Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001
Hst. 1 )
Art. 1 Reikwijdte en definitie
Art. 1a Pensioenregeling; vrijwillige voortzetting
a. de regeling ten hoogste tien jaar vrijwillig wordt voortgezet; b. gedurende de vrijwillige voorzetting als pensioengevend inkomen geen hoger bedrag in aanmerking wordt genomen dan het gemiddelde pensioengevend inkomen, bedoeld in artikel 3.18, vierde lid, onderdeel d, van de wet , in de vijf aan het eerste dienstjaar van vrijwillige voortzetting voorafgaande kalenderjaren, voor zover de belastingplichtige in die jaren heeft deelgenomen aan de pensioenregeling; c. onverminderd onderdeel b vanaf het vierde kalenderjaar van vrijwillige voortzetting als pensioengevend inkomen geen hoger bedrag in aanmerking wordt genomen dan het gezamenlijke bedrag van het pensioengevend inkomen, bedoeld in artikel 3.18, vierde lid, onderdeel d, van de wet , vermeerderd met het belastbare loon, het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden en de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen van de belastingplichtige in het derde kalenderjaar voorafgaande aan het betreffende dienstjaar.
Art. 2 Heffingsgrondslagen; keuzerecht voor buitenlandse belastingplichtigen; vermindering verschuldigde inkomstenbelasting bij kiezende belastingplichtige
Art. 3 Heffingsgrondslagen; keuzerecht voor buitenlandse belastingplichtigen; vermindering bij inkomen uit werk en woning
Art. 4 Heffingsgrondslagen; keuzerecht voor buitenlandse belastingplichtigen; verrekening dividendbelasting alsmede bronbelasting op inkomsten uit spaargelden bij inkomen uit werk en woning
Art. 5 Heffingsgrondslagen; keuzerecht voor buitenlandse belastingplichtigen; doorschuifregeling
Art. 6 Heffingsgrondslagen; keuzerecht voor buitenlandse belastingplichtigen; inhaalregeling
Art. 7 Heffingsgrondslagen; keuzerecht voor buitenlandse belastingplichtigen; vermindering bij inkomen uit aanmerkelijk belang
Art. 8 Heffingsgrondslagen; keuzerecht voor buitenlandse belastingplichtigen; verrekening dividendbelasting alsmede bronbelasting op inkomsten uit spaargelden bij inkomen uit aanmerkelijk belang
Art. 9 Heffingsgrondslagen; keuzerecht voor buitenlandse belastingplichtigen; vermindering bij voordeel uit sparen en beleggen
Art. 10 Heffingsgrondslagen; keuzerecht voor buitenlandse belastingplichtigen; verrekening dividendbelasting alsmede bronbelasting op inkomsten uit spaargelden bij voordeel uit sparen en beleggen
Art. 11 Heffingsgrondslagen; keuzerecht voor in het buitenland geworven deskundigen
Art. 11bis Toerekeningsregels; meldingsplicht bij
artikel 2.14, derde lid, onderdeel d, van de wet 1 Indien de belastingplichtige een vermogensbestanddeel dat ingevolge artikel 2.14, derde lid, onderdeel d, van de wet tevens in aanmerking wordt genomen bij de bepaling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, niet als zodanig in de aangifte heeft vermeld, is hij gehouden daarvan schriftelijk mededeling aan de inspecteur te doen voordat de belastingplichtige weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de desbetreffende onjuistheid of onvolledigheid bekend is of zal worden. 2 Het niet of niet tijdig dan wel onjuist of onvolledig doen van de mededeling, bedoeld in het eerste lid, wordt aangemerkt als een overtreding. 3 De bevoegdheid tot het opleggen van een vergrijpboete in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, vervalt door verloop van vijf jaren na afloop van het kalenderjaar waarin de peildatum, bedoeld in artikel 2.14, derde lid, onderdeel d, van de wet , is gelegen. Indien het vermogensbestanddeel, bedoeld in het eerste lid, in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een vergrijpboete in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, in afwijking in zoverre van de eerste volzin, door verloop van twaalf jaren na afloop van het kalenderjaar, bedoeld in de eerste volzin.
Art. 11a Belastbare winst uit onderneming; vrijstelling voor bosbedrijf
Art. 11b In aanmerking te nemen kosten en AOW-bedragen
Art. 11c Deeltijd
Art. 11d Ziekte, arbeidsongeschiktheid, zwangerschap en bevalling
Art. 11e Starters
Art. 11f Laatstgenoten pensioengevend loon
Art. 11g Buitenlandse aanbieder
Art. 12bis Belastbare winst uit onderneming; privégebruik auto
Art. 12a Belastbare winst uit onderneming; aangewezen herstructureringsregelgeving
a. de Wet verbod pelsdierhouderij ; b. de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen ; c. de Tijdelijke subsidieregeling vermindering gevolgen Brexit voor de visserij, titel 2.1 Ondersteuning voor de sanering van vissersvaartuigen ; d. de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties voor stikstofreductie; e. de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting; f. de Landelijke verplaatsingsregeling veehouderijen met piekbelasting; g. de Subsidieregeling permanente reductie rechten op de inzet van staand net en zegen in het IJsselmeergebied; h. de volgende provinciale regelingen die in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2022, L 327): 1°. wat betreft de provincie Utrecht: de Subsidieregeling Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht, artikel 2.2 Verplaatsing grondgebonden agrarische bedrijven in het kader van het NNN, en de Subsidieregeling verplaatsing en beëindiging veehouderijen Utrecht, artikel 1.2 Subsidiabele activiteiten en prestatie; 2°. wat betreft de provincie Gelderland: de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023, paragraaf 2.4 Verplaatsing landbouwbedrijfsgebouwen ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk en paragraaf 2.28 Verplaatsing veehouderij; 3°. wat betreft de provincie Overijssel: het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2022, paragraaf 4.9 Verplaatsing landbouwbedrijfsgebouwen; 4°. wat betreft de provincie Fryslân: Subsidieregeling agrarische bedrijfsverplaatsing Fryslân 2023; 5°. wat betreft de provincie Groningen: Subsidieregeling agrarische bedrijfsverplaatsing Groningen 2016 (provinciaal blad 2016, nr. 4210).
Art. 13 Belastbaar loon; pensioen in grensoverschrijdende situaties
Art. 14 Uitgaven voor inkomensvoorzieningen via een lijfrenteverzekering; toegelaten aanbieders
Art. 14a Uitgaven voor inkomensvoorzieningen via een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht; toegelaten aanbieders
Art. 15 Uitgaven voor inkomensvoorzieningen; in aanmerking te nemen premies voor lijfrenten; waardeaangroei
Art. 15bis Vaststelling gezamenlijk maximumbedrag bij aanvang partnerschap
Art. 15ter Vaststelling individueel maximumbedrag bij einde partnerschap
Art. 15a genoemde situaties; verminderen van de conserverende belastingaanslag
artikel 4.21, vijfde lid, van de wet 1 Indien een belastingplichtige krachtens een in het derde lid omschreven titel aandelen of winstbewijzen verkrijgt van een niet in Nederland wonend natuurlijk persoon en eerder ter zake van die aandelen of winstbewijzen een conserverende belastingaanslag is opgelegd waarvoor nog uitstel van betaling loopt, wordt ten aanzien van de belastingplichtige de verkrijgingsprijs van die aandelen of winstbewijzen gesteld op de overdrachtsprijs van die aandelen of winstbewijzen waarvan is uitgegaan voor die conserverende belastingaanslag, verminderd met: 2 Ingeval aan de in het eerste lid bedoelde verkrijging meerdere gebeurtenissen vooraf zijn gegaan ter zake waarvan conserverende belastingaanslagen zijn opgelegd waarvan het uitstel van betaling nog loopt, wordt voor de toepassing van het eerste lid als uitgangspunt genomen de overdrachtsprijs waarvan is uitgegaan voor de laatste gebeurtenis. Ter bepaling van de verkrijgingsprijs wordt deze overdrachtsprijs, verminderd met: 3 Een in het eerste lid bedoelde titel betreft: 4 Ingeval het eerste lid toepassing heeft gevonden, wordt de in dat lid bedoelde conserverende belastingaanslag door de inspecteur verminderd met het bedrag van de belasting waarvoor krachtens artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990 ter zake van de aldaar bedoelde aandelen of winstbewijzen nog uitstel van betaling loopt. Met betrekking tot deze vermindering is artikel 30g, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet van toepassing. Ingeval het eerste lid in verbinding met het tweede lid toepassing heeft gevonden, vindt de eerste en tweede volzin toepassing met betrekking tot de in het tweede lid bedoelde conserverende belastingaanslagen. 5 Ingeval het uitstel van betaling op grond van artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990 wordt voortgezet in situaties waarin aandelen of winstbewijzen die aan het verleende uitstel ten grondslag liggen zijn vervangen door andere aandelen of winstbewijzen, worden die andere aandelen of winstbewijzen geacht aan de conserverende belastingaanslag ten grondslag te liggen en wordt de overdrachtsprijs van die andere aandelen of winstbewijzen gelijk te zijn aan de overdrachtsprijs van de aandelen of winstbewijzen die zijn vervangen.
a. het bedrag waarvoor krachtens artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990 nog uitstel van betaling loopt voor bedoelde conserverende belastingaanslag voor zover dit uitstel toerekenbaar is aan de aandelen of winstbewijzen die de belastingplichtige verkrijgt, vermenigvuldigd met: 1°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de wet opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag waarvoor nog uitstel van betaling loopt niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en 2°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag waarvoor nog uitstel van betaling loopt meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag;
b. het bedrag waarvoor krachtens artikel 25, achtste lid, onderdeel b, van de Invorderingswet 1990 het uitstel van betaling is beëindigd voor bedoelde conserverende belastingaanslag, voor zover de beëindiging toerekenbaar is aan de aandelen of winstbewijzen die de belastingplichtige verkrijgt, vermenigvuldigd met: 1°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de wet opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag waarvoor het uitstel van betaling is beëindigd niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en 2°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag waarvoor het uitstel van betaling is beëindigd meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag;
c. het bedrag waarvoor krachtens artikel 26, vierde lid, van de Invorderingswet 1990 de kwijtschelding van belasting is verleend op bedoelde conserverende belastingaanslag, voor zover de kwijtschelding toerekenbaar is aan de aandelen of winstbewijzen die de belastingplichtige verkrijgt, vermenigvuldigd met: 1°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de wet opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag waarvoor de kwijtschelding is verleend niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en 2°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag waarvoor de kwijtschelding is verleend meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en
d. de reguliere voordelen die ingevolge artikel 4.12a van de wet niet tot het inkomen uit aanmerkelijk belang zijn gerekend voor zover deze voordelen toerekenbaar zijn aan de aandelen of winstbewijzen die de belastingplichtige verkrijgt, en vermeerderd met: e. de waardeaangroei van de aandelen of winstbewijzen bij de niet in Nederland wonend natuurlijk persoon in de periode dat die persoon ter zake van die aandelen of winstbewijzen belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang als bedoeld in afdeling 7.3 van de wet genoot, voor zover blijkt dat die persoon hierover een naar het inkomen geheven belasting heeft betaald die naar Nederlandse maatstaven redelijk is, en f. de waardeaangroei van de aandelen of winstbewijzen bij de niet in Nederland wonend natuurlijk persoon in de periode dat die persoon ter zake van die aandelen of winstbewijzen niet in Nederland belastingplichtig was, voor zover blijkt dat de aangroei in die periode is ontstaan en deze waardeaangroei nog niet is begrepen in de vermeerdering van de verkrijgingsprijs ingevolge dit lid, onderdeel e, en verminderd met: g. de waardedaling van de aandelen of winstbewijzen bij de niet in Nederland wonend natuurlijk persoon in de periode dat die persoon ter zake van de aandelen of winstbewijzen niet in Nederland belastingplichtig was, voor zover blijkt dat de waardedaling in die periode is ontstaan.
a. het bedrag waarvoor krachtens artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990 nog uitstel van betaling loopt voor bedoelde conserverende belastingaanslagen voor zover dit uitstel toerekenbaar is aan de aandelen of winstbewijzen die de belastingplichtige verkrijgt, vermenigvuldigd met: 1°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de wet opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag waarvoor nog uitstel van betaling loopt niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en 2°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag waarvoor nog uitstel van betaling loopt meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag;
b. het bedrag waarvoor krachtens artikel 25, achtste lid, onderdeel b, van de Invorderingswet 1990 het uitstel van betaling is beëindigd voor bedoelde conserverende belastingaanslagen, voor zover de beëindiging toerekenbaar is aan de aandelen of winstbewijzen die de belastingplichtige verkrijgt, vermenigvuldigd met: 1°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de wet opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag waarvoor het uitstel van betaling is beëindigd niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en 2°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag waarvoor het uitstel van betaling is beëindigd meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag;
c. het bedrag waarvoor krachtens artikel 26, vierde lid, van de Invorderingswet 1990 kwijtschelding van belasting is verleend op bedoelde conserverende belastingaanslagen, voor zover de kwijtschelding toerekenbaar is aan de aandelen of winstbewijzen die de belastingplichtige verkrijgt, vermenigvuldigd met: 1°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de wet opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag van de kwijtschelding niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en 2°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag van de kwijtschelding meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en
d. de reguliere voordelen die ingevolge artikel 4.12a van de wet niet tot het inkomen uit aanmerkelijk belang zijn gerekend voor zover deze voordelen toerekenbaar zijn aan de aandelen of winstbewijzen die de belastingplichtige verkrijgt, en vermeerderd met: e. de waardeaangroei van de aandelen of winstbewijzen bij de niet in Nederland wonende natuurlijke personen in de periode dat die personen ter zake van die aandelen of winstbewijzen belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang als bedoeld in afdeling 7.3 van de wet hebben genoten, voor zover blijkt dat die personen hierover een naar het inkomen geheven belasting hebben betaald die naar Nederlandse maatstaven redelijk is, en f. de waardeaangroei van de aandelen of winstbewijzen bij de niet in Nederland wonende natuurlijke personen in de periode dat die personen ter zake van die aandelen of winstbewijzen niet in Nederland belastingplichtig waren, voor zover blijkt dat de aangroei in die periode is ontstaan en deze waardeaangroei nog niet is begrepen in de vermeerdering van de verkrijgingsprijs ingevolge dit lid, onderdeel e, en verminderd met: g. de waardedaling van de aandelen of winstbewijzen bij de niet in Nederland wonende natuurlijke personen in de periode dat die personen ter zake van het aanmerkelijk belang niet in Nederland belastingplichtig waren, voor zover blijkt dat de waardedaling in die periode is ontstaan.
a. een overgang onder algemene titel; b. een overgang krachtens erfrecht onder bijzondere titel; c. een verdeling van een nalatenschap of een huwelijksgemeenschap binnen twee jaren na het overlijden van de erflater, respectievelijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap, of d. een overdracht krachtens schenking.
Art. 16 Vervreemdingsvoordelen; verkrijgingsprijs bij het ontstaan van binnenlandse belastingplicht; vaststelling verkrijgingsprijs en verminderen van de belastingaanslag
a. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de wet opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag van de op die aandelen of winstbewijzen betrekking hebbende betalingen niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en b. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag van die betalingen meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag.
a. het bedrag waarvoor krachtens artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990 nog uitstel van betaling loopt voor bedoelde conserverende belastingaanslag voor zover dit uitstel toerekenbaar is aan de aandelen of winstbewijzen die de belastingplichtige heeft, vermenigvuldigd met: 1°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de wet opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag waarvoor nog uitstel van betaling loopt niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en 2°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag waarvoor nog uitstel van betaling loopt meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag;
b. het bedrag waarvoor krachtens artikel 25, achtste lid, onderdeel b, van de Invorderingswet 1990 het uitstel van betaling is beëindigd voor bedoelde conserverende belastingaanslag, voor zover de beëindiging toerekenbaar is aan de aandelen of winstbewijzen die de belastingplichtige verkrijgt, vermenigvuldigd met: 1°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de wet opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag waarvoor het uitstel van betaling is beëindigd niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en 2°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag waarvoor het uitstel van betaling is beëindigd meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag;
c. het bedrag waarvoor krachtens artikel 26, vierde lid, van de Invorderingswet 1990 kwijtschelding van belasting is verleend op bedoelde conserverende belastingaanslagen, voor zover deze kwijtschelding toerekenbaar is aan de aandelen of winstbewijzen die de belastingplichtige verkrijgt, vermenigvuldigd met: 1°. het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de wet opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag van de kwijtschelding niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en 2°. het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag van de kwijtschelding meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en
d. de reguliere voordelen die ingevolge artikel 4.12a van de wet niet tot het inkomen uit aanmerkelijk belang zijn gerekend voor zover deze voordelen toerekenbaar zijn aan de aandelen of winstbewijzen die de belastingplichtige heeft, en vermeerderd met: e. de waardeaangroei van de aandelen of winstbewijzen in de periode dat de belastingplichtige ter zake van die aandelen of winstbewijzen belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang als bedoeld in afdeling 7.3 van de wet genoot, voor zover blijkt dat de belastingplichtige hierover een naar het inkomen geheven belasting heeft betaald die naar Nederlandse maatstaven redelijk is, en f. de waardeaangroei van de aandelen of winstbewijzen bij de belastingplichtige in de periode dat hij niet in Nederland belastingplichtig was, voor zover blijkt dat de aangroei in die periode is ontstaan en deze waardeaangroei nog niet is begrepen in de vermeerdering van de verkrijgingsprijs ingevolge dit lid, onderdeel e, en verminderd met: g. de waardedaling van de aandelen of winstbewijzen bij de belastingplichtige in de periode dat hij niet in Nederland belastingplichtig was, voor zover blijkt dat de waardedaling in die periode is ontstaan.
Art. 17 Vrijstellingen; vrijstelling bos- en natuurterreinen en landgoederen
Art. 17bis Vrijstellingen; begrenzing premie nettolijfrente
Art. 17a Waardering woningen; correctie op WOZ-waarde
Art. 17b Waardering woningen; correctie voor erfpachtcanon
Art. 18 Waardering; waardering genotsrechten
Art. 19 Waardering; aanvullende regels; waardering periodieke uitkeringen
22, wanneer degene | jonger dan 20 jaar is, |
22, gedurende wiens | 20 jaar of ouder, doch jonger dan 25 jaar is, |
21, leven de uitkering | 25 jaar of ouder, doch jonger dan 30 jaar is, |
20, moet plaatshebben: | 30 jaar of ouder, doch jonger dan 35 jaar is, |
19, | 35 jaar of ouder, doch jonger dan 40 jaar is, |
18, | 40 jaar of ouder, doch jonger dan 45 jaar is, |
16, | 45 jaar of ouder, doch jonger dan 50 jaar is, |
15, | 50 jaar of ouder, doch jonger dan 55 jaar is, |
13, | 55 jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar is, |
11, | 60 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar is, |
9, | 65 jaar of ouder, doch jonger dan 70 jaar is, |
8, | 70 jaar of ouder, doch jonger dan 75 jaar is, |
6, | 75 jaar of ouder, doch jonger dan 80 jaar is, |
4, | 80 jaar of ouder, doch jonger dan 85 jaar is, |
3, | 85 jaar of ouder, doch jonger dan 90 jaar is, |
2, | 90 jaar of ouder, doch jonger dan 95 jaar is, |
1, | 95 jaar of ouder is. |
factor | |
het eerste vijftal jaren | 0,91 |
het tweede vijftal jaren | 0,75 |
het derde vijftal jaren | 0,61 |
het vierde vijftal jaren | 0,50 |
het vijfde vijftal jaren | 0,41 |
het zesde vijftal jaren | 0,34 |
het zevende vijftal jaren | 0,28 |
het achtste vijftal jaren | 0,23 |
het negende vijftal jaren | 0,19 |
het tiende vijftal jaren | 0,16 |
het elfde vijftal jaren | 0,13 |
het twaalfde vijftal jaren | 0,11 |
de volgende jaren | 0,09. |
a. van de langstlevende van twee of meer personen, wordt gelijkgesteld met een periodieke uitkering, afhankelijk van het leven van een mannelijk persoon, die tien jaar jonger is dan de jongste van de vorenbedoelde personen; b. van de eerststervende van twee of meer personen, wordt gelijkgesteld met een periodieke uitkering, afhankelijk van het leven van een mannelijk persoon, die vijf jaar ouder is dan de oudste van de vorenbedoelde personen.
Art. 19a Aangewezen drukkende uitgaven
a. bijzondere bijstand in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet die, ondanks een aanspraak op deze bijzondere bijstand, niet is genoten en niet wordt genoten; b. tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 63a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen , artikel 65l van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering , artikel 67i van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen , artikel 3:75 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en artikel XXXIIID van het Belastingplan 2014 .
Art. 20 Definities ernstig gehandicapt en zorgafhankelijk
Art. 20a Hulpmiddelen
Art. 21 Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang; aanpassing verkrijgingsprijs aanmerkelijk belang
a. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de wet opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag dat zal worden kwijtgescholden niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en b. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag dat zal worden kwijtgescholden meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag.
a. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de wet opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag waarvoor het uitstel van betaling is beëindigd niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en b. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag waarvoor het uitstel van betaling is beëindigd meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag.
a. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de wet opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag dat zal worden kwijtgescholden niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en b. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag dat zal worden kwijtgescholden meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag.
a. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de wet opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag waarvoor het uitstel van betaling is beëindigd niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en b. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag waarvoor het uitstel van betaling is beëindigd meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag.
Art. 21bis Kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen
a. pensioen, lijfrente of een soortgelijke uitkering geniet: b. voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in de aanhef en het slot van de eerste volzin van artikel 7.8, zesde lid, van de wet ; en c. aannemelijk maakt dat hij wegens de geringe hoogte van zijn inkomen in het woonland geen inkomstenbelasting is verschuldigd.
Art. 21a Als voorheffing aangewezen bronbelasting
Art. 22 Overige aanvullende regelingen; verstrekken van gegevens en inlichtingen
a. met betrekking tot betaalproducten, spaarproducten en beleggingsproducten: 1°. de waarde in het economische verkeer aan het begin van het kalenderjaar; 2°. de in het kalenderjaar genoten rente; 3°. de in het kalenderjaar genoten opbrengst, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 ; 4°. de obligatierente die in het kalenderjaar is genoten, alsmede de obligatierente die in het kalenderjaar is betaald, is verrekend, ter beschikking is gesteld of rentedragend is geworden; 5°. de in het kalenderjaar ten laste van de belastingplichtige geheven dividendbelasting en ingehouden buitenlandse bronbelasting;
b. met betrekking tot schulden als bedoeld in artikel 3.119a van de wet : 1°. de waarde in het economische verkeer aan het einde van het kalenderjaar; 2°. de rente die in het kalenderjaar is betaald, is verrekend, ter beschikking is gesteld of rentedragend is geworden; 3°. de datum van aangaan van de schuld; 4°. het startbedrag van de schuld; 5°. de maandelijkse rentevoet aan het einde van het kalenderjaar; 6°. de resterende maximale looptijd in maanden aan het einde van het kalenderjaar;
c. met betrekking tot schulden als bedoeld in artikel 10bis.1 van de wet en schulden als bedoeld in artikel 5.3 van de wet : 1°. de waarde in het economische verkeer aan het einde van het kalenderjaar; 2°. de rente die in het kalenderjaar is betaald, is verrekend, ter beschikking is gesteld of rentedragend is geworden;
d. met betrekking tot een kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in artikel 10bis.2 van de wet : 1°. het in het kalenderjaar genoten bedrag aan uitkering; 2°. indien de verzekering op grond van artikel 10bis.4, derde lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van de wet in het kalenderjaar wordt geacht tot uitkering te zijn gekomen: de waarde in het economische verkeer van de verzekering op het tijdstip waarop die verzekering wordt geacht tot uitkering te zijn gekomen; 3°. indien over het kalenderjaar gegevens en inlichtingen worden aangeleverd als bedoeld in de subonderdelen 1° of 2°: de in totaal betaalde premies voor de verzekering en het bedrag van een in een eerder kalenderjaar genoten uitkering of, indien in eerdere kalenderjaren meer uitkeringen zijn ontvangen, het gezamenlijke bedrag van de in die eerdere kalenderjaren genoten uitkeringen;
e. met betrekking tot een spaarrekening eigen woning of een beleggingsrecht eigen woning als bedoeld in artikel 10bis.2 van de wet: 1°. het in het kalenderjaar gedeblokkeerde tegoed, onderscheidenlijk de in het kalenderjaar gedeblokkeerde waarde; 2°. indien de spaarrekening of het beleggingsrecht op grond van artikel 10bis.5, vierde lid, onderdelen a, b, d, e of f, van de wet in het kalenderjaar wordt geacht te zijn gedeblokkeerd: het tegoed op de spaarrekening onderscheidenlijk de waarde in het economische verkeer van het beleggingsrecht op het tijdstip waarop die spaarrekening of dat beleggingsrecht wordt geacht te zijn gedeblokkeerd; 3°. indien over het kalenderjaar gegevens en inlichtingen worden aangeleverd als bedoeld in de subonderdelen 1° of 2°: de in totaal overgemaakte bedragen naar de spaarrekening eigen woning of het beleggingsrecht eigen woning en het in een eerder kalenderjaar gedeblokkeerde tegoed, onderscheidenlijk de in een eerder kalenderjaar gedeblokkeerde waarde, of, indien in eerdere kalenderjaren meer tegoeden, onderscheidenlijk waarden, zijn gedeblokkeerd, het gezamenlijke bedrag van de in die eerdere kalenderjaren gedeblokkeerde tegoeden, onderscheidenlijk waarden;
f. met betrekking tot een lijfrente als bedoeld in de artikelen 3.124 en 3.125 van de wet : 1°. de in het kalenderjaar betaalde of verrekende premies; 2°. indien in het kalenderjaar zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.133, tweede lid, onderdeel a, b, c, d voor zover betrekking hebbend op vervreemding, e, g, h, i of j, van de wet of zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.133, derde lid, van de wet: de omstandigheid die zich heeft voorgedaan en de waarde in het economische verkeer van de aanspraak bepaald met toepassing van artikel 3.137 van de wet ; 3°. de restituties in het kalenderjaar van in een eerder kalenderjaar betaalde of verrekende premies indien de restitutie geen afkoop is in de zin van artikel 3.133, tweede lid, onderdeel d, van de wet ;
g. met betrekking tot een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van de wet : 1°. de in het kalenderjaar overgemaakte bedragen; 2°. indien in het kalenderjaar zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.133, achtste lid, van de wet in samenhang met artikel 3.133, tweede lid, onderdeel a, b, c, d voor zover betrekking hebbend op vervreemding, e, g, h, i of j, van de wet of zich een omstandigheid heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 3.133, derde lid, van de wet: de omstandigheid die zich heeft voorgedaan en de waarde in het economische verkeer van de aanspraak bepaald met toepassing van artikel 3.137 van de wet ;
h. met betrekking tot een recht als bedoeld in artikel 5.10, onderdeel a, van de wet : waarde in het economische verkeer van het recht aan het begin van het kalenderjaar; i. met betrekking tot een recht op kapitaaluitkering uit een op 14 september 1999 bestaande levensverzekering: 1°. de waarde in het economische verkeer van het recht aan het begin van het kalenderjaar; 2°. een verhoging in het kalenderjaar van het verzekerde kapitaal bij leven, dan wel, bij het ontbreken hiervan, een verhoging in het kalenderjaar van de premies, alsmede een verlenging van de looptijd van de levensverzekering in het kalenderjaar, een en ander voor zover die verhoging of verlenging de eerbiedigende werking van hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel AN, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 , verloren doet gaan; 3°. het in het kalenderjaar genoten bedrag aan uitkering; 4°. indien over het kalenderjaar gegevens en inlichtingen worden aangeleverd als bedoeld in subonderdeel 3°: de totaal betaalde premies voor de levensverzekering en het bedrag van een in een eerder kalenderjaar genoten uitkering of, indien in eerdere kalenderjaren meer uitkeringen zijn ontvangen, het gezamenlijke bedrag van de in die eerdere kalenderjaren genoten uitkeringen;
j. met betrekking tot een recht op kapitaaluitkering uit een op 31 december 2000 bestaande levensverzekering, niet zijnde een recht als bedoeld in onderdeel i: 1°. de waarde in het economische verkeer van het recht aan het begin van het kalenderjaar; 2°. het in het kalenderjaar genoten bedrag aan uitkering;
k. met betrekking tot een recht op kapitaaluitkering of prestatie uit levensverzekering, niet zijnde een recht als bedoeld in de onderdelen d, h, i en j en niet zijnde een recht als bedoeld in artikel 5.10, onderdeel b, van de wet : de waarde in het economische verkeer van het recht aan het begin van het kalenderjaar; l. met betrekking tot een aanspraak op periodieke uitkeringen of verstrekkingen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, onderdeel c, van de wet : 1°. indien in het kalenderjaar zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.133, tweede lid, onderdeel a, d voor zover betrekking hebbend op vervreemding, e, g of i, laatstgenoemd onderdeel in samenhang met het vijfde lid, van de wet : de omstandigheid die zich heeft voorgedaan en de waarde in het economische verkeer van de aanspraak bepaald met toepassing van artikel 3.137 van de wet ; 2°. de in het kalenderjaar betaalde of verrekende premies; 3°. de restituties in het kalenderjaar van in een of meer eerdere kalenderjaren betaalde of verrekende premies indien de restitutie geen afkoop is in de zin van artikel 3.133, tweede lid, onderdeel d, van de wet ;
m. met betrekking tot een aanspraak op periodieke uitkeringen of verstrekkingen, niet zijnde een aanspraak als bedoeld in de onderdelen f, g en l: de waarde in het economische verkeer van het recht aan het begin van het kalenderjaar; n. met betrekking tot premies als bedoeld in artikel 3.18 van de wet : 1°. het inkomen waarop de over het kalenderjaar verschuldigde pensioenpremie is gebaseerd; 2°. de in rekening gebrachte pensioenpremie over het kalenderjaar; 3°. de deeltijdfactor, bedoeld in artikel 11c, tweede lid ; 4°. de omstandigheid dat het pensioengevend inkomen van de belastingplichtige is bepaald met toepassing van artikel 11c, derde lid ; 5°. indien in het kalenderjaar zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.135, eerste lid, van de wet : de omstandigheid die zich heeft voorgedaan en de met toepassing van artikel 3.137 van de wet bepaalde waarde in het economische verkeer van de aanspraak;
o. met betrekking tot een nettolijfrente of een nettopensioen als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de wet , onderscheidenlijk artikel 5.17, tweede lid, van de wet : 1°. de in het kalenderjaar betaalde of verrekende premies; 2°. indien in het kalenderjaar zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 5.16c, eerste lid, van de wet , onderscheidenlijk artikel 5.17e, eerste lid, van de wet : de omstandigheid die zich heeft voorgedaan en de waarde in het economische verkeer van de aanspraak aan het begin van het kalenderjaar;
p. met betrekking tot een lijfrente als bedoeld in hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, zesde lid, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 : de omstandigheid, bedoeld in de subonderdelen 1°, 2°, 3° of 4°, die zich heeft voorgedaan en de waarde in het economische verkeer van de aanspraak op lijfrente op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan dat waarop die omstandigheid zich heeft voorgedaan, indien: 1°. zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.133, derde lid, van de wet ; 2°. een uitkering bij leven of overlijden toekomt aan een ander dan een natuurlijk persoon; 3°. de aanspraak op lijfrente wordt beleend of overgedragen tot zekerheid; of 4°. de aanspraak op lijfrente niet langer als zodanig wordt aangemerkt.
a. indien de inspecteur maandelijkse aanlevering voorschrijft: de laatste dag van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben; b. indien de inspecteur jaarlijkse aanlevering gedurende het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben voorschrijft: 30 april van dat kalenderjaar; c. indien de inspecteur jaarlijkse aanlevering na afloop van het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben voorschrijft: 31 januari volgend op dat kalenderjaar.
a. naar het oordeel van de inspecteur het belang van ontvangst van de gegevens en inlichtingen niet opweegt tegen de inspanning tot verstrekking daarvan door de administratieplichtige; b. naar het oordeel van de inspecteur de administratieplichtige tijdelijk niet in staat is de gegevens en inlichtingen te verstrekken of niet in de gelegenheid is tijdig de gegevens en inlichtingen te verstrekken en de administratieplichtige met de inspecteur een tijdstip is overeengekomen waarop hij geacht wordt daartoe wel weer in staat onderscheidenlijk in de gelegenheid te zijn; c. de waarde in het economische verkeer van het recht, bedoeld in het tweede lid, onderdelen h en i, onder 1°, lager is dan het bedrag, genoemd in artikel 5.10, onderdeel a, van de wet , of d. de gegevens of inlichtingen door de inspecteur zijn aangewezen als van verstrekking vrijgestelde gegevens en inlichtingen en aan de voor die vrijstelling verbonden voorwaarden is voldaan.
Art. 22a Overige aanvullende regelingen; verstrekken van gegevens en inlichtingen; betalingen voor werkzaamheden en diensten
a. inhoudingsplichtigen als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 die een of meer betalingen doen aan een natuurlijk persoon inzake voor de inhoudingsplichtige of een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap als bedoeld in artikel 10a, zevende lid, van die wet verrichte werkzaamheden en diensten; b. collectieve beheersorganisaties als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten die een of meer betalingen doen aan een natuurlijk persoon als rechthebbende in de zin van artikel 1, onderdeel h, van die wet.
a. de werkzaamheden en diensten heeft verricht als werknemer, artiest of beroepssporter als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 , als persoon als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of tweede lid, aanhef en onderdeel b, van die wet , als lid van een buitenlands gezelschap als bedoeld in die wet of als persoon als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, aanhef en onder 2°, van die wet ; b. de werkzaamheden heeft verricht als vrijwilliger als bedoeld in artikel 2, zesde lid, tweede zin, van de Wet op de loonbelasting 1964 en de van de administratieplichtige, bedoeld in het eerste lid, ontvangen vergoedingen en verstrekkingen gezamenlijk niet hoger zijn dan de maximumbedragen, bedoeld in artikel 2, zesde lid, eerste zin, van de Wet op de loonbelasting 1964; c. ter zake van de werkzaamheden een factuur heeft uitgereikt als bedoeld in artikel 34c, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 met daarop de vermelding van de omzetbelasting, bedoeld in artikel 35a, eerste lid, onderdeel j, van die wet ; of d. een betaling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft ontvangen als erfgerechtigde tot de inkomsten uit een auteursrecht of naburig recht als bedoeld in dat onderdeel.
a. de naam, het adres en de geboortedatum van de ontvanger van de betaling; b. de in het kalenderjaar betaalde bedragen, daaronder begrepen kostenvergoedingen.
Art. 23 Overige aanvullende regelingen; rechtspersonen met natuurschoonwet-landgoederen
a. de werkzaamheden van de vennootschap uitsluitend of hoofdzakelijk bestaan uit de instandhouding van onroerende zaken die zijn aangemerkt als landgoederen in de zin van artikel 1 van de Natuurschoonwet 1928 ; b. alle aandeelhouders natuurlijke personen zijn; c. het aantal aandeelhouders niet meer dan twintig bedraagt.
Art. 24 Overige aanvullende regelingen; rechtspersonen met natuurschoonwet-landgoederen
Art. 25 Overgangsrecht inzake aanmerkelijk belang
a. ingeval geen kwijtschelding van belasting is verleend wegens genoten reguliere voordelen op die aandelen of winstbewijzen: een bedrag gelijk aan het bedrag dat is kwijtgescholden aan belasting voor zover die kwijtschelding toerekenbaar is aan die aandelen of winstbewijzen, vermenigvuldigd met: 1°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de wet opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag van de kwijtschelding niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en 2°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag van de kwijtschelding meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag.
b. ingeval wel kwijtschelding van belasting is verleend wegens genoten reguliere voordelen op die aandelen of winstbewijzen: een bedrag gelijk aan het verschil tussen het bedrag dat zou zijn kwijtgescholden indien onderdeel a toepassing zou hebben gevonden, vermenigvuldigd met: 1°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van de in artikel 2.12 van de wet opgenomen tabel als eerste vermelde percentage, voor zover het bedrag dat zou zijn kwijtgescholden niet meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en 2°. het quotiënt van 100% en het in de vierde kolom van die tabel als tweede vermelde percentage, voor zover het bedrag dat zou zijn kwijtgescholden meer bedraagt dan het in de eerste en tweede kolom van die tabel vermelde bedrag; en de eerdere vermindering van de verkrijgingsprijs ingevolge de kwijtschelding wegens de genoten reguliere voordelen op die aandelen of winstbewijzen.
a. met artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, van de wet gelijkgesteld: artikel 20a, zesde lid, onderdeel i, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zoals dat artikelonderdeel luidde op 31 december 2000; b. met artikel 4.18 van de wet gelijkgesteld: artikel 20a, achtste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zoals dat artikelonderdeel luidde op 31 december 2000; c. met artikel 7.5, zevende lid, van de wet gelijkgesteld: artikel 49, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zoals dat artikelonderdeel luidde op 31 december 2000; d. met artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990 gelijkgesteld: artikel 25, zesde lid, van de Invorderingswet 1990 zoals dat artikelonderdeel luidde op 31 december 2000; e. met artikel 26, tweede, vierde of vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van de Invorderingswet 1990 gelijkgesteld: artikel 26, derde lid, van de Invorderingswet 1990, zoals dat luidde op 10 maart 2004 en artikel 26, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 zoals dat luidde op 31 december 2000.
Art. 25a Experimenteerbepaling zelfstandigen
Art. 25b Overgangsrecht vrijwillige voortzetting
Art. 26 Inwerkingtreding
Art. 27 Citeertitel