Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968
Hst. _1 Begripsbepalingen
Art. 1
a. wet: Wet op de omzetbelasting 1968 ; b. belasting: omzetbelasting.
Hst. I Vergoeding
Art. 2
Art. 3
Art. 4
a. vervallen; b. de assurantiekosten welke de ondernemer die de prestatie verricht, aan een andere ondernemer moet voldoen, mits zij afzonderlijk in rekening worden gebracht; c. de voor degene aan wie de dienst wordt bewezen, aan rechten bij invoer als bedoeld in artikel 7:3 van de Algemene douanewet en andere belastingen en heffingen gedane uitschotten, alsmede andere bij ministeriële regeling aan te wijzen met doorlopende posten gelijk te stellen bedragen betreffende niet belastbare of vrijgestelde prestaties.
Art. 5
Art. 5a
Hst. II Vrijstellingen; tarief
Art. 6
Art. 7
a. leveringen en diensten die nauw samenhangen met maatschappelijk werk, met de sociale zekerheid en met de bescherming van kinderen en jongeren; en b. diensten van culturele aard andere dan die genoemd in de bij de wet behorende tabel I, onderdeel b, alsmede nauw daarmee samenhangende leveringen;
a. wijzigingen in de aard en samenstelling van de leveringen en diensten van de instelling; b. het beogen van winst door de instelling; c. het optreden van een verstoring van concurrentieverhoudingen ten opzichte van ondernemers die winst beogen.
a. de leveringen van goederen welke door de in het tweede lid bedoelde instellingen in het kader van arbeidstherapie zijn voortgebracht en de diensten welke door die instellingen in dat kader worden verricht; b. diensten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 2° en 3°, van de wet die worden verleend aan anderen dan de daarin bedoelde personen.
Art. 7a
a. worden verricht door de gemeente zelf of ter uitvoering van een overeenkomst die door de gemeente daartoe is gesloten; b. worden verleend aan personen die op grond van de artikelen 1.2.1. en 2.2.3. van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ondersteund worden, en c. bestaan uit: 1°. het schoonhouden van de woonruimte; 2°. het schoonhouden van kleding en huishoudlinnen behorende tot het huishouden van de cliënt; 3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de verzorging van de cliënt; 4°. ondersteunende activiteiten gericht op de bevordering van participatie en zelfredzaamheid.
a. het doen van aanpassingen aan, op of in de woonruimte; b. het verrichten van onderhoud of herstelwerkzaamheden aan, op of in de woonruimte; c. hovenierswerkzaamheden; d. vervoersdiensten.
a. de uitlener voor zijn primaire activiteiten de vrijstelling, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 3°, van de wet , toepast; b. de inlener het personeelslid inzet voor diensten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 3°, van de wet ; c. de terbeschikkingstelling van het personeel onontbeerlijk is voor het verrichten van deze vrijgestelde diensten; en d. de terbeschikkingstelling van het personeel er in hoofdzaak niet toe strekt extra opbrengsten te verkrijgen door de uitlener in rechtstreekse mededinging met commerciële ondernemers die aan de heffing van belasting zijn onderworpen.
Art. 8
a. beroepsopleidingen verzorgd door: 1°. instellingen die opgenomen zijn in het Instellingenregister Beroepsonderwijs; 2°. natuurlijke personen die opgenomen zijn in het Docentenregister Beroepsonderwijs voor zover het betreft het verzorgen van beroepsopleidingen die niet worden uitgevoerd als instelling als bedoeld onder 1o, of 3°. de uit de openbare kassen bekostigde instellingen, genoemd in de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of bedoeld bij de Wet educatie en beroepsonderwijs ;
b. algemeen vormend onderwijs, ontleend aan het uit de openbare kassen bekostigde onderwijs dat is vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel o, 1°, van de wet , met uitzondering van het onderwijs dat een vrijetijds-karakter heeft dan wel dient om vaardigheden in de persoonlijke levenssfeer te verwerven; c. onderwijs in muziek, dans, drama en beeldende vorming, aan personen jonger dan 21 jaar; d. bijlessen en tentamen- of examentrainingen die worden verstrekt in het kader van het onderwijs als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel o, van de wet .
Art. 9
a. vervallen; b. instellingen welke zijn toegelaten om op de voet van de Woningwet werkzaam te zijn in het belang van de volkshuisvesting, voor zover de diensten rechtstreeks nodig zijn voor het beheer of het onderhoud van woningwet- of premiewoningen; c. vervallen; d. verplegings- en verzorgingsinstellingen waarvan de prestaties zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van de wet , voor zover de diensten rechtstreeks nodig zijn voor het verrichten van die prestaties, met uitzondering van de diensten, bestaande in de wasverzorging en het verzorgen van de loon- en salarisadministratie, de financiële administratie en de grootboekadministratie; e. kruisverenigingen waarvan de prestaties zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de wet , voor zover de diensten rechtstreeks nodig zijn voor het verrichten van die prestaties; f. andere dan hiervoor genoemde personen of lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , die prestaties verrichten welke zijn vrijgesteld of waarvoor zij geen ondernemer zijn, voor zover de diensten rechtstreeks nodig zijn voor het verrichten van die prestaties, met uitzondering van de diensten, bestaande in het verzorgen van de loon- en salarisadministratie, de financiële administratie en de grootboekadministratie.
Art. 10
Art. 11
Hst. III Grensoverschrijdend verkeer van goederen en diensten
Art. 12
a. 1°. voor wat betreft de levering, de intracommunautaire verwerving en de invoer van luchtvaartuigen, alsmede de diensten welke ten aanzien van luchtvaartuigen worden verricht, indien de ondernemer kan overleggen een schriftelijke verklaring van de afnemer van de luchtvaartuigen, onderscheidenlijk degene aan wie de diensten ten aanzien van luchtvaartuigen worden verleend, dat het luchtvaartuigen betreft als bedoeld in de bij de wet behorende tabel II, onderdeel a, post 3 ; 2°. voor wat betreft de leveringen van goederen als bedoeld in de bij de wet behorende tabel II, onderdeel a, post 6, indien de ondernemer: – beschikt over het btw-identificatienummer van degene die de goederen afneemt en dit btw-identificatienummer is toegekend door een andere lidstaat dan die waar de verzending of het vervoer van de goederen aanvangt; – voldoet aan de verplichting om een lijst in te dienen, bedoeld in artikel 37a van de wet ; en – op die lijst opgave doet van de gegevens, bedoeld in artikel 37a, tweede lid, van de wet ;
b. 1°. voor wat betreft de leveringen van accijnsgoederen als bedoeld in de bij de wet behorende tabel II, onderdeel a, post 7, onder a , indien de ondernemer kan overleggen een schriftelijke verklaring van de ondernemer die de accijnsgoederen afneemt dat deze de goederen geleverd krijgt en in opslag neemt in een accijnsgoederenplaats als bedoeld in de Wet op de accijns die voor die soort accijnsgoederen als zodanig is aangewezen, en dat deze de goederen niet aan dat regime zal onttrekken, anders dan in het kader van een levering ter zake waarvan gehele aftrek van belasting op de voet van artikel 15 van de wet door die ondernemer mogelijk is; 2°. voor wat betreft de leveringen van minerale oliën als bedoeld in de bij de wet behorende tabel II, onderdeel a, post 7, onder b , indien de ondernemer een schriftelijke verklaring kan overleggen van de afnemer van de minerale oliën dat deze de minerale oliën niet aan de accijnsschorsingsregeling zal onttrekken, anders dan in het kader van een levering ter zake waarvan gehele aftrek van belasting op de voet van artikel 15 van de wet door die ondernemer mogelijk is;
c. voor wat betreft de leveringen van goederen als bedoeld in de bij de wet behorende tabel II, onderdeel a, post 8, onder a , indien de ondernemer kan overleggen een schriftelijke verklaring van de ondernemer die de goederen afneemt dat deze die goederen opneemt in zijn niet-plaatsgebonden entrepot als bedoeld in die post, onder vermelding van het nummer van zijn entrepotvergunning, en dat deze de goederen niet aan dat regime zal onttrekken, anders dan in het kader van een levering ter zake waarvan gehele aftrek van belasting op de voet van artikel 15 van de wet door die ondernemer mogelijk is. d. voor wat betreft de achtereenvolgende leveringen die plaatsvinden ingeval door meer dan één persoon overeenkomsten worden gesloten met de verplichting tot levering van eenzelfde goed dat vervolgens door de eerste persoon rechtstreeks aan de laatste afnemer buiten de Unie of in een douane-entrepot wordt afgeleverd, indien een door iedere afnemer - behalve de buitenlandse - aan zijn leverancier uit te reiken schriftelijke opdracht tot uitvoer uit de Unie of tot plaatsing onder de regeling douane-entrepot op basis van artikel 237, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie kan worden overgelegd; e. voor wat betreft de levering van een motorrijtuig waarvoor ter zake van de in artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde opgaaf van een kenteken een bewijs is afgegeven en welk motorrijtuig door een ondernemer wordt vervoerd naar een andere lidstaat of wordt uitgevoerd uit de Unie, indien de ondernemer een afschrift van het ter zake door de Dienst Wegverkeer afgegeven kentekenbewijs deel II, dat hem is uitgereikt op de voet van artikel 17, tweede lid, van het Kentekenreglement , kan overleggen; f. voor wat betreft de levering door een ondernemer als bedoeld in artikel 7, zesde lid, van de wet , van een nieuw vervoermiddel dat wordt vervoerd naar een andere lidstaat, indien de ondernemer aan de inspecteur de naam en het adres meldt van degene aan wie de levering is verricht.
Art. 12a
Art. 13
a. het overleggen van bescheiden bij de aangifte ter verkrijging van de teruggaaf; b. de wijze waarop wordt aangetoond, dat de goederen waarvan de belasting wordt teruggevraagd, de Unie hebben verlaten of zijn geplaatst onder de regeling douane-entrepot op basis van artikel 237, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie.
Art. 14
Hst. IV Suppletie
Art. 15
Art. 15a
Hst. V Bijzondere regelingen
Afd. A Ondernemers met verschillende tarieven
Art. 16
I. a. De ondernemer splitst zijn inkopen van voor wederverkoop bestemde goederen in 9%-goederen en 21%-goederen; b. hij bepaalt voor alle in onderdeel a bedoelde goederen de winkelwaarde, waaronder in deze afdeling wordt verstaan de prijs waarvoor de goederen door hem worden verkocht; c. hij berekent de totale winkelwaarde van de in het lopende boekjaar tot en met het aan de orde zijnde belastingtijdvak ingekochte goederen naar de in onderdeel a bedoelde splitsing; d. de totale ontvangsten in het belastingtijdvak wegens levering van goederen verdeelt hij in ontvangsten voor 9%-goederen en ontvangsten voor 21%-goederen naar evenredigheid van de in onderdeel c bedoelde totale winkelwaarden; e. over het aldus berekende deel van de ontvangsten dat betrekking heeft op de 9%-goederen, bedraagt de belasting 9/109 en over het deel dat betrekking heeft op de 21%-goederen, 21/121 gedeelte; f. de som van beide belastingbedragen vormt het bedrag dat geacht wordt in het belastingtijdvak aan belasting te zijn verschuldigd; op die som worden vervolgens de overige bepalingen van de wet toegepast (aftrek van voorbelasting, enz.); g. na afloop van het boekjaar wordt de belasting herrekend als volgt: 1°. de ondernemer bepaalt de winkelwaarde van de ten verkoop in voorraad zijnde goederen, gesplitst in 9%-goederen en 21%-goederen; 2°. de onder 1° bedoelde winkelwaarde van de 9%-goederen wordt afgetrokken van de winkelwaarde van de in het boekjaar ingekochte 9%-goederen en de aldaar bedoelde winkelwaarde van de 21%-goederen wordt afgetrokken van de winkelwaarde van de in het boekjaar ingekochte 21%-goederen; 3°. de totale ontvangsten in het boekjaar wegens levering van goederen verdeelt de ondernemer over de 9%- en de 21%-goederen naar evenredigheid van de uit 2° voortvloeiende saldi aan winkelwaarden voor die goederen; 4°. van het aldus berekende deel van de ontvangsten dat betrekking heeft op de 9%-goederen, wordt 9/109 en over het deel dat betrekking heeft op de 21%-goederen, wordt 21/121 gedeelte genomen; 5°. de som van de uitkomsten van de berekeningen onder 4° vormt het bedrag dat geacht wordt in het boekjaar aan belasting te zijn verschuldigd; op die som worden vervolgens de overige bepalingen van de wet toegepast (aftrek van voorbelasting, enz.); 6°. indien deze herrekening leidt tot een hoger bedrag dan over het boekjaar aan belasting is afgedragen, moet het verschil worden voldaan op de aangifte over het eerste belastingtijdvak van het volgende boekjaar; leidt de herrekening tot een lager bedrag dan over het boekjaar aan belasting is afgedragen, dan wordt het verschil aan de ondernemer op verzoek teruggegeven; 7°. op die aangifte voldoet de ondernemer tevens de belasting ter zake van het beschikken over goederen in de zin van artikel 3, derde lid, onderdeel a, van de wet (eigen gebruik) in het boekjaar, voor zover de vergoeding voor deze goederen niet in de onder 3° bedoelde ontvangsten zijn begrepen;
h. de in onderdeel g - 1° bedoelde in voorraad zijnde goederen worden beschouwd als goederen die in het eerste belastingtijdvak van het volgende boekjaar zijn ingekocht.
II. a. De ondernemer houdt afzonderlijk aantekening van zijn inkopen van voor wederverkoop bestemde 21%-goederen; b. hij bepaalt voor die goederen de winkelwaarde; c. hij berekent de totale winkelwaarde van de in het belastingtijdvak ingekochte 21%-goederen en het verschil tussen de totale ontvangsten in dat belastingtijdvak wegens leveringen van goederen en die totale winkelwaarde; d. de belasting bedraagt 21/121 gedeelte van de in onderdeel c bedoelde totale winkelwaarde, benevens 9/109 gedeelte van het in onderdeel c bedoelde verschil indien de totale ontvangsten de totale winkelwaarde overtreffen; e. de som van beide belastingbedragen vormt het bedrag dat geacht wordt in het belastingtijdvak aan belasting te zijn verschuldigd; op die som worden vervolgens de overige bepalingen van de wet toegepast (aftrek van voorbelasting, enz.); f. overtreft de in onderdeel c bedoelde totale winkelwaarde de aldaar bedoelde totale ontvangsten, dan wordt het verschil in mindering gebracht op de totale ontvangsten van het volgende belastingtijdvak; g. ter zake van het eigen gebruik vindt, voor zover de belasting wordt voldaan naar de ontvangsten, het bepaalde in I-g-7° overeenkomstige toepassing, en kan de ondernemer, voor zover de belasting wordt voldaan naar de winkelwaarde, op de in die bepaling bedoelde aangifte in mindering brengen de belasting over het verschil tussen de winkelwaarde en de vergoeding voor de goederen voor eigen gebruik, terwijl de in die aangifte te begrijpen ontvangsten met laatstbedoelde winkelwaarde worden verhoogd; h. deze regeling is van overeenkomstige toepassing voor 9%-goederen.
III. a. De ondernemer splitst zijn inkopen van voor wederverkoop bestemde goederen in 9%-goederen en 21%-goederen; b. hij bepaalt voor alle in onderdeel a bedoelde goederen de winkelwaarde; c. hij berekent de totale winkelwaarde van de in een belastingtijdvak ingekochte goederen naar de in onderdeel a bedoelde splitsing; d. over de aldus berekende totale winkelwaarde die betrekking heeft op de 9%-goederen, bedraagt de belasting 9/109 gedeelte en over de aldus berekende totale winkelwaarde die betrekking heeft op de 21%-goederen, bedraagt de belasting 21/121 gedeelte; e. de som van beide belastingbedragen vormt het bedrag dat geacht wordt in het belastingtijdvak aan belasting te zijn verschuldigd; op die som worden vervolgens de overige bepalingen van de wet toegepast (aftrek van voorbelasting, enz.); f. na afloop van het boekjaar kan de ondernemer op zijn aangifte over het eerste belastingtijdvak van het volgende boekjaar in mindering brengen de belasting over het verschil tussen de winkelwaarde en de vergoeding voor de goederen voor eigen gebruik.
1. Dit artikel is slechts van toepassing, indien en voor zover de ondernemer niet op grond van zijn bedrijfsadministratie kan vaststellen welk gedeelte van de ontvangsten betrekking heeft op leveringen van 9%-goederen en welk gedeelte op leveringen van 21%-goederen. 2. Dit artikel heeft niet betrekking op goederen die worden geleverd ingevolge een overeenkomst van huurkoop of een andere overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling.
Art. 16a
Art. 16b
1°. de winkelwaarde van de goederen die zijn ingekocht in het lopende boekjaar tot en met het aan de orde zijnde belastingtijdvak, berekenen met inachtneming van de op het moment van inkoop geldende tarieven; en 2°. de totale ontvangsten verdelen naar evenredigheid van de aldus bepaalde totale winkelwaarden.
Art. 16c
Art. 16d
Art. 17
a. in de plaats van de inkopen van de goederen worden gesteld de inkopen van de grondstoffen welke voor de vervaardiging zijn bestemd, gesplitst naar grondstoffen voor 9%-goederen en grondstoffen voor 21%-goederen; b. de winkelwaarden van de zelf vervaardigde goederen worden gesteld op de som van de inkoopprijzen van de grondstoffen, vermeerderd met een zodanig percentage van die som, dat de prijs waarvoor de zelf vervaardigde goederen worden verkocht, zo dicht mogelijk wordt benaderd; c. de in onderdeel b bedoelde winkelwaarden worden gevoegd bij de winkelwaarden van de voor wederverkoop ingekochte 9%-goederen onderscheidenlijk 21%-goederen; d. onder de voorraad zelf vervaardigde goederen wordt begrepen de voorraad grondstoffen en wel voor de inkoopprijs vermeerderd met het in onderdeel b bedoelde percentage.
Art. 17a
Art. 18
Art. 19
Afd. B Zegelsystemen, waardebonnen enz.
Art. 20
a. op de totale vergoeding of ontvangsten wordt niets in aftrek gebracht voor de verstrekte zegels; b. op de door een ondernemer in een tijdvak verschuldigde belasting brengt deze in mindering: 1°. ingeval de geldswaarde van de zegels pas te zijnen laste komt bij inwisseling van de zegels: de belasting over het bedrag van de in dat tijdvak bij hem ingewisselde zegels; 2°. ingeval de geldswaarde van de zegels reeds te zijnen laste komt vóór de verstrekking van de zegels: de belasting over het bedrag van de in dat tijdvak door hem verstrekte zegels.
Art. 21
a. voor de vergoeding of ontvangsten voor de goederen of diensten waarbij de waardebonnen zijn verstrekt, blijft de verstrekking van de waardebonnen buiten beschouwing; b. ter zake van de levering van goederen of diensten tegen inwisseling van de waardebonnen bestaat de vergoeding uit hetgeen is bijbetaald voor deze goederen of diensten, de belasting niet daaronder begrepen, vermeerderd met hetgeen is betaald voor de waardebonnen, de belasting niet daaronder begrepen.
Afd. C Aftrek van voorbelasting
Art. 22
Art. 23
Art. 24
Afd. D Bevoorrading van vervoermiddelen
Art. 24a
Afd. E Verlegging
Art. 24b
a. werknemer, dienstbetrekking en inhoudingsplichtige: hetgeen daaronder wordt verstaan voor de toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964 ; b. aannemer: degene, die zich jegens een ander, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking tegen een te betalen prijs een werk van stoffelijke aard uit te voeren dat betrekking heeft op onroerende zaken of schepen als bedoeld in Bijlage I, deel II, hoofdstuk 89, van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PbEG 1987, L 256), c. onderaannemer: degene, die zich jegens een aannemer verbindt om buiten dienstbetrekking tegen een te betalen prijs het in onderdeel bbedoelde werk geheel of gedeeltelijk uit te voeren.
a. een onderaannemer een in het eerste lid, onderdeel b, bedoeld werk geheel of gedeeltelijk uitvoert; b. een werknemer met instandhouding van de dienstbetrekking tot zijn inhoudingsplichtige ter beschikking is gesteld van een derde om werkzaam te zijn bij de uitvoering van een in het eerste lid, onderdeel b, bedoeld werk.
1°. indien een werk dat betrekking heeft op onroerende zaken of schepen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, tot de uitvoering waarvan een onderaannemer zich jegens een aannemer heeft verbonden, geheel of grotendeels wordt verricht op de plaats, waar de onderneming van de onderaannemer is gevestigd, of 2°. indien de uitvoering van een werk waartoe een onderaannemer zich jegens de aannemer heeft verbonden ondergeschikt is aan een tussen hen gesloten overeenkomst van koop en verkoop van een bestaande zaak.
Art. 24ba
a. een onroerende zaak of een recht waaraan deze is onderworpen, wordt geleverd met toepassing van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, 2°, van de wet ; b. goud of een halffabrikaat met een zuiverheid van ten minste 325/1000 wordt geleverd aan een ondernemer; c. beleggingsgoud wordt geleverd met toepassing van het in artikel 28l van de wet opgenomen keuzerecht; d. een in zekerheid gegeven roerende of onroerende zaak dan wel een recht waaraan een onroerende zaak is onderworpen, wordt geleverd aan een ondernemer tot executie van die zekerheid; e. een onroerende zaak of een recht waaraan deze is onderworpen, wordt geleverd aan een ondernemer op grond van een executoriale titel door de executieschuldenaar; f. een overdracht aan een ondernemer plaatsvindt van broeikasgasemissierechten, als omschreven in artikel 3 van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van en regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU 2003, L 275), die overdraagbaar zijn overeenkomstig artikel 12 van die richtlijn alsmede de overdracht aan een ondernemer van andere eenheden die door exploitanten kunnen worden gebruikt om aan de betreffende richtlijn te voldoen; g. een van de volgende goederensoorten wordt geleverd aan een ondernemer voor een totaalbedrag van € 10 000 of meer per levering per soort goed, de omzetbelasting niet daaronder begrepen: 1°. mobiele telefoons, zoals toestellen die zijn vervaardigd of aangepast voor gebruik in een netwerk waarvoor een vergunning is afgegeven en die op gespecificeerde frequenties werken, ongeacht of zij nog een ander gebruik hebben; 2°. geïntegreerde schakelingen, zoals microprocessoren en centrale verwerkingseenheden, voordat deze in een eindproduct zijn ingebouwd; 3°. spelcomputers, zoals computers waarvan de objectieve kenmerken en voornaamste functies van dien aard zijn dat zij bedoeld zijn voor het spelen van videogames of andere computerspellen, ongeacht of zij nog een ander gebruik hebben; 4°. tablet pc’s; 5°. laptops;
h. een telecommunicatiedienst wordt verricht als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, onderdeel r, van de wet , voor zover de dienst plaatsvindt in Nederland tussen ondernemers die deze diensten verrichten; i. levering van gas- en elektriciteitscertificaten aan een ondernemer.
Art. 24bb
a. de levering van resten en afval van ferro- en non-ferroproducten en oude materialen, halffabrikaten daaronder begrepen, die het resultaat zijn van het verwerken, vervaardigen of smelten van ferro- en non-ferrometalen of legeringen daarvan; b. de levering van ferro- en non-ferrohalffabrikaten en daarmee samenhangende verwerkingsdiensten; c. de levering van residuen en andere materialen voor hergebruik bestaande uit ferro- en non-ferrometalen, legeringen daarvan, slakken, assen, bladders en industriële residuen die metalen of legeringen daarvan bevatten, alsmede de diensten bestaande in het scheiden, snijden, fragmenteren en samenpersen van deze producten; d. de levering van en verwerkingsdiensten met betrekking tot afval van ferro- en non-ferroproducten alsmede snippers, schroot, resten en afval, en oud materiaal en materiaal voor hergebruik bestaande uit glasscherven en glas, papier en karton, lompen, beenderen, leder, kunstleder, perkament, huiden en vellen, pezen en zenen, bindgaren, touw en kabel, rubber en kunststof; e. de levering van de in dit lid genoemde materialen na bewerking in de vorm van reinigen, polijsten, scheiden, snijden, fragmenteren, samenpersen of gieten tot ingots; f. de levering van resten en afval dat ontstaat bij de bewerking van grondstoffen.
Afd. F Fiscaal vertegenwoordiger
Art. 24c
a. naam, adres en woonplaats van de verzoeker; b. het beoogde tijdstip van aanvang van het fiscaal vertegenwoordigerschap; c. de vermoedelijke aard en omvang van de belastbare handelingen per kalenderjaar.
a. naam, adres en woonplaats van de ondernemer die niet in Nederland woont of is gevestigd en aldaar geen vaste inrichting heeft (in dit hoofdstuk: buitenlandse ondernemer) alsmede, indien de ondernemer is gevestigd in een lidstaat het btw-identificatienummer dat is toegekend door die lidstaat; b. de aard van het bedrijf van de buitenlandse ondernemer.
a. in Nederland woont of is gevestigd; b. in de afgelopen vijf jaren niet wegens overtreding van de wettelijke bepalingen inzake rijksbelastingen dan wel douane onherroepelijk is veroordeeld; c. een administratie voert die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden; d. onder de in het zevende lid genoemde voorwaarden zekerheid stelt tot het beloop van een door de inspecteur vastgesteld bedrag; e. op verzoek aan de inspecteur de inlichtingen verstrekt die noodzakelijk zijn om het beloop van de zekerheid vast te stellen.
a. de verzoeker treedt op namens de buitenlandse ondernemer voor alle leveringen en diensten waarvoor belasting is verschuldigd en de intracommunautaire verwervingen en invoer behoudens in de gevallen dat een fiscaal vertegenwoordiger met een beperkte vergunning is aangesteld; b. de verzoeker is per kalenderjaar mede aansprakelijk voor de verschuldigde belasting en de daarmee samenhangende verschuldigde renten en bestuurlijke boeten tot een maximum van de gestelde zekerheid.
a. de verzoeker kan namens de buitenlandse ondernemer waarvoor hij als fiscaal vertegenwoordiger met een beperkte vergunning is aangesteld, optreden voor: 1°. de invoer van goederen; 2°. de op de invoer volgende levering van goederen andere dan bedoeld in artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, van de wet ; 3°. de levering van goederen met toepassing van het tarief van nihil op de voet van tabel II, onderdeel a, post 7 of 8, van de wet ; 4°. de intracommunautaire verwerving van goederen die voorafgaat aan een levering als bedoeld onder 3°; 5°. de levering van goederen met toepassing van het tarief van nihil op de voet van tabel II, onderdeel a, post 2 of 6, van de wet die volgt op een levering als bedoeld onder 3° ; 6°. de levering bedoeld in de bij de wet behorende tabel II, onderdeel a, post 7, Bijzondere bepaling, dan wel post 8, Bijzondere bepaling, voor de buitenlandse ondernemer indien de levering aan hem is verricht, alsmede voor de door die ondernemer te verrichten volgende levering.
b. de verzoeker is mede aansprakelijk voor de belasting die is verschuldigd ter zake van de in onderdeel agenoemde belastbare handelingen en de daarmee samenhangende verschuldigde renten en bestuurlijke boeten.
a. op verzoek van de fiscaal vertegenwoordiger met schriftelijke instemming van de buitenlandse ondernemer; b. op verzoek van de buitenlandse ondernemer; c. indien de fiscaal vertegenwoordiger niet meer voldoet aan de aan de vergunning gebonden voorwaarden.
Art. 24d
Hst. VI Aanwijzingen
Afd.
Art. 25
Art. 25a
Hst. _2 Slotbepaling
Art. 26
undefined
a. De waarde van een canon, een retributie, een huur of een uitkering van het leven van één persoon afhankelijk, wordt gesteld op het jaarlijkse bedrag, vermenigvuldigd met: 16, wanneer degene gedurende wiens leven de schuldplichtigheid moet plaatshebben jonger dan 20 jaar is, 15, 20 jaar of ouder, doch jonger dan 30 jaar is, 14, 30 jaar of ouder, doch jonger dan 40 jaar is, 13, 40 jaar of ouder, doch jonger dan 50 jaar is, 12, 50 jaar of ouder, doch jonger dan 55 jaar is, 11, 55 jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar is, 10, 60 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar is, 8, 65 jaar of ouder, doch jonger dan 70 jaar is, 7, 70 jaar of ouder, doch jonger dan 75 jaar is, 5, 75 jaar of ouder, doch jonger dan 80 jaar is 4, 80 jaar of ouder, doch jonger dan 85 jaar is, 3, 85 jaar of ouder, doch jonger dan 90 jaar is, 2, 90 jaar of ouder is. b. De waarde van een canon, een retributie, een huur of een uitkering die na een bepaalde tijd vervalt, wordt gesteld op het jaarlijkse bedrag, vermenigvuldigd met het aantal jaren gedurende welke zij moet plaatshebben, iedere euro berekend tegen de volgende bedragen: indien de schuldplichtigheid afhankelijk is van het leven van een persoon jonger dan 40 jaar 40 jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar 60 jaar of ouder indien de schuldplichtigheid niet van het leven afhankelijk is het eerste vijftal jaren 0,84 0,83 0,75 0,85 het tweede vijftal jaren 0,62 0,60 0,40 0,64 het derde vijftal jaren 0,46 0,42 0,15 0,48 het vierde vijftal jaren 0,34 0,28 0,04 0,36 het vijfde vijftal jaren 0,25 0,18 0,02 0,28 de volgende jaren 0,12 0,06 – 0,15 c. De waarde van een canon, een retributie, een huur of een uitkering voor onbepaalde tijd, die niet van het leven afhankelijk is, wordt gesteld op de waarde in het economische verkeer van de zaak waarop het recht betrekking heeft. d. De overeenkomstig onderdeel bberekende waarde kan, indien de schuldplichtigheid: 1. van het leven afhankelijk is, niet hoger zijn dan de waarde die verkregen zou zijn, wanneer de schuldplichtigheid niet tevens na een bepaalde tijd zou vervallen; 2. niet van het leven afhankelijk is, niet hoger zijn dan het zeventienvoud van het jaarlijkse bedrag.
e. Een canon, een retributie, een huur of een uitkering die vervalt bij het overlijden: 1. van de langstlevende van twee of meer personen, wordt gelijkgesteld met een canon, een retributie, een huur of een uitkering, afhankelijk van het leven van iemand die vijf jaren jonger is dan de jongste van de vorenbedoelde personen; 2. van de eerststervende van twee of meer personen, wordt gelijkgesteld met een canon, een retributie, een huur of een uitkering, afhankelijk van het leven van iemand die vijf jaren ouder is dan de oudste van de vorenbedoelde personen.
f. Een canon, een retributie, een huur of een uitkering tot een onzeker jaarlijks bedrag wordt gelijkgesteld met een canon, een retributie, een huur of een uitkering tot het geschatte gemiddelde jaarlijkse bedrag. g. De waarde van een schuldplichtigheid, niet vallende onder een van de vorige leden, wordt gesteld op het bedrag waarvoor zodanige schuldplichtigheid zou kunnen worden verkocht. h. Een canon, een retributie, een huur of een uitkering tot andere zaken dan geld, wordt gelijkgesteld met een canon, een retributie, een huur of een uitkering tot een jaarlijks bedrag gelijk aan de waarde welke aan die zaken in het economische verkeer kan worden toegekend.
undefined
a. Vervallen; b. De leveringen en diensten als bedoeld in artikel 7 van het besluit, die als zodanig worden verricht door de hierna genoemde instellingen: 1. kruisverenigingen; 2. instellingen tot bestrijding van de tuberculose; 3. instellingen voor reumatiekbestrijding; 4. instellingen werkzaam op het gebied van de Eerste Hulp Bij Ongevallen; 5. instellingen werkzaam op het gebied van adoptiebemiddeling; 6. scholen voor langdurig zieke kinderen; 7. consultatiebureaus voor alcohol en drugs; 8. bureaus voor seksuele en huwelijksvoorlichting, alleen voor diensten; 9. instellingen van verpleging, wijkverpleging, kraam- en gezinsverzorging, voor zover de diensten niet reeds kunnen worden gerangschikt onder artikel 11, eerste lid, onderdelen c of g , van de wet ; 10. speeltuinverenigingen; 11. vervallen; 12. dagverblijven voor gehandicapten; 13. ziekenhuizen, poliklinieken, psychiatrische inrichtingen en dergelijke inrichtingen, voor zover de diensten niet reeds kunnen worden gerangschikt onder artikel 11, eerste lid, onderdeel c , van de wet ; 14. instellingen van zeemanszorg, mede voor het verstrekken van spijzen en dranken; 15. a. aanbieders van preventie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet , mede voor het ter beschikking stellen van personeel; b. instellingen die werkzaam zijn op het terrein van het bevorderen van sociale samenhang en leefbaarheid als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, voor zover werkzaam op het gebied van club- en buurthuiswerk;
16. instellingen die zich bezighouden met vormingswerk in internaatsverband, mede voor het verstrekken van spijzen en dranken; 17. Samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs of landelijke samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 18a, vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs, voor zover zij werkzaamheden verrichten als uitvloeisel van het ondersteuningsplan, bedoeld in artikel 18a, achtste lid, van die wet; 18. Samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 2.47, tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 of landelijke samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 2.47, achttiende lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020, voor zover zij werkzaamheden verrichten als uitvloeisel van het ondersteuningsplan, bedoeld in artikel 2.47, negende lid, van die wet; 19. instellingen die zich ten doel stellen de bestrijding van bos- en heidebranden; 20. Samenwerkingsverbanden op het gebied van multidisciplinaire eerstelijns- en geboortezorg die kosten voor zorgprestaties declareren voor zover deze diensten worden bekostigd op grond van de Zorgverzekeringswet en nader staan beschreven in de door de Nederlandse Zorgautoriteit voor deze vormen van zorg vastgestelde beleidsregels ingevolge de Wet marktordening gezondheidszorg ; 21. vervallen; 22. militaire tehuizen, mede voor het verstrekken van spijzen en dranken; 23. instellingen op het gebied van bejaardenzorg voor prestaties die in het bijzonder zijn gericht op het handhaven of bevorderen van de mogelijkheden voor ouderen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen, mede voor het verstrekken van spijzen en dranken, maar met uitzondering van leveringen en diensten in het kader van personenalarmering; 24. vervallen; 25. gemeenten of door gemeenten aangewezen rechtspersonen voor prestaties verricht op grond van artikel 7 van de Participatiewet ; 26. vervallen; 27. instellingen die schoolbegeleiding verzorgen als bedoeld in artikel 185 van de Wet op het primair onderwijs , artikel 164 van de Wet op de expertisecentra en artikel 2.46 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 ; 28. vervallen; 29. instellingen voor algemeen maatschappelijk en bedrijfsmaatschappelijk werk; 30. jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet , mede voor het verstrekken van spijzen en dranken en het ter beschikking stellen van personeel; 31. natuurijsbanen, alleen voor het geven van gelegenheid tot sportbeoefening; 32. instellingen ter bestrijding van hart- en vaatziekten voorzover het reanimatieonderwijs betreft, die daarvoor via convenanten nauw samenwerken met de Nederlandse Hartstichting; 33. instellingen die werkzaam zijn op het gebied van schuldhulpverlening, met uitzondering van bewindvoering in het kader van de wettelijke schuldregeling, voorzover de diensten niet reeds kunnen worden gerangschikt onder artikel 11, eerste lid, onderdeel j, van de wet ; 34. amateurtoneelverenigingen; 35. amateurmuziekverenigingen; 36. carnavalsverenigingen; 37. kleindierverenigingen.
a. De uitlener is aanbieder van preventie, jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet en past voor zijn primaire activiteiten de vrijstelling toe van artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de wet ; b. De inlener zet het personeelslid in voor leveringen en diensten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de wet in samenhang met artikel 7, eerste lid , en bijlage B, onderdeel b, post 15, onder a, of post 30; c. De terbeschikkingstelling van het personeel is onontbeerlijk voor het verrichten van deze vrijgestelde prestaties; en d. De terbeschikkingstelling van het personeel strekt er in hoofdzaak niet toe extra opbrengsten te verkrijgen door de uitlener in rechtstreekse mededinging met commerciële ondernemers die aan de heffing van belasting zijn onderworpen.
undefined