les doubles impositions
Art. 24 Autres revenus
ABCSi des gains, qui sont imposables dans l'un des Etats selon l' , reviennent à un résident de l'autre Etat, le premier Etat permet de déduire de son impôt sur ces gains un montant égal à l'impôt perçu par l'autre Etat sur ces gains.
1Les nationaux de l'un des Etats ne sont soumis dans l'autre Etat à aucune imposition ou obligation y relative, qui est autre ou plus lourde que celle à laquelle sont ou pourront être assujettis les nationaux de cet autre Etat se trouvant dans la même situation.2L'imposition d'un établissement stable qu'une entreprise de l'un des Etats a dans l'autre Etat n'est pas établie dans cet autre Etat d'une façon moins favorable que l'imposition des entreprises de cet autre Etat qui exercent la même activité.Cette disposition ne peut être interprétée comme obligeant l'un des Etats à accorder aux résidents de l'autre Etat les déductions personnelles, abattements et réductions d'impôt en fonction de la situation ou des charges de famille qu'il accorde à ses propres résidents.3Les entreprises de l'un des Etats, dont le capital est en tout ou en partie, directement ou indirectement, détenu ou contrôlé par un ou plusieurs résidents de l'autre Etat, ne sont soumises dans le premier Etat à aucune imposition ou obligation y relative, qui est autre ou plus lourde que celle à laquelle sont ou pourront être assujetties les autres entreprises de même nature de ce premier Etat.4Le terme „imposition” désigne dans le présent article les impôts de toute nature ou dénomination.
Art. 26 Procédure amiable
1Lorsqu'un résident de l'un des Etats estime que les mesures prises par l'un des Etats ou par chacun des deux Etats entraînent ou entraîneront pour lui une imposition non conforme à la présente Convention, il peut, indépendamment des recours prévus par la législation nationale de ces Etats, soumettre son cas à l'autorité compétente de l'Etat dont il est résident.2Cette autorité compétente s'efforcera, si la réclamation lui paraît fondée et si elle n'est pas elle-même en mesure d'apporter une solution satisfaisante, de régler la question par voie d'accord amiable avec l'autorité compétente de l'autre Etat, en vue d'éviter une imposition non conforme à la Convention.3Les autorités compétentes des Etats s'efforcent, par voie d'accord amiable, de résoudre les difficultés ou de dissiper les doutes auxquels peuvent donner lieu l'interprétation ou l’application de la Convention. Elles peuvent aussi se concerter en vue d'éviter la double imposition dans les cas non prévus par la Convention.4Les autorités compétentes des Etats peuvent communiquer directement entre elles en vue de parvenir à un accord comme il est indiqué aux paragraphes précédents.
Art. 27 Echange de renseignements
1Les autorités compétentes des deux Etats échangeront les renseignements nécessaires pour appliquer la présente Convention, en particulier pour prévenir la fraude. Tout renseignement ainsi échangé sera tenu secret et ne pourra être communiqué qu'aux personnes ou autorités chargées de l'établissement ou du recouvrement des impôts visés par la présente Convention, et des réclamations et recours y relatifs.2Les dispositions du paragraphe 1 ne peuvent en aucun cas être interprétées comme imposant à l'un des Etats l'obligation:
  • a.de prendre des dispositions administratives dérogeant à sa propre législation ou à sa pratique administrative ou à celles de l'autre Etat;
  • b.de fournir des renseignements qui ne pourraient être obtenus sur la base de sa propre législation ou dans le cadre de sa pratique administrative normale ou de celles de l'autre Etat;
  • c.de transmettre des renseignements qui révéleraient un secret commercial, industriel, professionnel, ou un procédé commercial ou des renseignements dont la communication serait contraire à l'ordre public.
3L'échange des renseignements a lieu soit d'office, soit sur demande visant des cas concrets. Les autorités compétentes s'entendent pour déterminer la liste des informations qui sont fournies d'office.
Art. 28 Fonctionnaires diplomatiques et consulaires
1Les dispositions de la présente Convention ne portent pas atteinte aux privilèges fiscaux dont bénéficient les fonctionnaires diplomatiques ou consulaires en vertu soit des règles générales du droit des gens, soit des dispositions d'accords particuliers.2Aux fins de la présente Convention une personne physique qui est un membre d'une représentation diplomatique ou consulaire de l'un des Etats dans l'autre Etat ou dans un Etat tiers et qui possède la nationalité de l'Etat qui l'envoie, est considérée comme résident de l'Etat qui l'envoie si elle est soumise dans cet Etat aux mêmes obligations concernant les impôts sur le revenu et sur la fortune que les résidents dudit Etat.
Art. 29 Extension territoriale
1La présente Convention peut être étendue, telle quelle ou avec les modifications nécessaires, aux Antilles Néerlandaises, si ce pays en question prélève des impôts analogues en substance aux impôts auxquels s'applique la Convention. Une telle extension prend effet à partir de la date, avec les modifications et dans les conditions, y compris les conditions relatives à la cessation d'application, qui sont fixées d'un commun accord par échange de notes diplomatiques.2A moins qu'il ne soit convenu autrement, lorsque la Convention sera terminée, elle ne cessera pas de s'appliquer au pays auquel elle a été étendue conformément au présent article.
Hst. VII Dispositions finales
Art. 30 Entrée en vigueur
La présente Convention entrera en vigueur à la date à laquelle les deux Gouvernements se communiqueront que les formalités constitutionnellement requises dans leurs pays respectifs ont été accomplies et ses dispositions seront applicables:
  • 1°.en ce qui concerne les impôts dus à la source: aux revenus attribués ou mis en paiement à partir du premier jour du mois suivant celui de l'entrée en vigueur;
  • 2°.en ce qui concerne les autres impôts: pour les années et périodes fiscales commençant à partir du premier janvier de l'année de l'entrée en vigueur.
Art. 31 Dénonciation
La présente Convention restera indéfiniment en vigueur; mais chaque Etat pourra, jusqu'au 30 juin inclus de toute année civile à partir de la cinquième année à dater de celle de son entrée en vigueur, la dénoncer, par écrit et par la voie diplomatique, à l'autre Etat. En cas de dénonciation avant le 1er juillet d'une telle année, la Convention s'appliquera pour la dernière fois:
  • 1°.en ce qui concerne les impôts dus à la source: aux revenus attribués ou mis en paiement au plus tard le 31 décembre de l'année de la dénonciation;
  • 2°.en ce qui concerne les autres impôts: pour les années et périodes fiscales prenant fin au plus tard le 31 décembre de l'année de la dénonciation.
Hst.
Art. I Ad
Naar boven