Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992
Hst. I Inleidende bepalingen
Afd. 1 Belastbaar feit
Art. 1
1Onder de naam 'belasting van personenauto’s en motorrijwielen' wordt een belasting geheven met betrekking tot personenauto's, motorrijwielen en bestelauto's.2De belasting is verschuldigd ter zake van de inschrijving van een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto.3Ingeval een ingeschreven motorrijtuig zodanig wordt veranderd dat het de hoedanigheid verkrijgt van een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto, is de belasting verschuldigd ter zake van de wijziging van de inschrijving in personenauto, motorrijwiel of bestelauto dan wel, indien de inschrijving niet wordt gewijzigd in personenauto, motorrijwiel of bestelauto, ter zake van de aanvang van het gebruik als personenauto, motorrijwiel of bestelauto van de weg.4Ingeval een motorrijtuig als bedoeld in artikel 9c in een zodanige staat wordt gebracht dat deze niet meer voldoet aan de in dat artikel genoemde voorwaarden, is de belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dit motorrijtuig in gewijzigde staat van de weg.5Ingeval de motor van een personenauto of een bestelauto waarvan de belasting is bepaald op grond van artikel 9 tijdens de eerste drie jaren na het tijdstip van inschrijving in het kentekenregister in een zodanige staat is gebracht dat de CO2-uitstoot meer bedraagt dan de CO2-uitstoot waarover de belasting is betaald, is het verschil tussen deze belasting en de belasting die zou zijn verschuldigd bij deze hogere CO2-uitstoot verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met deze personenauto of deze bestelauto in gewijzigde staat van de weg.6Ingeval een niet-ingeschreven personenauto, motorrijwiel of bestelauto feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, is de belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig van de weg.7Ingeval voor een motorrijtuig waarvoor een teruggaaf als bedoeld in artikel 14a, eerste lid , of artikel 16 is of kan worden verleend een herinschrijving plaatsvindt, is de belasting verschuldigd ter zake van die herinschrijving.8Ingeval een motorrijtuig waarvoor een teruggaaf als bedoeld in artikel 14a, eerste of tweede lid , of artikel 16 is of kan worden verleend feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, zonder dat een herinschrijving van dat motorrijtuig heeft plaatsgevonden, is de belasting verschuldigd ter zake van de hernieuwde aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig van de weg. Afd. 2 Definities
Art. 2
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: Art. 3
1Onder personenauto wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen, zulks met uitzondering van:- a.autobussen;
- b.bestelauto's;
- c.motorrijtuigen, niet ingericht voor het vervoer van personen, met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg;
- d.bromfietsen in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wegenverkeerswet 1994 ; en
- e.landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid of mobiele machines, die in het kentekenregister als zodanig zijn geregistreerd.
2Onder autobus wordt verstaan een motorrijtuig, ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen.3Onder bestelauto wordt verstaan een motorrijtuig met een toegestane maximum massa van ten hoogste 3 500 kg, voorzien van een laadruimte die niet is ingericht voor het vervoer van personen, die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en die:- a.een lengte heeft van ten minste 200 cm en over ten minste 200 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm; dan wel
- b.ingeval de laadruimte minder dan 25 cm hoger is dan de cabine:
- 1°.een lengte heeft van ten minste 125 cm en over ten minste 125 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 98 cm; en
- 2°.van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitplaats is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de bestuurderscabine; en
- 3°.niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit; dan wel
- c.ingeval de laadruimte ten minste 25 cm hoger is dan de cabine:
- 1°.een lengte heeft van ten minste 125 cm en over ten minste 125 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 98 cm; en
- 2°.van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de bestuurderszitplaats is aangebracht en een hoogte heeft van ten minste 30 cm; en
- 3°.niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit; dan wel
- d.ingeval het motorrijtuig een dubbele cabine heeft met zitruimte achter de bestuurder voor één rij naast elkaar in de rijrichting zittende personen:
- 1°.over ten minste 150 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en
- 2°.voor ten minste 40 percent van de lengte voor het hart van de achterste as is geplaatst en een lengte heeft van:
- I.ten minste 150 cm; en
- II.ten minste twee derde van de lengte die de laadruimte zou hebben indien de zitruimte achter de bestuurder zou ontbreken; en
- III.ten minste twee maal die van de cabine, tenzij de cabine een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en
- 3°.van de cabine is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitruimte is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de cabine; en
- 4°.niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit.
4Onder toegestane maximum massa wordt verstaan de massa van het motorrijtuig in bedrijfsvaardige staat met inbegrip van de bedrijfsstoffen, reservedelen en gereedschappen die behoren tot de normale uitrusting, vermeerderd met de voor het motorrijtuig toegestane maximum massa aan lading.5Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt een motorrijtuig geacht niet te zijn ingericht voor het vervoer van personen indien de lengte van de ruimte tussen de vaste wand achter de achterste zitplaatsen of, indien geen vaste wand aanwezig is, tussen het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen en het einde van de laadvloer groter is dan of gelijk is aan de lengte van de ruimte tussen het achterste punt van het stuurwiel en de vaste wand achter de achterste zitplaatsen, of, indien geen vaste wand aanwezig is, het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen. De lengte wordt gemeten evenwijdig aan de lengteas van het betreffende motorrijtuig. Vaste bevestigingspunten die uitsluitend zijn bedoeld voor de bevestiging van zitplaatsen worden gelijkgesteld aan zitplaatsen, met dien verstande dat voor de bepaling van de lengtes het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen vervangen wordt door dit vaste bevestigingspunt.6Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot:- a.de wijze waarop de hoogte en de lengte van de laadruimte en van de cabine worden vastgesteld alsmede op welke wijze het verschil in hoogte tussen de cabine en de laadruimte wordt vastgesteld;
- b.de constructie-technische afwerking van de laadruimte;
- c.de hoogte, de plaats, de constructiewijze en de bevestigingswijze van de vaste wand.
Art. 4
1In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder motorrijwiel een motorrijtuig op twee wielen, alsmede een dergelijk motorrijtuig dat is verbonden met een zijspanwagen. Onder motorrijwiel wordt niet verstaan:2Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ingevolge welke met een motorrijwiel worden gelijkgesteld motorrijtuigen op meer dan twee wielen. Hst. II Belastingplichtigen
Afd.
Art. 5
1Ter zake van de inschrijving, wijziging van de inschrijving of herinschrijving wordt de belasting geheven van degene die de inschrijving, wijziging van de inschrijving of herinschrijving aanvraagt.2Ter zake van de aanvang van het gebruik met het motorrijtuig van de weg wordt de belasting geheven van degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld in het kentekenregister. Indien het motorrijtuig niet op naam is gesteld in het kentekenregister, wordt de belasting geheven van degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft. Afd. 1 Wijze van heffing
Art. 6
1De belasting moet op aangifte worden voldaan.2In afwijking van artikel 10, tweede lid , en artikel 19, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen :- a.moet de belasting, indien deze verschuldigd is:
- 1°.ter zake van de inschrijving van een personenauto, motorrijwiel of bestelauto, worden betaald voordat het motorrijtuig is ingeschreven;
- 2°.ter zake van de aanvang van het gebruik van de weg, worden betaald vóór de aanvang van dat gebruik;
- b.wordt de aangifte gelijktijdig met de betaling gedaan.
3In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, onder 3°, behoeft, ingeval de eenheid van de Belastingdienst waar aangifte moet worden gedaan ter zake van de aanvang van het gebruik van de weg, gesloten is op de dag waarop dan wel op de dag vóórdat het gebruik aanvangt, de belasting pas te worden betaald op de eerste dag waarop die eenheid na de aanvang van het gebruik is geopend.4Indien in een geval als bedoeld in het derde lid, degene die de feitelijke beschikking heeft over een niet-ingeschreven personenauto, motorrijwiel of bestelauto bij controle door ambtenaren van de rijksbelastingdienst of door opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering niet aannemelijk maakt dat de belasting is betaald, dient de belasting terstond te worden betaald.5Voor de toepassing van dit artikel wordt onder inschrijving mede verstaan de herinschrijving van het motorrijtuig. Art. 7
Degene die voor een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto een aanvraag doet voor de inschrijving, wijziging van de inschrijving of herinschrijving, is gehouden daarbij voor dat motorrijtuig het bedrag aan belasting ingevolge de artikelen 9 tot en met 9c op te geven. Art. 8
In afwijking van artikel 6, tweede lid, onderdeel a, onder 1° , kan de inspecteur, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en beperkingen, een ondernemer die in het kader van zijn bedrijfsuitoefening regelmatig om inschrijving, wijziging van de inschrijving of herinschrijving verzoekt voor personenauto’s, motorrijwielen of bestelauto’s, op aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking toestaan de belasting per tijdvak te voldoen. Afd. 2 Tarief
Art. 9
1De belasting voor een personenauto wordt bepaald aan de hand van de volgende tabel.Bij een CO2-uitstoot vanaf | tot | bedraagt de belasting voor een personenauto het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat |
I | II | III | IV |
0 gram/km | 79 | € 667 | € 2 |
79 gram/km | 101 | € 825 | € 79 |
101 gram/km | 141 | € 2.563 | € 173 |
141 gram/km | 157 | € 9.483 | € 284 |
157 gram/km | – | € 14.027 | € 568 |
Het bedrag van de belasting op grond van de tabel wordt in geval van een personenauto die wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking die zijn kracht kan ontlenen aan diesel vermeerderd met een bedrag van € 109,87 per gram/km CO2-uitstoot boven de 70 gram/km CO2-uitstoot.2Vervallen.3De belasting bedraagt:- a.voor een bijzondere personenauto als bedoeld in het vijftiende lid 37,7 percent van de netto catalogusprijs, verminderd met € 1 283, dan wel, ingeval van een bijzondere personenauto die wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking die zijn kracht kan ontlenen aan diesel 37,7 percent van de netto catalogusprijs, vermeerderd met € 273;
- b.voor een motorrijwiel:
- 1°.met een netto catalogusprijs van niet meer dan € 2 133: 9,6 percent van de netto catalogusprijs;
- 2°.met een netto catalogusprijs van meer dan € 2 133: 19,4 percent van de netto catalogusprijs, verminderd met € 210;
- c.voor een bestelauto € 74,41 vermenigvuldigd met het aantal gram/km CO2-uitstoot.
4Onder de netto catalogusprijs wordt verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting.5Onder catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. In die geadviseerde verkoopprijs is de belasting van personenauto’s en motorrijwielen zelf niet begrepen. Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald.6Voor een nieuwe personenauto, een nieuw motorrijwiel of een nieuwe bestelauto geldt de catalogusprijs bij aanvang van de dag waarop aan de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto wordt ingeschreven in het kentekenregister.7Voor een gebruikte personenauto, een gebruikt motorrijwiel of een gebruikte bestelauto geldt de catalogusprijs van het tijdstip waarop de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto voor het eerst in gebruik is genomen. Indien dit tijdstip niet bekend is, treedt daarvoor in de plaats de laatste dag van het jaar waarin de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is vervaardigd.8Voor een ander motorrijtuig dan een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto, dat in een zodanige staat wordt gebracht dat het een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto is, geldt de catalogusprijs als ware het een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto van het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen. Indien dit tijdstip niet bekend is, treedt daarvoor in de plaats de laatste dag van het jaar waarin het motorrijtuig is vervaardigd.9Indien het tijdstip, bedoeld in het zesde en zevende lid, is gelegen voor 1 januari 1993, dan wordt uit de prijs, bedoeld in het vierde lid, de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto’s dan wel de bijzondere verbruiksbelasting van motorrijwielen afgezonderd.10Wanneer een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto een bijzondere uitvoering heeft of is voorzien van extra toebehoren, wordt de waarde daarvan in de catalogusprijs begrepen, uitgezonderd de waarde van voorzieningen die niet zijn aangebracht door of namens de fabrikant of de importeur.11Voor de toepassing van dit artikel is de CO2-uitstoot van een personenauto of een bestelauto, de CO2-uitstoot gemeten overeenkomstig bijlage XXI bij Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie van 1 juni 2017 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie en Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie (PbEU 2017, L 175). Indien de meting mede met LPG, aardgas of biomethaan als brandstof is uitgevoerd, wordt de CO2-uitstoot van de auto met LPG, aardgas, respectievelijk biomethaan als brandstofsoort gehanteerd.12Indien de CO2-uitstoot van een personenauto uitsluitend is gemeten overeenkomstig bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEU 2008, L 199) wordt het bedrag aan belasting bepaald op basis van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de maatstaf van heffing en het tarief zoals die golden op 30 juni 2020.13Indien voor de toepassing van dit artikel de CO2-uitstoot van een personenauto niet op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze is aangetoond, wordt deze gesteld op 550 gram per kilometer respectievelijk 395 gram per kilometer voor een personenauto die wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking die zijn kracht kan ontlenen aan diesel.14Indien voor de toepassing van dit artikel de CO2-uitstoot van een bestelauto niet op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze is aangetoond, wordt deze gesteld op 330 gram per kilometer.15Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bijzondere personenauto verstaan een personenauto die een voertuig voor speciale doeleinden is zoals omschreven in Bijlage I, deel A, punt 5, van Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PbEU 2018, L 151), waarbij voor de kampeerauto geldt dat deze voldoet aan de eisen gesteld in artikel 23a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en de daarop berustende bepalingen. Art. 9a
Art. 9b
Art. 9ba
Art. 9c
In afwijking van artikel 9, eerste en derde lid , bedraagt de belasting tot 1 januari 2025 nihil voor een motorrijtuig met een CO2-uitstoot van 0 gram per kilometer. Art. 10
1Met betrekking tot gebruikte personenauto's, gebruikte motorrijwielen of gebruikte bestelauto's wordt het bij de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, eerste, derde en twaalfde lid , berekend met inachtneming van een vermindering.2De vermindering, bedoeld in het eerste lid, is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, vijfde lid , en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen. Ter zake van de inschrijving of herinschrijving is voor de hoogte van de vermindering en het tarief het tijdstip bepalend waarop het onderzoek door de Dienst Wegverkeer dat tot de inschrijving of herinschrijving leidt als geregeld bij en krachtens artikel 47 Wegenverkeerswet 1994 is afgerond.3Indien na het tijdstip waarop de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto voor het eerst in gebruik is genomen, een tijdsduur is verstreken van 25 jaar of meer, bedraagt in afwijking van het tweede lid het percentage van de vermindering 100.4Indien het tijdstip waarop de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto voor het eerst in gebruik is genomen niet bekend is, treedt daarvoor in de plaats de laatste dag van het jaar waarin de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is vervaardigd.5In afwijking van het tweede lid wordt de vermindering, mits daartoe een verzoek bij de aangifte wordt gedaan, vastgesteld overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen regels.6De afschrijving, bedoeld in het tweede lid, wordt, mits daartoe een verzoek bij de aangifte wordt gedaan, gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, vijfde lid , en belasting van personenauto’s en motorrijwielen, op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen en zoals deze blijkt uit een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, verminderd met de handelsinkoopwaarde die voor dat motorrijtuig eveneens blijkt uit deze koerslijst.7De afschrijving, bedoeld in het tweede lid, wordt, mits daartoe een verzoek bij de aangifte wordt gedaan, gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, vijfde lid , en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, indien het motorrijtuig op het tijdstip dat bepalend is voor de hoogte van de vermindering:- a.meer dan normale gebruiksschade heeft of niet als zodanig voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland; en
- b.voldoet aan de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde eisen waardoor met dat motorrijtuig mag worden gereden op de weg.
8Bij de aangifte wordt een opgaaf gedaan van de gegevens die bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving, bedoeld in het tweede lid, dan wel voor de toepassing van de regels, bedoeld in het vijfde lid. Wanneer naar het oordeel van de inspecteur gegevens ontbreken die van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde vermindering, worden de ontbrekende gegevens toegevoegd. Gegevens die niet bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving, en evenmin op verzoek van de inspecteur zijn toegevoegd, kunnen door degene die gehouden is de belasting op aangifte te voldoen niet op een later tijdstip alsnog worden gebruikt om de bij de aangifte toegepaste afschrijving te wijzigen.9Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel. Daarbij kan de vermindering, bedoeld in het tweede lid, worden verhoogd voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen a, b, en g . Voorts kan daarbij een termijn worden vastgesteld waarbinnen het motorrijtuig in ongewijzigde staat beschikbaar wordt gehouden voor controle met het oog op een juiste vaststelling van de afschrijving, bedoeld in het tweede lid. Voorts kunnen nadere voorwaarden worden gesteld over waar en op welk moment een aangifte met een verzoek als bedoeld het vijfde, zesde of zevende lid wordt gedaan. Art. 10a
1In afwijking van artikel 10, tweede lid , wordt de vermindering, bedoeld in artikel 10, eerste lid, vastgesteld overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen regels, indien voor het gebruikte motorrijtuig een teruggaaf als bedoeld in artikel 14a, eerste of tweede lid , of artikel 16 is of kan worden aangevraagd met het oogmerk dat voor het motorrijtuig een herinschrijving plaatsvindt dan wel het motorrijtuig feitelijk ter beschikking komt te staan van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, als bedoeld in artikel 1, achtste lid .2Het oogmerk, bedoeld in het eerste lid, wordt geacht aanwezig te zijn geweest indien de belasting ingevolge artikel 1, zevende of achtste lid , wordt verschuldigd binnen zes maanden na het tijdstip waarop de tenaamstelling is beëindigd dan wel het tijdstip waarop het motorrijtuig niet langer feitelijk ter beschikking staat, tenzij degene van wie de belasting wordt geheven aannemelijk maakt dat dit oogmerk op dat tijdstip ontbrak. Art. 10b
1Indien het bedrag van de belasting op enig tijdstip na twee maanden vóór de eerste ingebruikneming van een gebruikt motorrijtuig, ingevolge de wettelijke bepalingen met betrekking tot de maatstaf van heffing, de wijze waarop die maatstaf wordt gemeten en het tarief zoals die op dat tijdstip golden, lager is dan het bedrag van de belasting ingevolge artikel 9 kan, in afwijking van artikel 10, eerste lid , dat lagere bedrag aan belasting worden toegepast.2Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel. Art. 10c
1Ingeval voor een motorrijtuig waarvoor de belasting is verschuldigd de belasting al eerder is betaald, wordt, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en beperkingen, de verschuldigde belasting verminderd met een bedrag ter zake van de eerder betaalde belasting.2De vermindering bedraagt ten hoogste het bedrag van de verschuldigde belasting. De vermindering wordt voor een gebruikt motorrijtuig berekend met overeenkomstige toepassing van artikel 14a, vierde lid .3Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel. Art. 11
Art. 12
Afd. 3 Naheffing
Art. 12a
1Ingeval van constatering van het gebruik van de weg met een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto waarvoor de belasting die is verschuldigd ter zake van een feit als bedoeld in artikel 1, derde tot en met vijfde lid , niet is betaald, kan de belasting worden nageheven van degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld op het moment van constatering. De aanvang van het gebruik van de weg wordt gesteld op het tijdstip van de hiervoor bedoelde tenaamstelling.2Indien degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld, aantoont op welk tijdstip na de tenaamstelling het motorrijtuig in een zodanige staat is gebracht dat het een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto is, onderscheidenlijk niet meer voldoet aan de in artikel 9c genoemde voorwaarden, wordt de aanvang van het gebruik van de weg gesteld op dat latere tijdstip.3Indien degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld, aantoont op welk tijdstip na de tenaamstelling de motor van een personenauto of een bestelauto in een zodanige staat is gebracht dat de CO2-uitstoot meer bedraagt dan de CO2-uitstoot waarover belasting is betaald, wordt de aanvang van het gebruik van de weg bedoeld in artikel 1, vijfde lid , gesteld op dat latere tijdstip.4Indien degene bij wie de belasting wordt nageheven aantoont dat de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto op het tijdstip van tenaamstelling reeds in een zodanige staat verkeerde dat het een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto was, onderscheidenlijk niet meer voldeed aan de in artikel 9c genoemde voorwaarden, en hij niet wist of behoorde te weten dat de belasting niet is betaald, kan de belasting worden nageheven van degene op wiens naam het motorrijtuig daaraan voorafgaand was gesteld, waarbij de aanvang van het gebruik van de weg wordt gesteld op het tijdstip van de desbetreffende tenaamstelling. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.5Indien degene bij wie de belasting wordt nageheven aantoont dat de motor van een personenauto of een bestelauto op het tijdstip van tenaamstelling reeds in een zodanige staat verkeerde dat de CO2-uitstoot meer bedraagt dan de CO2-uitstoot waarover belasting is betaald, en hij niet wist of behoorde te weten dat de meer verschuldigde belasting niet is betaald, kan de belasting worden nageheven van degene op wiens naam het motorrijtuig daaraan voorafgaand was gesteld, waarbij de aanvang van het gebruik van de weg bedoeld in artikel 1, vijfde lid , wordt gesteld op het tijdstip van de desbetreffende tenaamstelling. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.6Naheffing van de belasting vindt plaats van degene die ten onrechte een teruggaafverklaring als bedoeld in artikel 15a, vierde lid , aan de inschrijver heeft verstrekt. Art. 12b
Ingeval van constatering van het gebruik van de weg met een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto waarvoor de belasting die is verschuldigd ter zake van het in artikel 1, vijfde, zesde of achtste lid genoemde feit niet is betaald, kan de belasting worden nageheven van degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft. Het tijdstip van aanvang van het gebruik van de weg wordt daarbij gesteld op het tijdstip van constatering met dien verstande dat het tijdstip ter zake van het in artikel 1, zesde lid, genoemde feit wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 13, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 . Hst. IV Bijzondere regelingen
Afd. 1 Vrijstellingen
Art. 13
1Vrijstelling van belasting wordt in andere gevallen dan waarin vrijstelling van belasting wordt verleend krachtens artikel 39 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , verleend voor personenauto's, motorrijwielen en bestelauto's waarvoor een kenteken als bedoeld in artikel 37, derde lid , is of wordt opgegeven en die niet zijn ingeschreven, dan wel een kenteken als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is of wordt opgegeven.2Vrijstelling van belasting wordt verleend voor personenauto's, motorrijwielen en bestelauto's die bij of krachtens artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994 niet behoeven te worden ingeschreven in het kentekenregister. Art. 13a
Art. 13b
Art. 14
1Bij algemene maatregel van bestuur kan, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, vrijstelling van belasting worden verleend voor uit een ander land afkomstige personenauto's, motorrijwielen en bestelauto's die voor specifieke doeleinden, dan wel onder specifieke omstandigheden naar Nederland zijn gebracht.2Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.3 Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op verzoeken aan de inspecteur tot vrijstelling voor specifieke doeleinden op grond van bepalingen krachtens het eerste lid. Afd. 2 Teruggaaf
Art. 14a
1Teruggaaf van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag verleend voor personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s indien de tenaamstelling van het motorrijtuig in het kentekenregister komt te vervallen omdat het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht, het motorrijtuig overeenkomstig Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (PbEG 1999, L 138) wordt ingeschreven in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en als bewijs van die inschrijving door de bevoegde autoriteit een kentekenbewijs wordt afgegeven, met uitzondering van een kentekenbewijs dat is afgegeven op basis van een tijdelijke inschrijving van het motorrijtuig als bedoeld in artikel 1 van die richtlijn. De teruggaaf wordt verleend aan degene op wiens naam het motorrijtuig was gesteld direct voorafgaand aan het vervallen van de tenaamstelling in het kentekenregister.2Teruggaaf van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag verleend voor in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte ingeschreven personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s waarvoor de belasting is geheven ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig van de weg door een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, indien het motorrijtuig niet langer feitelijk ter beschikking staat van de in Nederland wonende natuurlijke persoon of het in Nederland gevestigde lichaam en het motorrijtuig weer buiten Nederland is gebracht. De teruggaaf wordt verleend aan degene van wie de belasting ingevolge artikel 5, tweede lid , is geheven.3De teruggaaf, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt uitsluitend verleend indien de belasting is betaald ter zake van de inschrijving of herinschrijving van het motorrijtuig, of indien de inschrijving heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2022, ter zake van de registratie van het motorrijtuig of de tenaamstelling van het motorrijtuig of, indien de registratie heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2014, het kenteken, dan wel de aanvang van het gebruik met het motorrijtuig van de weg, op of na 16 oktober 2006.4De teruggaaf bedraagt het belastingbedrag, nadat dit is verminderd overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen regels. Ingeval voor het motorrijtuig al eerder teruggaaf van de belasting is verleend, wordt de teruggaaf slechts verleend voorzover de eerder teruggegeven belasting op een later tijdstip alsnog als verschuldigde belasting is voldaan.5Bedragen van minder dan € 50 worden niet teruggegeven.6Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel. Art. 14b
1Voor een motorrijtuig dat is ingeschreven in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en dat voor een periode van ten hoogste vier jaren ter beschikking wordt gesteld aan een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam door een in die andere staat wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op verzoek de ingevolge artikel 1, zesde lid , te betalen belasting op voorhand verrekend met de teruggaaf die op de voet van artikel 14a kan worden verleend als het motorrijtuig na afloop van de overeengekomen periode van terbeschikkingstelling weer buiten Nederland wordt gebracht.2Ingeval op een later tijdstip een andere periode van terbeschikkingstelling voor het motorrijtuig wordt overeengekomen dan de eerder overeengekomen huurperiode, wordt het te verrekenen bedrag van de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig herzien, met dien verstande dat bij een verkorting van de periode van terbeschikkingstelling het teveel betaalde gedeelte van de verschuldigde belasting op verzoek wordt teruggegeven, en bij een verlenging van de periode van terbeschikkingstelling de teveel verrekende belasting op aangifte wordt voldaan binnen een maand na het tijdstip waarop de andere periode van terbeschikkingstelling is overeengekomen.3Indien voor een motorrijtuig niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor de verrekening, wordt het te verrekenen bedrag van de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, herzien, met dien verstande dat het volledige door de verrekening nog niet betaalde gedeelte van de verschuldigde belasting op aangifte wordt voldaan binnen een maand na het tijdstip waarop niet langer aan de voorwaarden en beperkingen voor de verrekening wordt voldaan. De eerste volzin is mede van toepassing ingeval door een verandering van de overeengekomen periode van terbeschikkingstelling als bedoeld in het tweede lid, de totale overeengekomen periode van terbeschikkingstelling meer bedraagt dan vier jaren.4Indien de overeengekomen periode van terbeschikkingstelling wordt gewijzigd, dan wel niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor de verrekening, wordt dit door degene aan wie het motorrijtuig ter beschikking is gesteld onverwijld schriftelijk ter kennis gebracht van de inspecteur.5Het te verrekenen bedrag van de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, dan wel het terug te geven bedrag ingevolge het tweede lid, wordt door de inspecteur vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.6De verrekening van de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, dan wel een herziening van deze verrekening ingevolge het tweede of derde lid, wordt voor de toepassing van deze wet aangemerkt als een teruggaaf ingevolge artikel 14a , respectievelijk als een herziening van deze teruggaaf.7Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel. Art. 15
1Teruggaaf van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag verleend voor personenauto's, motorrijwielen en bestelauto's die:- a.zijn ingericht om te worden gebruikt door de politie en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;
- b.zijn ingericht om te worden gebruikt door de brandweer en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;
- c.vervallen;
- d.zijn ingericht voor het vervoer van zieken en gewonden en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;
- e.zijn ingericht voor het vervoer van stoffelijke overschotten en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;
- f.zijn ingericht voor het vervoer van gevangenen en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;
- g.zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van rolstoelgebruikers in groepsverband;
- h.zijn ingericht voor het vervoer van zieke of gewonde dieren en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;
- i.zijn ingericht voor geldtransport en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn.
2De teruggaaf wordt verleend aan degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld.3De inspecteur beslist op de aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking.4In geval niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor teruggaaf, wordt vanaf dat moment het teruggegeven bedrag, nadat dit is verminderd met overeenkomstige toepassing van artikel 10, vijfde lid , als belasting verschuldigd. Artikel 10, derde, vierde, achtste en negende lid, is van overeenkomstige toepassing. De verschuldigd geworden belasting wordt door degene aan wie de teruggaaf is verleend, op aangifte voldaan binnen een maand na het moment dat niet langer aan de voorwaarden en beperkingen wordt voldaan.5Bij wijziging van de tenaamstelling van een personenauto, motorrijwiel of bestelauto blijven, op daartoe gedaan gezamenlijk verzoek van degene op wiens naam het motorrijtuig wordt gesteld en degene op wiens naam het motorrijtuig daarvoor was gesteld, het eerste en vierde lid buiten toepassing indien overigens voldaan blijft worden aan de voorwaarden en beperkingen waaronder de teruggaaf is verleend. Bij inwilliging van het verzoek treedt degene op wiens naam het motorrijtuig wordt gesteld vanaf het moment van de wijziging van de tenaamstelling voor de toepassing van dit artikel in de plaats van degene op wiens naam het motorrijtuig daarvoor was gesteld. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Art. 15a
1Teruggaaf van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag verleend voor bestelauto's die zijn ingericht om te worden gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte persoon in de cabine en voor het gelijktijdige vervoer van een niet-opvouwbare rolstoel ten behoeve van die persoon.2In afwijking van het eerste lid wordt de teruggaaf voorts verleend, indien de laadruimte van de bestelauto in afwijking van artikel 3, derde lid , ten gevolge van aanpassing van de bestelauto in verband met de handicap van de in het eerste lid bedoelde persoon, niet langer van de bestuurdersplaats onderscheidenlijk de cabine is afgescheiden of niet in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer.3Indien de gehandicapte een ander is dan degene op wiens naam de bestelauto is gesteld, is het eerste lid slechts van toepassing indien de aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan door die ander en de gehandicapte gezamenlijk.4De teruggaaf wordt verleend aan degene op wiens naam de bestelauto is gesteld. De teruggaaf kan, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, door degene aan wie op de voet van artikel 8 is toegestaan de belasting per tijdvak te voldoen en die de inschrijving, bedoeld in artikel 1, tweede lid , aanvraagt, worden verrekend met de belasting die uit hoofde van de inschrijving verschuldigd wordt, indien degene op wiens naam de bestelauto wordt gesteld een teruggaafverklaring aan de inschrijver heeft overgelegd.5De inspecteur beslist op de aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking.6De aanspraak op teruggaaf ontstaat op het tijdstip waarop aan de voorwaarden en beperkingen voor teruggaaf als bedoeld in het eerste lid wordt voldaan.7Indien het in het zesde lid bedoelde tijdstip is gelegen na het tijdstip waarop de bestelauto is ingeschreven in het kentekenregister, bedraagt de teruggaaf het belastingbedrag nadat dit is verminderd overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen regels, met dien verstande dat ingeval voor de bestelauto al eerder teruggaaf is verleend, de teruggaaf niet meer bedraagt dan dit belastingbedrag verminderd met de eerdere teruggaven, voor zover de eerder teruggegeven bedragen niet later alsnog als verschuldigde belasting zijn voldaan.8Ingeval voor een bestelauto waarvoor teruggaaf is verleend, gedurende de eerste vijf jaren na de eerste tenaamstelling in het kentekenregister, niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor de teruggaaf, is vanaf dat moment het teruggegeven bedrag, nadat dit is verminderd met overeenkomstige toepassing van artikel 10, vijfde lid , als belasting verschuldigd. Belasting is eveneens verschuldigd, met overeenkomstige toepassing van artikel 10, eerste en vijfde lid, ingeval een bestelauto waarvoor teruggaaf is verleend in een zodanige staat wordt gebracht, anders dan door een aanpassing als bedoeld in het tweede lid, dat het een personenauto is. De verschuldigd geworden belasting wordt door degene op wiens naam de bestelauto is gesteld, op aangifte voldaan binnen een maand nadat niet meer aan de in de eerste volzin bedoelde voorwaarden en beperkingen wordt voldaan, onderscheidenlijk vóór aanvang van het gebruik van de weg met de in de tweede volzin bedoelde personenauto. De artikelen 10, derde, vierde en achtste lid, en 12a zijn van overeenkomstige toepassing.9Bij wijziging van de tenaamstelling van een bestelauto blijven, op daartoe gedaan gezamenlijk verzoek van degene op wiens naam de bestelauto wordt gesteld en degene op wiens naam de bestelauto daarvoor was gesteld, het eerste en achtste lid buiten toepassing indien overigens voldaan blijft worden aan de voorwaarden en beperkingen waaronder de teruggaaf is verleend. Bij inwilliging van het verzoek treedt degene op wiens naam de bestelauto wordt gesteld vanaf het moment van de wijziging van de tenaamstelling voor de toepassing van dit artikel in de plaats van degene op wiens naam de bestelauto daarvoor was gesteld. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.10In geval niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor de teruggaaf doordat de gehandicapte is overleden, wordt in afwijking van het achtste lid, het teruggegeven bedrag niet als belasting verschuldigd zolang de tenaamstelling van de bestelauto niet wordt gewijzigd en de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt voor het persoonlijk gebruik van degene op wiens naam de bestelauto is gesteld, gebruik door inwonende gezinsleden daaronder begrepen. Indien de teruggaaf is verleend aan de gehandicapte en de bestelauto na diens overlijden op naam wordt gesteld van een inwonend gezinslid van het gezin waartoe de gehandicapte behoorde, is de vorige volzin op daartoe gedaan verzoek van degene op wiens naam de bestelauto wordt gesteld van overeenkomstige toepassing. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Bij inwilliging van het verzoek treedt vanaf de datum van de beschikking degene op wiens naam de bestelauto is gesteld voor de toepassing van dit artikel in de plaats van degene aan wie de teruggaaf is verleend. Ingeval gedurende de eerste vijf jaren na de eerste tenaamstelling in het kentekenregister, niet langer wordt voldaan aan de in dit lid gestelde voorwaarden en beperkingen, wordt het teruggegeven bedrag alsnog als belasting verschuldigd. Het achtste en negende lid zijn van overeenkomstige toepassing.11Indien een of meer personen worden vervoerd in de laadruimte van een bestelauto, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur aan degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft een bestuurlijke boete van ten hoogste € 669 kan opleggen. De bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete vervalt door verloop van een jaar na het constateren van het in de vorige volzin bedoelde verzuim.12 Artikel 67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing op het bedrag van de boete, genoemd in het elfde lid.13Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel. Art. 15b
1Wanneer degene die gehouden is voor een bestelauto de belasting op aangifte te voldoen voor die bestelauto in aanmerking komt voor een teruggaaf van belasting op grond van artikel 15a , wordt de teruggaaf niet verleend dan nadat de belasting op aangifte is voldaan, met dien verstande dat de belasting die op aangifte moet worden voldaan, kan worden verrekend met het bedrag van de teruggaaf indien daar in de aangifte om wordt verzocht.2Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel. Art. 15c
Art. 16
1Teruggaaf van belasting wordt op aanvraag verleend voor motorrijtuigen waarmee geen gebruik is en wordt gemaakt van de weg.2De teruggaaf wordt door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking verleend.3Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld aan de teruggaaf en regels worden gesteld voor de uitvoering van dit artikel. Art. 16aa
1In afwijking van artikel 15, vierde lid , en artikel 15a, achtste en tiende lid , is het teruggegeven bedrag niet als belasting verschuldigd indien:- a.de tenaamstelling van het motorrijtuig komt te vervallen omdat het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht;
- b.de tenaamstelling van het motorrijtuig komt te vervallen omdat het motorrijtuig wordt gesloopt; of
- c.het motorrijtuig is gestolen en een melding van diefstal van het motorrijtuig is geplaatst in het kentekenregister.
2Het teruggegeven bedrag wordt, nadat dit is verminderd met overeenkomstige toepassing van artikel 10, vijfde lid , alsnog als belasting verschuldigd:- a.op het moment van de tenaamstelling van het motorrijtuig, indien na toepassing van het eerste lid, onderdeel a of b, het motorrijtuig opnieuw wordt tenaamgesteld;
- b.op het moment van de hernieuwde aanvang van het gebruik met het motorrijtuig van de weg, indien na toepassing van het eerste lid, onderdeel a of b, het motorrijtuig feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, zonder dat het motorrijtuig opnieuw te naam is gesteld;
- c.op het moment van de verwijdering van de melding van diefstal uit het kentekenregister, indien na toepassing van het eerste lid, onderdeel c, het motorrijtuig wordt teruggevonden, met dien verstande dat geen belasting verschuldigd is als het kenteken op dat moment nog op naam staat van degene aan wie de teruggaaf is verleend en deze het teruggevonden motorrijtuig aansluitend opnieuw in gebruik neemt binnen de voorwaarden van de teruggaaf. In het laatste geval blijven de feiten die zich hebben voorgedaan in de periode dat het motorrijtuig was gestolen buiten beschouwing voor de vraag, of aan de voorwaarden en beperkingen van de teruggaaf wordt voldaan.
3Bij de toepassing van het tweede lid zijn de artikelen 5 , 6 , 10, derde, vierde, vijfde en negende lid , en 12b van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat bij de toepassing van het tweede lid, onderdeel c, de belasting wordt voldaan binnen een maand na de verwijdering van de melding van diefstal uit het kentekenregister.4Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel. Afd. 3 Tariefwijzigingen
Art. 16a
1Indien de tarieven, bedoeld in artikel 9 , worden gewijzigd, is, ter zake van de inschrijving of herinschrijving van een nieuw motorrijtuig die plaatsvond voorafgaand aan die tariefswijziging, het nieuwe tarief van toepassing wanneer de eerste tenaamstelling van dat motorrijtuig twee maanden of later plaatsvindt na het tijdstip waarop die wijziging in werking treedt.2Indien de tarieven, bedoeld in artikel 9 , worden gewijzigd, is, ter zake van de inschrijving of herinschrijving van een nieuw motorrijtuig die plaatsvond na die tariefswijziging, het oude tarief van toepassing wanneer:- a.dat motorrijtuig voor die tariefswijziging in een kentekenregister van een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte was ingeschreven; en
- b.de eerste tenaamstelling van dat motorrijtuig in het kentekenregister binnen twee maanden plaatsvindt na het tijdstip waarop die tariefswijziging in werking treedt.
3Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel. Art. 16b
1De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn van overeenkomstige toepassing op het eerste bedrag, genoemd in artikel 9, eerste lid, in de derde kolom van de tabel , op de bedragen, genoemd in artikel 9, eerste lid, in de vierde kolom van de tabel en op de bedragen, genoemd in artikel 9, eerste lid, laatste zin en artikel 9, derde lid, onderdeel c.2Bij ministeriële regeling worden, na toepassing van het eerste lid, de in artikel 9, eerste lid , in de derde kolom van de tabellen vermelde bedragen dienovereenkomstig aangepast. Hst. V Aanvullende regelingen
Afd. 1 Zekerheid
Art. 17
1Degene, aan wie op de voet van artikel 8 is toegestaan de belasting per tijdvak te voldoen, stelt zekerheid voor de belasting die hij verschuldigd is of kan worden.2Het bedrag van de zekerheid wordt door de inspecteur vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.3Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de bepaling van de hoogte van het bedrag van de zekerheid.4De zekerheid wordt gesteld bij de ontvanger.5De ontvanger beslist of de vorm van zekerheid die wordt aangeboden, wordt aanvaard.6De aan het stellen van zekerheid verbonden kosten komen ten laste van degene aan wie de vergunning is verleend.7Ingeval de zekerheid wordt gesteld in geld wordt daarover een rente vergoed die gelijk is aan de herfinancieringsrente, te weten de minimale biedrente die de Europese Centrale Bank hanteert voor basisherfinancieringstransacties.8Voor de toepassing van het zevende lid wordt het over een kalendermaand te vergoeden rentebedrag berekend naar de rente die geldt bij de aanvang van die maand. Afd. 1a Boetebepaling
Art. 17a
Afd. 2 Controle
Art. 18
Art. 19
De in artikel 18 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een motorrijtuig te onderwerpen aan een onderzoek en het daartoe te brengen of te doen brengen naar een nabij gelegen plaats. De bestuurder van het motorrijtuig en bij diens afwezigheid degene die het motorrijtuig houdt, is verplicht desgevorderd zijn voor het onderzoek en het vervoer noodzakelijke medewerking te verlenen en de ambtenaren met het motorrijtuig te vervoeren. Afd. Aanvullende maatregelen
Art. 19a
1Het bedrag dat strekt tot vergoeding van de kosten, bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht , onder toepassing van de nadere regels gesteld krachtens het vierde lid van dat artikel, wordt, voor zover die kosten betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in het kader van het bezwaar tegen een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze wet of tegen een daarmee verband houdend besluit, vermenigvuldigd met 0,125. De eerste zin vindt geen toepassing in geval van bijzondere omstandigheden in de zin van de nadere regels gesteld krachtens artikel 7:15, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.2In geval van een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht , onder toepassing van de nadere regels gesteld krachtens de laatste zin van artikel 8:75, eerste lid, van die wet, of in geval van een veroordeling in de kosten waarbij artikel 8:75 van die wet van overeenkomstige toepassing is verklaard, wordt, voor zover die kosten betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in het kader van het beroep, hoger beroep of beroep in cassatie bij de bestuursrechter betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze wet of een daarmee verband houdend besluit, het bedrag dat strekt tot de vergoeding van die kosten vermenigvuldigd met:- a.0,25, indien het bestreden besluit wordt vernietigd of gewijzigd;
- b.0,10 in alle overige gevallen.
De eerste zin vindt geen toepassing in geval van bijzondere omstandigheden in de zin van de nadere regels gesteld krachtens artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht .3De bestuursrechter kent in het kader van het beroep, hoger beroep of beroep in cassatie betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze wet of een daarmee verband houdend besluit, uitsluitend op verzoek, bij overschrijding van de redelijke termijn een vergoeding van immateriële schade toe van € 50 per half jaar waarmee die termijn is overschreden, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Ingeval de procedure eveneens een boetebeschikking betreft, wordt daarnaast de boetebeschikking verminderd.4Onverminderd de artikelen 7:15, vijfde lid , en 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht , al dan niet in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, van die wet of de artikelen 29 of 29f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , vinden uitbetalingen ingevolge een beslissing op bezwaar of uitspraak op beroep, hoger beroep of beroep in cassatie betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens deze wet of een daarmee verband houdend besluit, waaronder uitbetalingen van vergoedingen als bedoeld in de voorgaande leden, dwangsommen als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en vergoedingen van het betaalde griffierecht als bedoeld in artikel 8:74 van die wet , uitsluitend plaats op een bankrekening die op naam staat van de belanghebbende.5Vorderingen tot uitbetaling als bedoeld in het vierde lid zijn niet vatbaar voor vervreemding of verpanding. Art. 20
1Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van een juiste toepassing van de wet nadere regels worden gesteld ter aanvulling van de in deze wet geregelde onderwerpen.2Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur. Hst. Va Overgangsbepalingen
Afd.
Art. 21
De artikelen 16 en 16aa , zoals die artikelen luidden op 31 december 2019, en de daarop berustende bepalingen blijven tot en met 31 december 2022 van toepassing op situaties waarbij aanspraken op teruggaaf van belasting uiterlijk op 31 december 2019 zijn ontstaan. Art. 22
1De artikelen 5, eerste lid , en 6, tweede lid, onderdeel a , en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden op 31 december 2024 blijven van toepassing ter zake van de inschrijving van een bestelauto die uiterlijk op 31 december 2024 heeft plaatsgevonden.2De artikelen 10, derde lid , 13a en 13b en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden op 31 december 2024 blijven van toepassing op een bestelauto waarvan de datum eerste toelating uiterlijk op 31 december 2024 is gelegen. Art. 23
Bevat wijzigingen in andere regelgeving. Art. 24
Bevat wijzigingen in andere regelgeving. Art. 25
Bevat wijzigingen in andere regelgeving. Art. 26
Bevat wijzigingen in andere regelgeving. Art. 27
Bevat wijzigingen in andere regelgeving. Art. 28
Bevat wijzigingen in andere regelgeving. Art. 29
Bevat wijzigingen in andere regelgeving. Art. 30
Bevat wijzigingen in andere regelgeving. Art. 31
Art. 32
1Ondernemers die op 31 december 1992 in het bezit zijn van een aanwijzing op grond van artikel 23 van de Wet op de omzetbelasting 1968 , juncto artikel 18 a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 ( Stcrt.1968, 169), dan wel zijn toegelaten tot de Algemene regeling versnelde afgifte kentekenbewijzen delen I, worden geacht op 1 januari 1993 in het bezit te zijn van een vergunning als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.2De in het eerste lid bedoelde vergunningen zijn geldig tot aan het moment dat de inspecteur deze bij beschikking definitief vaststelt, wijzigt of intrekt, doch uiterlijk tot en met 31 december 1993. Art. 33
Bevat wijzigingen in andere regelgeving. Art. 34
Bij ministeriële regeling kunnen nadere, zo nodig van de bepalingen van deze wet afwijkende regels worden gesteld die tot 1 juli 1993 de overgang van de krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968 geheven bijzondere verbruiksbelastingen van personenauto’s en motorrijwielen naar de krachtens deze wet geheven belasting vergemakkelijken. Art. 35
Waar in deze wet de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 is aangehaald met vermelding van het Staatsbladwaarin die wet is geplaatst, wordt bij plaatsing van deze wet in het Staatsbladna ' Stb.' ingevoegd het nummer van het Staatsbladwaarin de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 is geplaatst. Hst. Vb Bijzondere regeling voor energiezuinige personenauto's
Art. 35a
Hst. VI Slotbepalingen
Art. 36
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1993. Art. 37
Deze wet kan worden aangehaald als Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.