Verdrag Nederland-Zwitserland Successie
Art. 1
1)Dit Verdrag heeft ten doel bescherming te verlenen tegen de dubbele belasting, die zou kunnen voortvloeien uit de gelijktijdige heffing van Nederlandse en Zwitserse successiebelastingen, in geval van het overlijden van een onderdaan van een van de beide Staten, die zijn laatste woonplaats in Nederland of in Zwitserland heeft gehad.2)Onder successiebelastingen in de zin van dit Verdrag worden verstaan de belastingen, welke krachtens de Zwitserse of Nederlandse wetgeving terzake van overlijden geheven worden over het geheel of een gedeelte van de nalatenschap of over de erfdelen.3)Het Verdrag is in het bijzonder van toepassing op:- a.voor zoveel Zwitserland betreft:de belastingen geheven door de Zwitserse kantons, districten, kringen en gemeenten, die de erfdelen of de nalatenschap als zodanig treffen;
- b.voor zoveel het Koninkrijk der Nederlanden betreft:het recht van successie en het recht van overgang bij overlijden.
4)Het Verdrag heeft eveneens betrekking op de belastingen van gelijke of gelijksoortige aard, welke in de toekomst aan de in het voorgaande lid genoemde belastingen zullen worden toegevoegd of welke deze vervangen. Het strekt zich mede uit tot de belastingen welke in de vorm van opcenten worden geheven.5)Onverminderd het bepaalde in artikel 6 is dit Verdrag voor zoveel het Koninkrijk der Nederlanden betreft, slechts van toepassing op het grondgebied in Europa. Art. 2
1)Onroerende goederen (daaronder begrepen hun toebehoren, zomede de dode of levende have, welke dient voor een landbouw- of bosbedrijf) zijn slechts aan de successiebelastingen onderworpen in de Staat waar deze goederen zijn gelegen. Artikel 3, tweede en vierde lid, van het heden tussen de beide Hoge Verdragsluitende Partijen gesloten Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen , alsmede het bepaalde in het tweede lid ad artikel 3 van het Slotprotocol van dat Verdrag , vinden overeenkomstige toepassing.2)Roerende goederen, welke behoren bij handels-, nijverheids- of handwerksbedrijven van iedere aard, zijn slechts aan de successiebelastingen onderworpen in de Staat, waar de onderneming een vaste inrichting heeft. Artikel 4 van het heden tussen de beide Hoge Verdragsluitende Partijen gesloten Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen , alsmede de bepalingen in het Slotprotocol van dat Verdrag , betrekking hebbende op genoemd artikel, vinden overeenkomstige toepassing.3)Roerende goederen, welke behoren bij vaste inrichtingen, en welke dienen voor de uitoefening van een vrij beroep in een van de beide Staten, zijn slechts aan de successiebelastingen onderworpen in de Staat waar die inrichtingen zich bevinden. Art. 3
Art. 4
1)Dit Verdrag tast niet het recht aan om vrijstellingen van ruimere omvang te genieten, die aan diplomatieke en consulaire ambtenaren mochten zijn toegekend volgens de algemene regelen van het volkenrecht. Voor zover op grond van vrijstellingen van ruimere omvang van deze aard, het vermogen, dat verkregen wordt door de ambtenaar of door een lid van zijn gezin of het vermogen dat hij zelf of een lid van zijn gezin bij zijn overlijden nalaat, niet belast wordt door de Staat, waar hij geaccrediteerd is, wordt de heffing voorbehouden aan de Staat die hem uitzendt, alsof deze personen in die Staat woonachtig waren.2)De onderdanen (natuurlijke- of rechtspersonen) van een van de beide Staten kunnen door de andere Staat niet verplicht worden tot het betalen van andere of hogere belastingen of rechten dan diens eigen onderdanen, die zich in soortgelijke omstandigheden bevinden.3)De bepalingen van dit Verdrag beperken niet de voordelen, die de wetgeving van elk van de beide Staten aan de belastingplichtigen toekent. Art. 5
Art. 6
Art. 7
1)Dit Verdrag is van toepassing in alle gevallen, waarin het overlijden heeft plaats gehad na de inwerkingtreding van het Verdrag.2)Dit Verdrag is niet meer van toepassing in de gevallen, waarin het overlijden heeft plaats gehad na het verstrijken van het kalenderjaar tegen het einde waarvan het Verdrag op geldige wijze was opgezegd. Art. 8
1)Dit Verdrag zal worden bekrachtigd en de bekrachtigingsoorkonden zullen zo spoedig mogelijk te Bern worden uitgewisseld.2)Het Verdrag zal in werking treden op de dag van de uitwisseling van de bekrachtigingsoorkonden; het kan, met inachtneming van een opzeggingstermijn van tenminste zes maanden, door elk van de beide Hoge Verdragsluitende Partijen worden opgezegd tegen het einde van een kalenderjaar. Art. 1
De hoogste administratieve autoriteiten van de beide Staten zullen elkaar aan het einde van ieder jaar mededeling doen van de wijzigingen welke in de belastingwetgeving zijn aangebracht. Zij zullen zich verstaan teneinde de twijfel op te lossen die met betrekking tot de belastingen, waarop dit Verdrag van toepassing moet zijn, zou kunnen rijzen. Art. 2en3
1)Dit Verdrag beperkt niet het recht van Zwitserland om de successiebelasting, betrekking hebbende op de tot een nalatenschap behorende zaken, welke aan deze Staat uitsluitend ter belasting zijn voorbehouden, te berekenen naar het tarief dat toepasselijk zou zijn, indien de gehele nalatenschap of het gehele erfdeel in deze Staat belastbaar zou zijn.2)Indien de overledene zijn laatste woonplaats in Nederland had, zal deze Staat het recht behouden de belasting te berekenen over de gehele nalatenschap, onverschillig of de bestanddelen gelegen zijn op zijn grondgebied of op het grondgebied van Zwitserland, maar zal op de aldus berekende belasting het laagste van de beide volgende bedragen in mindering brengen:- a.het bedrag van de rechten en belastingen, door Zwitserland geheven over de zaken die volgens dit Verdrag op zijn grondgebied belastbaar zijn; of
- b.het deel van de door Nederland berekende rechten en belastingen, dat in overeenstemming is met de verhouding tussen het zuivere bedrag van de in Zwitserland belastbare zaken en het gehele zuivere bedrag van de belastbare zaken van de overledene.
Art. 3
1)Niettegenstaande de bepalingen van artikel 3, tweede lid , van dit Verdrag, zal de Staat, waarvan de overledene de nationaliteit bezat op het tijdstip van zijn overlijden, de successiebelasting kunnen heffen, alsof de overledene zijn woonplaats op dat tijdstip eveneens in die Staat had gehad, mits de overledene tijdens de tien jaren voorafgaande aan het overlijden, daar te lande werkelijk een woonplaats heeft gehad en hij op het tijdstip waarop hij zijn woonplaats in die Staat opgaf de nationaliteit van die Staat bezat; in dat geval zal het deel van de belasting, dat deze Staat niet zou hebben geheven, indien de overledene op het tijdstip van het opgeven van zijn woonplaats of op het tijdstip van zijn overlijden niet de nationaliteit van genoemde Staat had bezeten, verminderd worden met de belasting welke in de andere Staat uit hoofde van de woonplaats verschuldigd is.2)De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing op personen, die op het tijdstip van hun overlijden de nationaliteit van de beide Staten bezitten. Art. premier
1)La présente Convention a pour but de protéger contre les doubles impositions qui pourraient résulter, au décès d'un ressortissant de l'un des deux Etats, ayant eu son dernier domicile aux Pays-Bas ou en Suisse, de la perception simultanée d'impôts sur les successions néerlandais et suisses.2)Par impôts sur les successions au sens de la présente Convention, on entend les impôts perçus pour cause de mort, en vertu de la législation suisse ou néerlandaise, sur l'ensemble ou une partie de la succession ou sur les parts héréditaires.3)La Convention porte en particulier:- a.En ce qui concerne la Suisse:sur les impôts perçus par les cantons, districts, cercles et communes suisses qui frappent les parts héréditaires ou la masse successorale;
- b.En ce qui concerne le Royaume des Pays-Bas:sur l'impôt sur les successions (recht van successie) et sur le droit de mutation (recht van overgang) par décès.
4)La Convention porte aussi sur les impôts futurs de nature identique ou analogue qui s'ajoutent aux impôts mentionnés à l'alinéa précédent ou les remplacent. Elle s'étend aussi aux impôts perçus sous forme de surtaxe (centimes additionnels).5)En ce qui concerne le Royaume des Pays-Bas, la présente Convention n'est applicable qu'au territoire en Europe; est réservée la disposition de . Art. 2
Art. 3
Art. 4
1)La présente Convention ne touche pas le droit à jouir d'exonérations plus étendues qui peuvent appartenir aux fonctionnaires diplomatiques et consulaires selon les règles générales du droit des gens. Dans la mesure où, sur la base d'exonérations plus étendues de ce genre, la fortune dévolue au fonctionnaire ou à un membre de sa famille ou la fortune que lui-même ou un membre de sa famille laisse à son décès n'est pas imposée par l'Etat où il est accrédité, l'imposition est réservée à l'Etat qui l'envoie, comme si ces personnes y étaient domiciliées.2)Les ressortissants (personnes physiques ou morales) de l'un des deux Etats ne doivent pas être tenus par l'autre Etat à payer des impôts ou droits autres ou plus élevés que ses propres ressortissants se trouvant dans une situation analogue.3)Les dispositions de la présente Convention ne limitent pas les avantages que la législation de chacun des deux Etats accorde aux contribuables. Art. 5
Art. 6
Art. 7
1)La présente Convention est applicable à tous les cas où le décès du défunt a eu lieu après l'entrée en vigueur de la Convention.2)La présente Convention n'est plus applicable aux cas où le décès du défunt a eu lieu après l'expiration de l'année civile pour la fin de laquelle la Convention a été dénoncée valablement. Art. 8
1)La présente Convention sera ratifiée et les instruments de ratification seront échangés à Berne aussitôt que possible.2)La Convention entrera en vigueur dès le jour de l'échange des instruments de ratification; elle peut être dénoncée par chacune des deux Hautes Parties Contractantes, avec un délai de six mois au moins, pour la fin d'une année civile. Art. premier
Les autorités administratives supérieures des deux Etats se communiqueront, à la fin de chaque année, les modifications apportées à la législation fiscale. Elles s'entendront pour éclaircir les doutes qui pourraient s'élever quant aux impôts auxquels doit s'appliquer la présente Convention. Art. 2et3
1)La présente Convention ne limite pas le droit de la Suisse à calculer les impôts sur les successions afférents aux biens d'une succession qui sont réservés à son imposition exclusive au taux qui serait applicable si la succession entière ou la part héréditaire entière était imposable dans cet Etat.2)Si le défunt avait son dernier domicile aux Pays-Bas, cet Etat conservera le droit de calculer l'impôt sur la totalité de la succession, que les biens soient situés dans son territoire ou dans le territoire de la Suisse, mais déduira de l'impôt ainsi calculé le moins élevé des deux montants suivants:- a.La somme des droits et impôts perçus par la Suisse sur les biens imposables dans son territoire d'après la présente Conventions; ou
- b.La partie des droits et impôts calculés par les Pays-Bas qui correspond au rapport entre le montant net des biens imposables en Suisse et le total net des biens imposables du défunt.
Art. 3