Hst. 1 Algemene bepalingen
Par. undefined Toepassingsgebied
Art. 1 Toepassingsgebied
1Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.2In afwijking van het eerste lid is deze wet op inkomensafhankelijke regelingen die vóór 1 januari 2006 van kracht zijn, slechts van toepassing voor zover dit in de desbetreffende inkomensafhankelijke regeling is bepaald.3Onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht. Par. undefined Begrippen
Art. 2 Definities
1In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:- a.belastbaar loon: het belastbare loon bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964 , met uitzondering van loon dat als een eindheffingsbestanddeel in de zin van die wet is belast;
- b.berekeningsjaar: het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;
- c.kind: de persoon bedoeld in artikel 4 ;
- d.lidstaat: een Staat die lid is van de Europese Unie of een andere Staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
- e.medebewoner: de persoon die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt:
- 1°.de partner van de belanghebbende,
- 2°.de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner,
- 3°.degene die tot het huishouden van de onder 2° bedoelde persoon behoort;
- f.partner: de persoon bedoeld in artikel 3 ;
- g.vervallen;
- h.tegemoetkoming: een financiële bijdrage van het Rijk op grond van een inkomensafhankelijke regeling;
- i.toetsingsinkomen: het inkomen bedoeld in artikel 8 ;
- j.verzamelinkomen: het verzamelinkomen bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001 ;
- k.vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000 ;
- l.inspecteur: de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ;
- m.niet in Nederland belastbaar inkomen: inkomen dat niet in het verzamelinkomen of het belastbare loon is begrepen omdat het niet behoort tot het Nederlandse inkomen, bedoeld in artikel 7.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 , of omdat het is vrijgesteld op grond van bepalingen van interregionaal of internationaal recht;
- n.ontvanger: de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet 1990 ;
- o.inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ;
- p.burgerservicenummer: het nummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer ;
- q. uitreiziger:persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op de lijst van organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap .
2In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:- a. Onze Minister:Onze Minister van Financiën;
- b. beschikking tot vaststelling:beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, beschikking tot herziening van de tegemoetkoming en beschikking tot herziening van een voorschot;
- c. beschikking tot terugvordering:beschikking tot vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd.
Art. 3 Partner
1Partner van de belanghebbende is degene die ingevolge artikel 5a, eerste lid en derde tot en met zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als partner wordt aangemerkt. Artikel 2, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.2In aanvulling op het eerste lid wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende en:- a.uit wiens relatie met de belanghebbende een kind is geboren;
- b.die een kind van de belanghebbende heeft erkend dan wel van wie een kind door de belanghebbende is erkend;
- c.die voor de toepassing van een pensioenregeling als partner van de belanghebbende is aangemeld;
- d.die samen met de belanghebbende een woning heeft, die hun anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom, waaronder begrepen economisch eigendom, of op grond van een recht van lidmaatschap van een coöperatie;
- e.die evenals de belanghebbende meerderjarig is, waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven, behoudens ingeval de belanghebbende een verzoek indient om niet als partner te worden aangemerkt van degene, bedoeld in de aanhef van dit lid, bij welk verzoek de belanghebbende door middel van een schriftelijke huurovereenkomst, waaraan bij ministeriële regeling nadere voorwaarden kunnen worden gesteld, doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander of dat beiden op zakelijke gronden een eigen gedeelte van de woning huren van een derde; of
- f.die in het aan het berekeningsjaar voorafgaande kalenderjaar reeds partner van de belanghebbende was.
3Degene die ingevolge het eerste of tweede lid voor een deel van het berekeningsjaar als partner wordt aangemerkt, wordt vanaf de dag waarop het partnerschap ingevolge het eerste of tweede lid is ontstaan, ook als partner aangemerkt in de daaropvolgende perioden van het berekeningsjaar, voor zover hij in die perioden als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende.4Een belanghebbende kan op enig moment slechts één partner hebben. Indien de belanghebbende op dat moment op grond van het eerste lid een partner heeft, blijft het tweede lid buiten toepassing. Indien op dat moment geen persoon op grond van het eerste lid als partner is aangemerkt, geldt als partner degene die op grond van de in het tweede lid eerstgenoemde categorie als partner wordt aangemerkt.5In afwijking van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het tweede lid wordt niet als partner aangemerkt:- a.een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de belanghebbende;
- b.een persoon voor wie de belanghebbende in enig jaar een pleegvergoeding heeft ontvangen op grond van de Wet op de jeugdzorg of de Jeugdwet , dan wel voor wie de belanghebbende in enig jaar kinderbijslag heeft ontvangen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet , indien de belanghebbende en deze persoon in enig jaar een gezamenlijk verzoek hebben ingediend bij de Dienst Toeslagen om niet als partners te worden aangemerkt.
6Personen die partners waren op grond van het tweede lid, blijven als partners aangemerkt nadat de in dat onderdeel bedoelde inschrijving op hetzelfde woonadres niet langer mogelijk is als gevolg van opname in een verpleeghuis of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom van een van hen, zolang na het einde van die inschrijving op hetzelfde woonadres ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als partner wordt aangemerkt. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing op personen die partners zijn op grond van het eerste lid. Op verzoek van ten minste een van de partners, bedoeld in de eerste of tweede zin, worden zij niet meer als partners aangemerkt voor de duur van de opname van een van hen in het verpleeghuis of het verzorgingshuis. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit lid.7Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden twee ongehuwde personen die met toepassing van de vorige leden als elkaars partners worden aangemerkt of aangemerkt zijn geweest, voor de bepaling van aanverwantschap gelijkgesteld met gehuwden, onderscheidenlijk voormalige gehuwden.8Onder partner wordt niet verstaan degene die uitsluitend ingevolge het tweede lid, onderdeel e, als partner wordt aangemerkt en woont in een accommodatie van een instelling die opvang als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 biedt, mits de belanghebbende een afschrift van de beschikkingen, bedoeld in artikel 2.3.5, tweede lid, van die wet , tot het treffen van een maatwerkvoorziening voor hem en voor de persoon, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, ten behoeve van opvang overlegt.9Een aanverwant van de belanghebbende wordt uitsluitend als aanverwant als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, aangemerkt ingeval de belanghebbende en de aanverwant in enig jaar een gezamenlijk verzoek bij de Dienst Toeslagen hebben ingediend om niet als partners te worden aangemerkt. Art. 3a Verblijf in opvang
Art. 3b Ontheemd persoon uit Oekraïne geen medebewoner of partner
In afwijking van artikel 2, eerste lid, onderdeel e , en artikel 3, tweede lid, onderdeel e , wordt onder medebewoner, onderscheidenlijk partner van de belanghebbende, niet verstaan de vreemdeling die tijdelijke bescherming geniet als bedoeld in artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000 , omdat hij onder de reikwijdte valt van het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG , en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (PbEU 2022, L 71/1) of een verlenging van dat besluit, tenzij ook de belanghebbende deze tijdelijke bescherming geniet. In afwijking van de eerste zin wordt wel als partner van de belanghebbende aangemerkt de vreemdeling die deze tijdelijke bescherming geniet, die op grond van een andere bepaling dan artikel 3, tweede lid, onderdeel e, partner van de belanghebbende is. Art. 4 Kind
1Kind is de bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn van de belanghebbende of zijn partner, die in belangrijke mate wordt onderhouden door de belanghebbende of zijn partner en als ingezetene op hetzelfde woonadres als de belanghebbende is ingeschreven in de basisregistratie personen. Met een bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn wordt gelijkgesteld een pleegkind.2De in het eerste lid opgenomen voorwaarde van inschrijving in de basisregistratie personen geldt niet gedurende de periode waarin de aldaar bedoelde persoon tegelijkertijd tot de huishoudens van zijn beide ouders behoort en hij op hetzelfde woonadres als een van die ouders is ingeschreven in de basisregistratie personen. Voor de toepassing van de eerste zin behoort een kind tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders indien hij binnen het kalenderjaar in nagenoeg gelijke mate in elk van beide huishoudens verblijft. Aan deze voorwaarde wordt in ieder geval voldaan wanneer het kind 156 dagen van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft. Indien het kind niet gedurende het gehele kalenderjaar, maar wel gedurende ten minste een maand, in elk van beide huishoudens verblijft, wordt het aantal dagen, genoemd in de derde zin, naar tijdsgelang herrekend.3Een kind wordt in belangrijke mate onderhouden als bedoeld in het eerste lid indien is voldaan aan de regels gesteld krachtens artikel 1.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 . Art. 5 Kind
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede voor de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen, wordt een wijziging in de omstandigheden en van de leeftijd van de belanghebbende, de partner of een medebewoner die zich voordoet na de eerste dag van de maand, in aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand. Art. 6 Gelijkstelling met basisregistratie personen
1Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt met de basisregistratie personen gelijkgesteld een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland.2Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen regels worden gesteld op basis waarvan iemand die niet in Nederland woont, geacht wordt op zijn woonadres te zijn ingeschreven in een naar aard en strekking met de basisregistratie personen overeenkomende registratie buiten Nederland.3Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen regels worden gesteld op basis waarvan iemand die in de basisregistratie personen niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht wordt daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven.4Voor de toepassing van het tweede en derde lid wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Par. undefined Bepaling draagkracht
Art. 7 Draagkracht
1Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8 , van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.2Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, wordt mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.3Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 , van de belanghebbende aan het begin van het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 37.395, dan wel meer zou bedragen dan dit bedrag indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001 . Indien de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming indien de belanghebbende en zijn partner aan het begin van het berekeningsjaar een gezamenlijke rendementsgrondslag als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 hebben van meer dan € 74.790. Artikel 10.1, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing op de bedragen, genoemd in dit lid.4Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen van medebewoners, bestaat tevens geen aanspraak op een tegemoetkoming indien de rendementsgrondslag van een medebewoner aan het begin van het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 37.395, dan wel meer zou bedragen dan dit bedrag indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001 . Het bepaalde in de eerste en tweede volzin geldt alleen ten aanzien van degenen van wie het medebewonerschap het gehele berekeningsjaar heeft geduurd. Artikel 10.1, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing op de bedragen, genoemd in dit lid.5Voor de toepassing van het derde en vierde lid alsmede voor de toepassing van bepalingen in inkomensafhankelijke regelingen die verwijzen naar artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 , worden bezittingen en schulden die ten grondslag liggen aan het niet in Nederland belastbare inkomen, begrepen in het bedrag aan rendementsgrondslag.6Het toetsingsinkomen van een medebewoner die een eerstegraads bloed- of aanverwant in de neergaande lijn of een pleegkind is van de belanghebbende, van zijn partner, of van een medebewoner, en die bij de aanvang van het berekeningsjaar de leeftijd van 23 jaar niet heeft bereikt, wordt voor de toepassing van het tweede lid slechts in aanmerking genomen voor zover het meer bedraagt dan € 6.042.7Met betrekking tot het bedrag vermeld in het zesde lid zijn de artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing. Art. 8 Toetsingsinkomen
1Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.2Niet in Nederland belastbaar inkomen, zoals dat bij beschikking is vastgesteld, wordt in aanvulling op het eerste lid mede als toetsingsinkomen in aanmerking genomen.3Indien zulks leidt tot een ten minste 10 percent lager toetsingsinkomen, wordt bij beëindiging van het partnerschap in het berekeningsjaar, in afwijking in zoverre van het eerste en tweede lid, op verzoek van de belanghebbende bij de berekening van het toetsingsinkomen van de partner:- a.geen rekening gehouden met:
- 1°.belastbaar loon dat is genoten na de beëindiging van het partnerschap;
- 2°.winst uit een onderneming die na de beëindiging van het partnerschap is gestart; en
- 3°.belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden die na beëindiging van het partnerschap zijn gestart;
- b.het belastbare loon dat in de periode van partnerschap is genoten tijdsevenredig herleid naar een jaarloon.
4Bij beëindiging van het medebewonerschap in het berekeningsjaar is het derde lid van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het toetsingsinkomen van de medebewoner.5Bij overlijden van de belanghebbende wordt, indien hij geen partner heeft en er geen sprake is van een medebewoner, in afwijking in zoverre van het eerste en tweede lid het toetsingsinkomen berekend door het op grond van die leden bepaalde toetsingsinkomen tijdsevenredig te herleiden naar een jaarinkomen.6In de omstandigheden, bedoeld in het vijfde lid, wordt in afwijking van het in dat lid bepaalde op verzoek van een of meer van de erfgenamen het toetsingsinkomen dat betrekking heeft op het jaar voorafgaand aan het berekeningsjaar als toetsingsinkomen in aanmerking genomen.7Op verzoek van de belanghebbende wordt het toetsingsinkomen verminderd met het bedrag aan voordelen verkregen door het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten door schuldeisers als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 , voor zover:- a.deze voordelen de som van het verlies uit werk en woning dat overigens mocht zijn geleden overtreffen; en
- b.deze voordelen ingevolge artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van die wet niet zijn vrijgesteld van de belastbare winst uit onderneming als gevolg van de volgens afdeling 3.13 van die wet te verrekenen verliezen uit het verleden.
Art. 8a Vaststelling van niet in Nederland belastbaar inkomen
1Het niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld door de inspecteur.2Het niet in Nederland belastbaar inkomen is:- a.ten aanzien van degene die binnenlandse belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting: het verschil tussen het verzamelinkomen dat hij zou hebben genoten ingeval er geen vrijstelling van interregionaal of internationaal recht van toepassing zou zijn en het verzamelinkomen dat hij met toepassing van de vrijstelling geniet;
- b.ten aanzien van degene die buitenlandse belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting: het verschil tussen enerzijds het verzamelinkomen dat hij zou hebben genoten ingeval hij binnenlandse belastingplichtige zou zijn en, in geval van vrijstelling op grond van bepalingen van interregionaal of internationaal recht, zonder die vrijstelling, en anderzijds het verzamelinkomen dat hij heeft genoten als buitenlandse belastingplichtige;
- c.ten aanzien van degene die geen belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting: het verzamelinkomen dat hij zou hebben genoten ingeval hij binnenlandse belastingplichtige zou zijn voor die belasting en, in geval van vrijstelling op grond van bepalingen van interregionaal of internationaal recht, zonder die vrijstelling.
3Indien er grond is voor het vermoeden dat vaststelling van het niet in Nederland belastbaar inkomen ten onrechte achterwege is gelaten of dat dit inkomen tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur alsnog het niet in Nederland belastbaar inkomen vaststellen dan wel het vastgestelde niet in Nederland belastbaar inkomen herzien.4Bij de in het eerste lid bedoelde vaststelling van het niet in Nederland belastbaar inkomen zijn, in afwijking in zoverre van de Algemene wet bestuursrecht , de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , met uitzondering van de hoofdstukken VA en VIIIA , van toepassing als betrof het de vaststelling van een aanslag inkomstenbelasting.5Bij de in het derde lid bedoelde vaststelling dan wel herziening van het niet in Nederland belastbaar inkomen zijn, in afwijking in zoverre van de Algemene wet bestuursrecht , de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , met uitzondering van de hoofdstukken VA en VIIIA , van toepassing als betrof het de vaststelling van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting.6Een beschikking op grond van dit artikel wordt aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen . Par. undefined Afwijkende rechten bij vreemdelingen en uitreizigers
Art. 9 Wijziging status vreemdelingen; partner of medebewoner is vreemdeling
1Indien aan een vreemdeling tijdens een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vreemdelingenwet 2000 een tegemoetkoming is toegekend, heeft de omstandigheid dat hij aansluitend aan dit verblijf rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel g of h, van die wet niet tot gevolg dat hij daardoor zijn aanspraak verliest op eenzelfde tegemoetkoming gedurende de periode van laatstgenoemd verblijf.2Ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 , heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming.3Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming ingeval een medebewoner van achttien jaar of ouder een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 . Art. 9a Uitreiziger
1Een uitreiziger heeft geen aanspraak op een tegemoetkoming.2Voor de persoon, bedoeld in het eerste lid, ontstaat weer aanspraak op een tegemoetkoming vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel q . Par. undefined Uitoefening rechten door minderjarigen
Art. 10 Uitoefening rechten door minderjarigen
1Een minderjarige is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om een tegemoetkoming te verkrijgen. Hij is voorts bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met betrekking tot de uitoefening, onderscheidenlijk de nakoming van de voor hem uit de toekenning van tegemoetkomingen voortvloeiende rechten en verplichtingen.2Indien op grond van een inkomensafhankelijke regeling alleen meerderjarigen aanspraak op een tegemoetkoming hebben, wordt voor die regeling mede als meerderjarige aangemerkt de minderjarige met een kind of de minderjarige van wie beide ouders zijn overleden. Hst. 2 Procedure bij uitvoering door Dienst Toeslagen
Par. undefined Algemene bepalingen
Art. 11 Toepassingsgebied
1De bepalingen van dit hoofdstuk gelden voor de inkomensafhankelijke regelingen waarvan de uitvoering bij die regeling is opgedragen aan de Dienst Toeslagen.2Onder Dienst Toeslagen wordt verstaan: het organisatieonderdeel van de rijksbelastingdienst dat is belast met het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van tegemoetkomingen. Art. 12 Toepassingsgebied
1Voor de toepassing van dit hoofdstuk blijven titel 4.2 en artikel 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing en zijn artikel 3:40 , titel 4.1 en de hoofdstukken 6 en 7 van die wet niet van toepassing op de verrekeningsbeschikking, bedoeld in artikel 30 .2 Paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op beschikkingen van de Dienst Toeslagen met uitzondering van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 14, alsmede beslissingen op bezwaarschriften tegen deze beschikkingen, met dien verstande dat:- a.een door de Dienst Toeslagen verbeurde dwangsom € 10 bedraagt voor elke week dat hij in gebreke is, doch ten hoogste € 100, tenzij de toekenning van de tegemoetkoming leidt tot een na te betalen of terug te vorderen bedrag kleiner dan € 100 in welk geval de verbeurde dwangsom ten hoogste € 30 bedraagt;
- b.de Dienst Toeslagen geen dwangsom verbeurt indien de toekenning van de tegemoetkoming leidt tot een na te betalen of terug te vorderen bedrag kleiner dan € 30.
3Voor de toepassing van dit hoofdstuk kan Onze Minister bij ministeriële regeling paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht voor een bij die regeling te bepalen periode geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaren indien er sprake is van een ernstige verstoring in het uitvoeringsproces, die het naar zijn oordeel aannemelijk maakt dat door belanghebbenden, als direct gevolg van de ernstige storing, massaal een beroep wordt gedaan op de dwangsomregeling, bedoeld in deze paragraaf. Na het tot stand komen van deze ministeriële regeling wordt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen acht weken een voorstel van wet tot goedkeuring van de ministeriële regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de ministeriële regeling onverwijld ingetrokken. Art. 13 Toepassingsgebied
1In afwijking van artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt in het verkeer tussen belanghebbenden en de Dienst Toeslagen een bericht uitsluitend elektronisch verzonden.2Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop het elektronische berichtenverkeer plaatsvindt.3Bij ministeriële regeling kunnen berichten en groepen van belanghebbenden worden aangewezen waarvoor, alsmede omstandigheden worden aangewezen waaronder, het berichtenverkeer kan plaatsvinden anders dan langs elektronische weg. Art. 13a Wijze van verzending berichten aan Dienst Toeslagen
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden Art. 13b Belangenafweging en evenredigheidsbeginsel
1Bij het vaststellen van een beschikking op grond van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling weegt de Dienst Toeslagen de rechtstreeks betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.2De voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een beschikking als bedoeld in het eerste lid mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen. Par. undefined Tegemoetkoming
Art. 14 Toekennen tegemoetkoming
1Een tegemoetkoming wordt op aanvraag toegekend door de Dienst Toeslagen.2Indien partners een gezamenlijke aanspraak op een tegemoetkoming hebben, wordt de tegemoetkoming uitsluitend toegekend aan de aanvrager.3Indien op het moment van de toekenning van een tegemoetkoming ten name van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar geen inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen, bedoeld in artikel 21a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgenomen, die persoon niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en van die persoon ook geen beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen is of wordt vastgesteld, kent de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming toe als ware het toetsingsinkomen van die persoon nihil. De inspecteur stelt bij beschikking vast dat op het moment van de toekenning van de tegemoetkoming van die persoon geen inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen, bedoeld in artikel 21a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgenomen, die persoon niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en van die persoon ook geen beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen is of wordt vastgesteld. Deze beschikking wordt aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en vervat in hetzelfde geschrift als de toekenning van de tegemoetkoming.4Het bedrag van de tegemoetkoming wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.5Een tegemoetkoming wordt niet toegekend indien deze minder dan € 24 zou bedragen.6Bij wet kan worden bepaald dat een belanghebbende geacht wordt een aanvraag te hebben gedaan.7Indien een voorschot is verleend op de voet van artikel 16 en vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar, wordt het bedrag van de tegemoetkoming ten minste gesteld op het bedrag van het verleende voorschot. Art. 15 Aanvraag tegemoetkoming
1Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Dienst Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een medebewoner is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming op grond van een inkomensafhankelijke regeling waarin is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Indien meer dan een van de personen, bedoeld in de tweede en derde volzin, is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt voor de toepassing van die volzinnen uitgegaan van de aangifte waarvan de indieningstermijn het laatst verloopt.2De belanghebbende is gehouden de voor de beslissing op de aanvraag benodigde informatie duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te verstrekken.3Indien de belanghebbende een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.4Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, wordt de aanvraag mede ondertekend door de medebewoners.5Een aanvraag wordt geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.6Indien de Dienst Toeslagen van oordeel is dat toepassing van het vijfde lid kan worden beëindigd, deelt hij dit de belanghebbende schriftelijk mee.7De Dienst Toeslagen kan op eigen initiatief een aanvraagformulier toezenden aan degene die vermoedelijk voor een tegemoetkoming in aanmerking komt. Op dat formulier kunnen voor de belanghebbende en zijn niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot of geregistreerde partner de gegevens worden vermeld die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming.8In bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen kan de in het zevende lid bedoelde vermelding van gegevens ook plaatsvinden voor de partner die niet is de in dat lid bedoelde partner. De voordracht voor een krachtens de eerste volzin vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.9De belanghebbende of de partner die niet in Nederland belastbaar inkomen geniet, is gehouden aan de inspecteur een opgaaf te verstrekken van dat inkomen. Ter zake van die opgaaf is de Algemene wet inzake rijksbelastingen , met uitzondering van Hoofdstuk VIIIA , van toepassing, als ware het een aangifte inkomstenbelasting.10Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of voor de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, is het negende lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de medebewoner die niet in Nederland belastbaar inkomen geniet.11Indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner in het berekeningsjaar als binnenlands belastingplichtige voor de inkomstenbelasting inkomen geniet ter zake waarvan recht bestaat op een vermindering van de verschuldigde inkomstenbelasting op grond van regelingen ter voorkoming van dubbele belasting, wordt ten aanzien van degene die dat inkomen geniet de aanvraag voor zoveel nodig tevens aangemerkt als een verzoek om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen . Art. 16 Voorschot op tegemoetkoming
1De Dienst Toeslagen verleent de belanghebbende die een aanvraag voor een tegemoetkoming indient vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld binnen 13 weken na de ontvangst van de aanvraag.2Ingeval de belanghebbende voor het gehele berekeningsjaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming die wordt toegekend met toepassing van artikel 15, vijfde lid , wordt het voorschot verleend vóór de aanvang van het berekeningsjaar.3Indien de Dienst Toeslagen voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming nadere informatie nodig acht, kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, worden verlengd met 13 weken. Indien de Dienst Toeslagen informatie van buiten Nederland nodig heeft, kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, worden verlengd met 26 weken. De Dienst Toeslagen stelt de belanghebbende schriftelijk van een verlenging in kennis.4Het bedrag van het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bedraagt nihil indien naar het oordeel van de Dienst Toeslagen onvoldoende gegevens bekend zijn bij de Dienst Toeslagen ten aanzien van de belanghebbende, tenzij de belanghebbende op de door de Dienst Toeslagen aangegeven wijze zijn aanspraak op een tegemoetkoming aannemelijk maakt.5De Dienst Toeslagen kan het voorschot herzien, met dien verstande dat het voorschot daarbij niet kan worden verlaagd indien op het tijdstip van de herziening ten minste vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar.6Een herziening van het voorschot kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.7De Dienst Toeslagen kan afzien van het verlenen van een voorschot of een voorschot verlenen tot een ander bedrag dan volgt uit het eerste lid, indien:Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is, kan de Dienst Toeslagen eveneens afzien van het verlenen van een voorschot of een voorschot verlenen tot een ander bedrag dan volgt uit het eerste lid indien de inspecteur ten aanzien van de medebewoner artikel 13, vijfde lid, aanhef en onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen heeft toegepast. Art. 17 Na voorschot melding wijziging omstandigheden
1Indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, is de belanghebbende gehouden die wijziging te melden aan de Dienst Toeslagen.2Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke wijzigingen in omstandigheden aanleiding geven voor een melding en op welke wijze en binnen welke termijn de melding wordt gedaan.3Indien de belanghebbende een partner heeft, kan de melding ook door de partner worden gedaan.4Indien de melding betrekking heeft op een medebewoner, kan de melding ook worden gedaan door de medebewoner. Art. 18 Verzoeken van Dienst Toeslagen tot informatieverstrekking
1Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Dienst Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die van belang kunnen zijn voor:- a.de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming; of
- b.de bepaling van de hoogte van een voorschot op de tegemoetkoming of het herzien van een voorschot, bedoeld in artikel 16, vijfde lid .
2De gegevens en inlichtingen worden verstrekt op een door de Dienst Toeslagen aangegeven wijze en binnen een door de Dienst Toeslagen te stellen termijn.3Indien de persoon de aan hem gevraagde gegevens en inlichtingen niet op tijd heeft verstrekt, maant de Dienst Toeslagen hem schriftelijk aan om binnen een daarbij te stellen termijn van minimaal twee weken die gegevens en inlichtingen alsnog te verstrekken. De Dienst Toeslagen wijst de persoon in de aanmaning op de mogelijke gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.4Indien de gevraagde gegevens en inlichtingen niet zijn verstrekt binnen de aanmaningstermijn, bedoeld in het derde lid, kan de Dienst Toeslagen de hoogte van de tegemoetkoming of het voorschot ambtshalve bepalen of het voorschot herzien, bedoeld in artikel 16, vijfde lid . Artikel 26b is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 26b, gelijk is aan de aanmaningstermijn, bedoeld in het derde lid.5De bevoegdheid tot ambtshalve bepalen of herzien, bedoeld in de eerste zin van het vierde lid, kan door de Dienst Toeslagen niet worden gebruikt voor zover het niet verstrekken van de gevraagde gegevens en inlichtingen binnen de aanmaningstermijn, bedoeld in het derde lid, leidt tot een tegemoetkoming van nihil, een voorschot van nihil of een herziening van een voorschot waarbij uitsluitend de uitbetaalde termijnen gedurende het berekeningsjaar van dat herziene voorschot niet wijzigen.6Het vijfde lid is niet van toepassing indien de Dienst Toeslagen een redelijkerwijs te vergen inspanning heeft verricht om de persoon die niet heeft voldaan aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid te stellen alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen binnen een redelijke termijn te verstrekken voordat die persoon is aangemaand als bedoeld in het derde lid.7Indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner gehouden is aan de inspecteur een opgaaf te verstrekken van het niet in Nederland belastbaar inkomen en deze persoon daaraan niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft voldaan, kan de Dienst Toeslagen de hoogte van de tegemoetkoming of van het voorschot ambtshalve bepalen. Art. 19 Beslistermijn toekenning tegemoetkoming
1Indien ten name van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting wordt vastgesteld, kent de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming met betrekking tot dat berekeningsjaar toe binnen zes maanden na de vaststelling van de laatste in dit kader van belang zijnde aanslag. Indien ten name van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar een beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld, kent de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming met betrekking tot dat berekeningsjaar toe binnen acht weken na de vaststelling van de laatste in dit kader van belang zijnde beschikking. De tweede volzin is uitsluitend van toepassing indien de in die volzin genoemde termijn verloopt op een datum die gelegen is na afloop van de in de eerste volzin bedoelde termijn.2Indien voor geen van de in het eerste lid bedoelde personen over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting of een beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld, kent de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming met betrekking tot dat berekeningsjaar toe uiterlijk 31 december van het jaar volgend op het berekeningsjaar.3De in de vorige leden genoemde termijn wordt verlengd met de tijd die gemoeid is met de verstrekking van de door de Dienst Toeslagen gevraagde gegevens en inlichtingen, bedoeld in de artikelen 18 en 38 , die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming.4Indien de tegemoetkoming niet binnen de in de vorige leden genoemde termijn kan worden toegekend, stelt de Dienst Toeslagen de belanghebbende hiervan schriftelijk in kennis onder het noemen van een redelijke termijn waarbinnen toekenning zal plaatsvinden. Art. 20 Herziening tegemoetkoming wegens alsnog beschikbaar komen of wijziging fiscale gegevens na toekenning
1Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven, niet in Nederland belastbaar inkomen of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid , relevante rendementsgrondslag blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.2De herziening geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid , voor het eerst vastgestelde of gewijzigde rendementsgrondslag aan de Dienst Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.3Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een uit te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag. Art. 21 Herziening tegemoetkoming in het nadeel van belanghebbende om andere reden
1De Dienst Toeslagen kan een toegekende tegemoetkoming herzien:- a.op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Dienst Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
- b.indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2Een tegemoetkoming kan met toepassing van dit artikel niet meer worden herzien indien vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.3Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een terug te vorderen bedrag. Art. 21a Herziening tegemoetkoming in het voordeel van belanghebbende om andere reden
In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Dienst Toeslagen een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden in het voordeel van de belanghebbende. Par. undefined Uitbetaling en terugvordering
Art. 22 Uitbetaling voorschot
1Een voorschot dat wordt verleend vóór de aanvang van het berekeningsjaar waarop het voorschot betrekking heeft, wordt uitbetaald in 12 termijnen. De uitbetaling van de eerste termijn vindt plaats in de maand december voorafgaand aan het berekeningsjaar en elke volgende termijn telkens een maand later.2Een voorschot dat wordt verleend in de loop van het berekeningsjaar waarop het voorschot betrekking heeft, en waarvan de beschikking een dagtekening heeft die ligt vóór 1 november van dat jaar, wordt uitbetaald in zoveel termijnen als er na de maand van dagtekening nog kalendermaanden van dat jaar overblijven. De uitbetaling van de eerste termijn vindt plaats in de maand van dagtekening en elke volgende termijn telkens een maand later.3Indien de belanghebbende voor een deel van het berekeningsjaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming wordt, in zoverre in afwijking van de voorgaande leden, het voorschot in zoveel termijnen uitbetaald als het aantal kalendermaanden waarin de aanspraak bestaat. De uitbetaling van de eerste termijn vindt niet eerder plaats dan in de maand voorafgaand aan de maand waarin de aanspraak ontstaat.4Indien een beschikking waarbij over het berekeningsjaar voor het eerst een voorschot wordt verleend een dagtekening heeft die ligt na de maand waarin de aanspraak is ontstaan, wordt het voorschot voorzover dat betrekking heeft op de in het berekeningsjaar reeds verstreken kalendermaanden waarin de aanspraak bestond met inbegrip van de maand van dagtekening van de beschikking, in één bedrag uitbetaald in de maand van dagtekening en wordt het daarna nog resterende deel van het voorschot uitbetaald overeenkomstig het tweede lid.5Een voorschot dat wordt verleend in de loop van of na afloop van het berekeningsjaar waarop het voorschot betrekking heeft en waarvan de beschikking een dagtekening heeft die ligt na 31 oktober van dat jaar, wordt in één bedrag uitbetaald in de maand van dagtekening.6Ingeval er bij de uitbetaling van een voorschot een situatie van interregionaal of internationaal recht van toepassing is, kan de uitbetaling op een ander moment dan als bepaald in de voorgaande leden plaatsvinden.7Indien executoriaal beslag is gelegd op een in een of meer termijnen uit te betalen bedrag op grond van een voorschot, wordt het beslag geacht mede te omvatten een in termijnen uit te betalen bedrag van een voorschot in het kader van dezelfde inkomensafhankelijke regeling voor een volgend jaar voor zover:- a.de uit te betalen termijnen van de voorschotten op elkaar aansluiten, en
- b.de schuld waarvoor beslag is gelegd niet geheel is voldaan.
Art. 23 Opschorten uitbetaling voorschot
1De Dienst Toeslagen kan de uitbetaling van een voorschot geheel of gedeeltelijk opschorten indien:- a.redelijkerwijs kan worden vermoed dat het voorschot ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, of
- b.gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende of dit gegeven ontbreekt;
- c.de belanghebbende als uitreiziger is aangemerkt.
2In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt de belanghebbende van de opschorting schriftelijk in kennis gesteld. Art. 24 Uitbetaling tegemoetkoming
1Een tegemoetkoming wordt uitbetaald binnen vier weken na dagtekening van de beschikking.2Indien voorschotten zijn verleend, worden deze verrekend met de tegemoetkoming.3De in het tweede lid bedoelde verrekening kan leiden tot een terug te vorderen bedrag. Art. 24a Geen uitbetaling bij onjuist adres
De Dienst Toeslagen kan afzien van het uitbetalen van een tegemoetkoming:- a.zolang gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende of zolang dit gegeven ontbreekt;
- b.indien er op het moment dat na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft vijf jaren zijn verstreken:
- 1°.gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende, of
- 2°.dit gegeven ontbreekt;
- c.indien de belanghebbende als uitreiziger is aangemerkt.
Art. 25 Wijze van uitbetalen
1In afwijking van artikel 4:89, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vindt uitbetaling aan de belanghebbende van een voorschot of een tegemoetkoming door de Dienst Toeslagen uitsluitend plaats op een daartoe door de belanghebbende bestemde bankrekening die op naam staat van de belanghebbende. De belanghebbende kan niet meer dan één bankrekening bestemmen voor de uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming en voor de uitbetaling van inkomstenbelasting.2Indien de belanghebbende geen bankrekening heeft bestemd voor uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming aan de belanghebbende, vindt uitbetaling door de Dienst Toeslagen plaats met overeenkomstige toepassing van artikel 7a, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 .3In door Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers die het mede aangaat bij of krachtens ministeriële regeling aan te wijzen gevallen kan worden afgeweken van het eerste en tweede lid. Daarbij worden regels gesteld met betrekking tot de bestemming van een andere bankrekening voor de uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming. Art. 26 Terugvordering is verschuldigd door belanghebbende
1Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.2Het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig door de Dienst Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Dienst Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.3In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Dienst Toeslagen de onherroepelijk geworden beschikking tot terugvordering in het voordeel van de belanghebbende. Art. 26a Doelmatigheidsgrenzen
1Indien een herziening van een toegekende tegemoetkoming of een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, wordt dit bedrag niet teruggevorderd indien dat niet meer bedraagt dan € 118. Bij de vaststelling van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming of de beschikking tot herziening van de tegemoetkoming, bedoeld in de eerste zin, wordt de beschikking tot terugvordering vastgesteld op nihil. De eerste en tweede zin zijn van overeenkomstige toepassing indien na de vaststelling van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming of de herziening, bedoeld in de eerste zin, het terug te vorderen bedrag bij het vaststellen of het herzien van de beschikking tot terugvordering is verminderd ingevolge artikel 26, tweede lid , en dat bedrag na die vermindering niet meer bedraagt dan € 118.2Met betrekking tot het bedrag, vermeld in het eerste lid, zijn de artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing. Art. 26b Gelegenheid tot naar voren brengen zienswijze
1Voordat de Dienst Toeslagen de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 14 , de beschikking tot herziening van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 21 , of de beschikking tot terugvordering die samenhangt met die beschikking tot toekenning of herziening van de tegemoetkoming vaststelt waarbij die beschikking leidt tot voor de belanghebbende nadelige gevolgen die mogelijk onevenredig zijn in verhouding tot de met de betreffende beschikking te dienen doelen, stelt de Dienst Toeslagen de belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze binnen een redelijke termijn naar voren te brengen. De Dienst Toeslagen stelt de belanghebbende in ieder geval in de gelegenheid tot het naar voren brengen van diens zienswijze indien de betreffende beschikkingen in totaal leiden tot een terug te vorderen bedrag van ten minste € 1.500 per berekeningsjaar.2De Dienst Toeslagen geeft geen gelegenheid tot het naar voren brengen van een zienswijze op een beschikking, indien die beschikking het gevolg is van:- a.een verzoek van of namens de belanghebbende waaraan door de Dienst Toeslagen volledig tegemoet is gekomen; of
- b.de verwerking van door of namens de belanghebbende aangeleverde gegevens.
3De Dienst Toeslagen geeft eveneens geen gelegenheid tot het naar voren brengen van een zienswijze indien de in het eerste lid bedoelde beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming uitsluitend het gevolg is van het beschikbaar komen of wijzigen van het inkomensgegeven of van het door de inspecteur vastgestelde niet in Nederland belastbaar inkomen. Art. 27 Rente bij beschikkingen na een half jaar na berekeningsjaar
1Over uit te betalen bedragen wordt rente vergoed en over terug te vorderen bedragen wordt rente in rekening gebracht.2De rente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, tot herziening van de tegemoetkoming of tot herziening van de terugvordering.3Het percentage van de rente bedraagt een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage, dat voor de in rekening te brengen en voor de te vergoeden rente verschillend kan worden vastgesteld. Art. 28 Betalingstermijn bij terugvordering
1De belanghebbende heeft de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Dienst Toeslagen.2Het bedrag van een bestuurlijke boete moet worden betaald binnen zes weken na de dagtekening van de boetebeschikking.3De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen. Art. 29 Rente bij te late betaling terugvordering
Art. 29a Geen rente bij hervatting invordering toeslagschulden
1Voor verschuldigde bedragen aan terugvorderingen waarvan de beschikking tot terugvordering een dagtekening heeft van 28 februari 2022 of eerder, waarvan de betalingstermijn, bedoeld in artikel 28 , is verstreken en waarop geen uitstel van betaling krachtens artikel 31 van toepassing was, verleent de Dienst Toeslagen aan de belanghebbende per brief ambtshalve uitstel van betaling tot en met vier weken na dagtekening van de brief, welke termijn tweemaal per brief kan worden verlengd met steeds zeven dagen, en stelt de Dienst Toeslagen de belanghebbende in de gelegenheid tot verder uitstel van betaling volgens de krachtens artikel 31 geldende regels en termijnen.2In afwijking van artikel 29 is geen rente verschuldigd over een terugvordering als bedoeld in het eerste lid voor zover het bedrag van die terugvordering is betaald voor het aflopen van de termijnen, bedoeld in het eerste lid, of binnen de door de Dienst Toeslagen in het kader van een verleend uitstel van betaling krachtens artikel 31 gestelde betalingstermijnen.3Dit artikel geldt niet voor verschuldigde bedragen waarop het moratorium, bedoeld in artikel 49i, negende lid , van toepassing is. Art. 30 Verrekening
1De Dienst Toeslagen is bevoegd tot verrekening van een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering met een aan hem uit te betalen tegemoetkoming of voorschot daarop, een en ander ongeacht de inkomensafhankelijke regeling die het betreft en ongeacht het berekeningsjaar.2De Dienst Toeslagen is tevens bevoegd, in afwijking van artikel 3 van de Invorderingswet 1990 , tot verrekening van een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering met aan hem uit te betalen bedragen inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen, en belastingrente begrepen in een aanslag of voorlopige aanslag inkomstenbelasting.3Een verrekening vindt niet eerder plaats dan nadat de termijn bedoeld in artikel 28 is verstreken. De in de artikelen 27 en 29 bedoelde rente alsmede bestuurlijke boeten kunnen in de verrekening worden betrokken. Art. 31 Verrekening
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling. Art. 31bis Geen kwijtschelding
De Dienst Toeslagen kan het bedrag van een terugvordering, de met die terugvordering samenhangende rente, bedoeld in de artikelen 27 en 29 , en kosten van invordering alsmede het bedrag van een bestuurlijke boete, niet geheel of gedeeltelijk kwijtschelden. Art. 31a Versnelde invordering
In afwijking van artikel 28 heeft de belanghebbende de verplichting om het bedrag van een terugvordering, daaronder begrepen de rente, bedoeld in artikel 27 , alsmede het bedrag van een bestuurlijke boete, terstond en tot het volle bedrag te betalen aan de Dienst Toeslagen indien:- a.de belanghebbende in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard en het terug te vorderen bedrag onder de werking van de schuldsaneringsregeling valt;
- b.de Dienst Toeslagen aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat goederen van de belanghebbende zullen worden verduisterd;
- c.de belanghebbende Nederland metterwoon wil verlaten, tenzij hij aannemelijk maakt dat het terug te vorderen bedrag kan worden verhaald;
- d.de belanghebbende buiten Nederland woont dan wel in Nederland geen vaste woonplaats heeft en de Dienst Toeslagen aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat het terug te vorderen bedrag niet kan worden verhaald;
- e.op goederen waarop een door de belanghebbende verschuldigd bedrag kan worden verhaald beslag is gelegd voor zijn toeslagschuld;
- f.goederen van de belanghebbende worden verkocht ten gevolge van een beslaglegging namens derden;
- g.ten laste van de belanghebbende een vordering wordt gedaan als bedoeld in artikel 32, zesde lid , tenzij hij aannemelijk maakt dat het terug te vorderen bedrag kan worden verhaald.
Art. 32 Dwanginvordering bij terugvordering
1Indien de belanghebbende het bedrag van de terugvordering, daaronder begrepen de in artikel 27 bedoelde rente alsmede bestuurlijke boeten, niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de Dienst Toeslagen hem schriftelijk aan om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen.2De invordering van het bedrag van de terugvordering kan geschieden bij een door de Dienst Toeslagen uit te vaardigen dwangbevel. In afwijking van artikel 4:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen bij het dwangbevel tevens de kosten van de aanmaning, de kosten van het dwangbevel en de verschuldigde renten worden ingevorderd.3De betekening van het dwangbevel geschiedt met overeenkomstige toepassing van artikel 13 van de Invorderingswet 1990 .4De artikelen 14 , 15 , 18 en 18a van de Invorderingswet 1990 zijn van overeenkomstige toepassing.5De belanghebbende kan met overeenkomstige toepassing van artikel 17 van de Invorderingswet 1990 , tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel in verzet komen.6Een derde die aan de belanghebbende loon, pensioen, lijfrente of uitkeringen, een en ander als bedoeld in artikel 19 van de Invorderingswet 1990 , verschuldigd is, of een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht waarbij belanghebbende een tegoed op een rekening heeft, kan op vordering van de Dienst Toeslagen met overeenkomstige toepassing van artikel 19 van de Invorderingswet 1990 worden verplicht het door de belanghebbende verschuldigde bedrag aan terugvordering te betalen.7 Artikel 27, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 is van overeenkomstige toepassing. Art. 33 Aansprakelijkheid bij terugvordering
1De partner van de belanghebbende is hoofdelijk aansprakelijk voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering, daaronder begrepen de in de artikelen 27 en 29 bedoelde rente alsmede de kosten van aanmaning en de kosten van invordering bij dwangbevel. De partner is niet aansprakelijk voor een aan de belanghebbende opgelegde bestuurlijke boete, tenzij het belopen daarvan mede aan hem is te wijten.2Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, is ieder van de medebewoners hoofdelijk aansprakelijk voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering en, overeenkomstig het eerste lid, voor de in te vorderen bedragen die verband houden met die terugvordering.3Een derde die kan beschikken over een bankrekening waarop een voorschot of een tegemoetkoming is uitbetaald, is hoofdelijk aansprakelijk voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering zonder rekening te houden met de toepassing van artikel 26, tweede lid , voor zover het terug te vorderen bedrag overeenkomstig artikel 26, eerste lid, is betaald op die bankrekening. Voor zover een terugvordering voortvloeit uit de toepassing van artikel 24 , wordt het bedrag waarvoor de derde aansprakelijk is, bepaald op het gedeelte van de terugvordering overeenkomstig artikel 26, eerste lid, dat in dezelfde verhouding staat tot het bedrag van de terugvordering zonder rekening te houden met de toepassing van artikel 26, tweede lid, als de aan de derde over het berekeningsjaar uitbetaalde voorschotten in verhouding staan tot het totale bedrag van de over het berekeningsjaar uitbetaalde voorschotten.4Aansprakelijkstelling geschiedt bij beschikking van de Dienst Toeslagen. Het bedrag waarvoor de aansprakelijkheid bestaat, is invorderbaar zes weken na de dagtekening van de beschikking. De artikelen 28, derde lid , 30 , 31 en 32 zijn van overeenkomstige toepassing.5Op de beschikking, bedoeld in het vierde lid, zijn de artikelen 4:97 tot en met 4:102 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing6De aansprakelijkheid van de partner, bedoeld in het eerste lid, of van de derde, bedoeld in het derde lid, geldt tevens indien deze partner of derde niet in Nederland woont. Art. 34 Aanvullende bepalingen inzake invordering van een terugvordering
1Tot het verrichten van de bij of krachtens een wet aan een deurwaarder opgedragen werkzaamheden is, voor zover die werkzaamheden geschieden in opdracht van de Dienst Toeslagen, uitsluitend een belastingdeurwaarder als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel j, van de Invorderingswet 1990 , bevoegd.2De Kostenwet invordering rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.3In afwijking van artikel 4:92, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toerekening van de betalingen achtereenvolgens aan:- a.de kosten van invordering;
- b.de rente bij te late betaling;
- c.de terugvordering, de in rekening gebrachte rente bedoeld in artikel 27 en de bestuurlijke boete, naar evenredigheid.
Par. undefined Bezwaar, beroep en hoger beroep
Art. 35 Aanvang bezwaartermijn
In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Art. 36 Aanvang beroepstermijn
In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het instellen van beroep tegen een uitspraak op bezwaar aan op de dag na die van dagtekening van de uitspraak, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Art. 37 Bezwaar inzake meer beschikkingen vervat in één geschrift
1Een bezwaar tegen de toekenning of herziening van een tegemoetkoming wordt, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt, geacht mede te zijn gericht tegen de beschikking tot terugvordering die in hetzelfde geschrift is vervat en die samenhangt met die beschikking tot toekenning of herziening van een tegemoetkoming.2Een bezwaar tegen de beschikking tot terugvordering wordt, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt, geacht mede te zijn gericht tegen de toekenning of herziening van een tegemoetkoming die in hetzelfde geschrift is vervat en die samenhangt met die beschikking tot terugvordering.3Een bezwaar tegen de toekenning of herziening van een tegemoetkoming wordt, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt, geacht mede te zijn gericht tegen de toekenning of herziening van andere tegemoetkomingen over hetzelfde berekeningsjaar die bij hetzelfde geschrift zijn toegekend of herzien, alsmede tegen de in verband daarmee berekende rente.4Indien een tegemoetkoming is herzien en naar aanleiding daarvan een bestuurlijke boete is opgelegd die is vervat in hetzelfde geschrift als de herziening, wordt een bezwaarschrift tegen de herziening geacht mede te zijn gericht tegen de boete.5Een bezwaar tegen de toekenning van een tegemoetkoming wordt, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt, geacht mede te zijn gericht tegen de voor bezwaar vatbare beschikking, bedoeld in artikel 14, derde lid , die is vervat in hetzelfde geschrift.6Een bezwaar tegen de voor bezwaar vatbare beschikking, bedoeld in artikel 14, derde lid , wordt, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt, geacht mede te zijn gericht tegen de toekenning van een tegemoetkoming die is vervat in hetzelfde geschrift.7Indien de Dienst Toeslagen besluit tot openbaarmaking van een besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 42a en beide besluiten in één geschrift zijn vervat, wordt een bezwaarschrift tegen de boete geacht mede te zijn gericht tegen de openbaarmaking ervan, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt.8De Dienst Toeslagen kan uitspraken op bezwaar in de in het eerste tot en met zevende lid bedoelde gevallen vervatten in één geschrift. Art. 37a Schorsende werking hoger beroep
De werking van een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep onherroepelijk is beslist. De eerste volzin geldt niet indien de uitspraak een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit betreft. Par. undefined Informatieverstrekking en informatie-uitwisseling
Art. 38 Informatieverstrekking aan de Dienst Toeslagen
1Openbare lichamen met uitzondering van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en rechtspersonen die bij of krachtens een bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben verkregen, de onder hen ressorterende instellingen en diensten, lichamen die hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van het Rijk, administratieplichtigen als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en verhuurders van een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Wet op de huurtoeslag verstrekken kosteloos aan de Dienst Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling.2Onverminderd de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen lichamen, instellingen, diensten, rechtspersonen of personen gehouden de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens en inlichtingen waarvan de kennisneming voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming of het voorschot van een derde, het herzien van een tegemoetkoming van een derde, bedoeld in de artikelen 21 en 21a , of het herzien van een voorschot van een derde, bedoeld in artikel 16, vijfde lid , van belang kunnen zijn eigener beweging te verstrekken aan de Dienst Toeslagen volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.3De gegevens en inlichtingen worden verstrekt binnen een door de Dienst Toeslagen te stellen termijn.4Kindercentra en gastouderbureaus als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang verstrekken eigener beweging aan de Dienst Toeslagen per ingeschreven kind de volgende gegevens, zoals deze bij of krachtens artikel 1.53 , onderscheidenlijk artikel 1.56, zesde lid, van die wet in de administratie worden opgenomen, ten behoeve van de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming:- a.voorletter(s), achternaam, burgerservicenummer en geboortedatum van het kind, de ouder en de partner;
- b.het soort kinderopvang dat wordt afgenomen;
- c.het aantal afgenomen uren;
- d.het gemiddelde uurtarief van de afgenomen uren;
- e.de ingangsdatum en einddatum van de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in artikel 1.52, eerste lid, van die wet ; en
- f.het unieke registratienummer, bedoeld in de artikelen 1.47b, derde lid , of artikel 1.48b, derde lid, van die wet .
5De gegevens, bedoeld in het vierde lid, worden uiterlijk op de vijftiende dag van elke maand verstrekt en hebben telkens betrekking op alle aan die maand voorafgaande maanden vanaf de aanvang van het berekeningsjaar dan wel, indien dat later is, vanaf de ingangsdatum van de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in artikel 1.52, eerste lid, van de Wet kinderopvang , met dien verstande dat in de maand januari de gegevens uiterlijk op 27 januari worden verstrekt en betrekking hebben op alle maanden van het voorafgaande berekeningsjaar waarin sprake was van een dergelijke overeenkomst. Uiterlijk op 1 maart worden de gegevens met betrekking tot alle maanden van het voorafgaande berekeningsjaar nogmaals verstrekt.6Indien de gevraagde gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt, maant de Dienst Toeslagen aan onder het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.7Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de vermelding van het burgerservicenummer van degene op wie de gegevens en inlichtingen betrekking hebben bij het verstrekken van de gegevens en inlichtingen.8In de gevallen waarin het burgerservicenummer dient te worden vermeld, is degene op wie de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste, tweede of vierde lid, betrekking hebben gehouden zijn burgerservicenummer te verstrekken aan de in het eerste lid bedoelde openbare lichamen met uitzondering van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en rechtspersonen die bij of krachtens een bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben verkregen, de onder hen ressorterende instellingen en diensten, lichamen die hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van het Rijk, administratieplichtigen als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en verhuurders van een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Wet op de huurtoeslag , aan de lichamen, instellingen, diensten, rechtspersonen of personen die ingevolge het tweede lid bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, onderscheidenlijk aan kindercentra of gastouderbureaus als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang .9Financiële ondernemingen die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mogen uitoefenen maken bij het verwerken van de gegevens die van belang zijn voor de uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming door de Dienst Toeslagen, bedoeld in artikel 25 , in hun eigen administratie gebruik van het burgerservicenummer.10Ingeval een lichaam, instelling, dienst, rechtspersoon, persoon, kindercentrum of gastouderbureau de verplichting, bedoeld in het eerste, tweede of vierde lid, is nagekomen maar van oordeel is dat de verplichting onrechtmatig is opgelegd, kan op verzoek een vergoeding van kosten die rechtstreeks verband houden met deze nakoming worden toegekend. De Dienst Toeslagen kent bij beschikking een redelijke kostenvergoeding toe in geval van een onrechtmatig opgelegde verplichting. Voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep wordt de rechtmatigheid van de opgelegde verplichting van het eerste, tweede of vierde lid geacht deel uit te maken van het geschil in bezwaar en beroep tegen de beschikking tot toekenning van een kostenvergoeding.11De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Als binnen die vier weken door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld, wordt in dat geval een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend en wordt de algemene maatregel niet vastgesteld. Art. 38a Gegevensverstrekking door de Dienst Toeslagen
1De Dienst Toeslagen kan onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen voorwaarden ten behoeve van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen voorzieningen die de dienstverlening voortvloeiende uit de uitvoering van deze wet verbeteren, gegevens verstrekken die voor deze dienstverlening noodzakelijk zijn.2De Dienst Toeslagen verstrekt aan de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bestuursorganen waarmee op basis van een convenant wordt samengewerkt de gegevens waarvan bij die algemene maatregel van bestuur is bepaald dat verstrekking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van het betreffende bestuursorgaan.3De Dienst Toeslagen verstrekt aan de inspectie belastingen, toeslagen en douane gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken van die inspectie. Het is deze inspectie niet toegestaan verkregen gegevens die van vertrouwelijke aard zijn aan derden te verstrekken. Art. 39 Informatie-uitwisseling
1De Dienst Toeslagen en de inspecteur en de ontvanger wisselen de gegevens en inlichtingen uit die nodig zijn voor de uitvoering van deze wet en voor de heffing en invordering van rijksbelastingen, onder vermelding van het burgerservicenummer van degene op wie de gegevens of inlichtingen betrekking hebben.2Voor de toepassing van de artikelen 9a , 16, zevende lid, eerste volzin, aanhef en onderdeel c , 23, eerste lid, aanhef en onderdeel c en 24a, aanhef en onderdeel c , wisselen de Dienst Toeslagen en de directeur-generaal Belastingdienst de gegevens en inlichtingen uit die nodig zijn voor de uitvoering door de directeur-generaal Belastingdienst of zijn ondergeschikten van de werkzaamheden ten behoeve van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, bedoeld in artikel 60, eerste en tweede lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 .3Onze Minister verstrekt aan Onze Ministers wie het aangaat de inlichtingen die zij nodig hebben voor de beleidsvorming en beleidsevaluatie alsmede voor het volgen van de ontwikkeling van de uitgaven, met betrekking tot inkomensafhankelijke regelingen.4Onze Ministers wie het aangaat verstrekken aan Onze Minister de inlichtingen die hij nodig heeft voor de uitvoering van inkomensafhankelijke regelingen door de Dienst Toeslagen. Art. 39a Verwerking persoonsgegevens uitreizigers
Voor de toepassing van de artikelen 9a , 16, zevende lid, eerste volzin, aanhef en onderdeel c , 23, eerste lid, aanhef en onderdeel c en 24a, aanhef en onderdeel c , kan de Dienst Toeslagen bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 , onderscheidenlijk paragraaf 3.2, van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming verwerken die onderdeel zijn van een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel q . Par. undefined Bestuurlijke boete
Art. 40 Verzuimen
1Degene die op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gehouden is tot het verstrekken van gegevens of inlichtingen en deze niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn, heeft verstrekt, begaat een verzuim ter zake waarvan de Dienst Toeslagen hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 6.709 kan opleggen.2De bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, kan door de Dienst Toeslagen ter zake van een verzuim ten aanzien van een verplichting als bedoeld in artikel 18, eerste lid , slechts worden opgelegd indien de Dienst Toeslagen:- a.een redelijkerwijs te vergen inspanning heeft verricht om de persoon die niet heeft voldaan aan een verplichting als bedoeld in artikel 18, eerste lid , in de gelegenheid te stellen alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen binnen een redelijke termijn te verstrekken voordat die persoon is aangemaand als bedoeld in artikel 18, derde lid; en
- b.de gegevens of inlichtingen niet zijn verstrekt binnen de aanmaningstermijn, bedoeld in artikel 18, derde lid .
3Bij het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, is hoofdstuk VIIIA, afdeling 2 , met uitzondering van de artikelen 67n en 67pa, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.4Bij het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vindt artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht geen toepassing.5In afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vijf jaren nadat de overtreding is begaan. Art. 41 Vergrijpen
1Degene die op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gehouden is tot het verstrekken van gegevens of inlichtingen en aan wiens opzet of grove schuld het is te wijten dat geen gegevens of inlichtingen zijn verstrekt dan wel degene aan wiens opzet of grove schuld het is te wijten dat onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen zijn verstrekt, begaat een vergrijp ter zake waarvan de Dienst Toeslagen hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag dat van de belanghebbende in verband daarmee is of zou zijn teruggevorderd.2De bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 150 percent van het aldaar bedoelde bedrag indien het aan opzet of grove schuld van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner is te wijten dat geen, dan wel onjuiste of onvolledige gegevens en inlichtingen zijn verstrekt, mits:- a.een eerdere overtreding van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner is geconstateerd, en
- b.de bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens de eerdere overtreding, bedoeld in onderdeel a, onherroepelijk is geworden binnen een periode van vijf jaren voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding waarvoor de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, wordt opgelegd.
3Indien de tegemoetkoming wordt herzien als gevolg van:worden onder de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, mede verstaan de gegevens of inlichtingen die ten behoeve van deze beschikking aan de inspecteur zijn verstrekt dan wel hadden moeten worden verstrekt.4Bij het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, is hoofdstuk VIIIA, afdeling 2 , met uitzondering van de artikelen 67n en 67pa, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.5In afwijking van het eerste lid kan de Dienst Toeslagen ter zake van een vergrijp ten aanzien van een verplichting als bedoeld in artikel 38, eerste, tweede of vierde lid , een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het bedrag van de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht .6In afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vijf jaren nadat de overtreding is begaan. Art. 41bis Vergrijpen
1In afwijking van artikel 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder mede verstaan:- a.degene die de overtreding doet plegen;
- b.degene die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging, misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen de overtreding opzettelijk uitlokt;
- c.degene die als medeplichtige opzettelijk behulpzaam is bij of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft tot het plegen van de overtreding.
2De bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 40, eerste lid , kan niet worden opgelegd aan een medeplichtige.3Indien de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 41, eerste lid , wordt opgelegd aan een medeplichtige, wordt het bedrag van de boete dat ten hoogste kan worden opgelegd met een derde verminderd. Art. 41a Indexatie boetebedragen
1Het in artikel 40 genoemde bedrag wordt elke vijf jaar, met ingang van 1 januari van een jaar, bij ministeriële regeling gewijzigd. Deze wijziging vindt voor het eerst plaats per 1 januari 2015. De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat als tabelcorrectiefactor wordt genomen het product van de factoren van de laatste vijf kalenderjaren.2De gewijzigde bedragen vinden voor het eerst toepassing met betrekking tot overtredingen die hebben plaatsgevonden na het begin van het kalenderjaar bij de aanvang waarvan de bedragen zijn gewijzigd. Art. 42 Vrijwillige verbetering
1Indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de Dienst Toeslagen alsnog de juiste en volledige gegevens en inlichtingen verstrekt voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de Dienst Toeslagen met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden, wordt aan hem niet de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 40 of artikel 41 , opgelegd.2Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de juiste en volledige gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, betrekking hebben op inkomen uit aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of op inkomen uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.1 van die wet . Par. undefined Openbaarmaking van het besluit tot oplegging van een vergrijpboete
Art. 42a Openbaarmaking vergrijpboete
1De Dienst Toeslagen maakt openbaar het besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete die is opgelegd aan een overtreder als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vanwege een vergrijp als bedoeld in artikel 41 dat door de overtreder opzettelijk is begaan tijdens de door hem beroepsmatig of bedrijfsmatig verleende bijstand bij het aanvragen of wijzigen van een tegemoetkoming door een belanghebbende, binnen tien werkdagen na het laatste van de volgende momenten:- a.het moment van onherroepelijk worden van het besluit tot openbaarmaking;
- b.het moment van onherroepelijk worden van het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete.
2De Dienst Toeslagen stelt de overtreder, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid een zienswijze naar voren te brengen voordat de Dienst Toeslagen besluit tot openbaarmaking.3De Dienst Toeslagen gaat niet over tot openbaarmaking als bedoeld in het eerste lid indien de overtreder, bedoeld in het eerste lid, daardoor onevenredig in zijn belang zou worden getroffen.4Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het tweede en derde lid.5Indien de Dienst Toeslagen het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, openbaar maakt, maakt hij tevens de volgende gegevens op de website van de Belastingdienst openbaar, voor zover deze niet reeds blijken uit het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete:- a.de naam van de overtreder;
- b.de wettelijke grondslag van de boete;
- c.het bedrag van de boete;
- d.de dagtekening van de boete;
- e.het jaar waarin de beboetbare gedraging is begaan;
- f.de naam van de plaats waar de overtreder het vergrijp, bedoeld in het eerste lid, heeft begaan.
6Het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, blijft gedurende een periode van vijf jaren na openbaarmaking beschikbaar op de website van de Belastingdienst.7De gegevens, bedoeld in het vijfde lid, blijven gedurende een periode van vijf jaren na openbaarmaking beschikbaar op de website van de Belastingdienst. Hst. 3 Toezicht en opsporing
Par. undefined
Art. 43 Toezichthouders
1Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Ministers wie het aangaat, aangewezen ambtenaren.2De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht .3Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Art. 44 Opsporingsambtenaren
1Met de opsporing van de feiten omschreven in de artikelen 225 tot en met 227b , 447c en 447d van het Wetboek van Strafrecht , voor zover het feit voor de toepassing van deze wet van belang is, zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering , belast de ambtenaren, aangewezen bij besluit van Onze Ministers wie het aangaat. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 , en 184 van het Wetboek van Strafrecht , voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.2Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Art. 44a Contactambtenaar
Ten dienste van de vervolging en berechting van de feiten waarvan de ambtenaren, bedoeld in artikel 44 , zijn belast met de opsporing kan Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ambtenaren van de Dienst Toeslagen aanwijzen die het contact onderhouden met het openbaar ministerie. Hst. 4 Bijzondere bepalingen
Art. 45 Beslagverbod
1Een tegemoetkoming is niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening of beslag, waaronder begrepen beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tenzij het betreft beslag wegens:- a.een vordering tot nakoming van een betalingsverplichting wegens een geleverde prestatie waarbij de betalingsverplichting ter zake van die prestatie oorzaak is voor de tegemoetkoming;
- b.een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering dat betrekking heeft op dezelfde inkomensafhankelijke regeling.
De uitzondering opgenomen in onderdeel a van dit lid is niet van toepassing met betrekking tot een tegemoetkoming in het kader van de Wet op het kindgebonden budget .2Bij een beslag als bedoeld in het eerste lid is artikel 475c, tweede lid , niet van toepassing.3Elk beding dat strijdt met het eerste lid is nietig. Art. 46 Samenloop met buitenlandse tegemoetkomingen
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de samenloop van tegemoetkomingen met tegemoetkomingen op grond van een buitenlandse regeling of een regeling van een volkenrechtelijke organisatie. Art. 47 Hardheidsclausule
1Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen beleidsregels te geven om tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling mochten voordoen.2Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling voor groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van artikel 7, derde of vierde lid , of bij de toepassing van artikel 3, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget mochten voordoen.3Het ontwerp van een krachtens het tweede lid vast te stellen ministeriële regeling wordt aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan twee weken na de overlegging van het ontwerp. Indien binnen die termijn door of namens een van de Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de ministeriële regeling bij wet wordt geregeld, wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend en wordt de ministeriële regeling niet vastgesteld. Art. 47a Ondersteuning belanghebbenden
Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling regels te stellen ter ondersteuning van een belanghebbende bij het verwezenlijken van rechten of het nakomen van verplichtingen die uit deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling voortvloeien. Hst. 5 Slotbepalingen
Art. 48 Evaluatie
Onze Minister zendt, in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens vijfjaarlijks, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. Art. 49 Hardheidsregeling
Art. 49bis Herziening beschikking rente bij te late betaling
Art. 49a Vangnetbepaling
Art. 49b Compensatieregeling
Art. 49c O/GS-tegemoetkomingsregeling
Art. 49d Samenloop verzoeken
Art. 49e Commissies
Art. 49f Oudercommissie
Art. 49g Eenmalige tegemoetkomingsregeling herstel
Art. 49h Verstrekking burgerservicenummer aan gemeenten
Art. 49i Moratorium
Art. 49j Registratie
Art. 50 Inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking op 1 september 2005 en geldt voor berekeningsjaren die aanvangen op of na 1 januari 2006. Art. 51 Citeertitel
Deze wet wordt aangehaald als: Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.