Direct naar content gaan
Besluit Wfsv
Hst. 1 Algemene bepalingen
Art. 1.1 Begripsbepalingen
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Hst. 2 Premies werknemersverzekeringen
Par. undefined Gedifferentieerde premie Algemeen Werkloosheidsfonds
Art. 2.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Art. 2.1a Fondsbelasting overige ziekengeld- en WGA lasten
Vervallen
Art. 2.1b WGA-staartlasten
Vervallen
Art. 2.1c Overgangsbepaling WGA-staartlasten flexibele dienstbetrekkingen
Vervallen
Art. 2.2 Wijze van vaststelling percentages van de AWf-premie
Het hoge percentage van de AWf-premie wordt vijf procentpunten hoger vastgesteld dan het lage percentage.
Art. 2.2a Vaststelling sectorpremiepercentage sector uitzendbedrijven
Vervallen
Art. 2.3 Herziening van het lage percentage van de AWf-premie
1Het lage percentage, bedoeld in artikel 2.2 , wordt herzien voor een reeds verstreken periode voor een werknemer, die niet een werknemer is als bedoeld in artikel 27, derde lid, van de Wfsv :
  • a.van wie de dienstbetrekking uiterlijk twee maanden na aanvang van de dienstbetrekking is geëindigd;
  • b.ten aanzien van wie de werkgever meer dan 30% meer verloonde uren als bedoeld in artikel 38b, vierde lid, van de Wfsv in de loonaangifte over het betreffende kalenderjaar op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft verantwoord dan het aantal uren dat als omvang van de te verrichten arbeid is overeengekomen ten aanzien van de dienstbetrekking of dienstbetrekkingen tussen de betreffende werkgever en werknemer.
2Voor de toepassing van het eerste lid wordt de dienstbetrekking geacht niet te zijn onderbroken indien sprake is van elkaar zonder onderbreking opvolgende arbeidsovereenkomsten.3Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien het aantal uren, dat is overeengekomen in arbeidsovereenkomsten die voldoen aan de voorwaarden voor toepassing van het lage premiepercentage, bedoeld in artikel 2.2 , in het betreffende kalenderjaar gemiddeld meer dan 30 uur per week bedraagt.4Bij een herziening als bedoeld in het eerste lid is het hoge percentage, bedoeld in artikel 2.2 , met terugwerkende kracht van toepassing op de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van de dienstbetrekking, op het kalenderjaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of op de verstreken periode vanaf de aanvang van de dienstbetrekking indien deze minder dan twaalf maanden heeft geduurd. Artikel 2.4a , is van overeenkomstige toepassing op de periode waarop met terugwerkende kracht het hoge percentage van toepassing is. Een herziening als bedoeld in het eerste lid vindt niet plaats voor het deel van de periode, dat is gelegen voor de datum van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel D, van de Wet arbeidsmarkt in balans .5Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van dit artikel.
Art. 2.3a Tijdelijke opschorting 30% herzieningssituatie
1 Artikel 2.3, eerste lid, onderdeel b , is niet van toepassing met betrekking tot de kalenderjaren 2020 en 2021.2Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2027.
Art. 2.4 Nadere voorwaarden voor toepassing van het lage percentage van de AWf-premie
1Een afschrift van de schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wfsv , alsmede een schriftelijke of elektronische opgave als bedoeld in artikel 7:626 van het Burgerlijk Wetboek waarin de gegevens, genoemd in artikel 7:626, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek zijn opgenomen, over het tijdvak waarover hij loonaangifte doet, worden door de werkgever in zijn loonadministratie opgenomen indien hij het lage percentage, bedoeld in artikel 2.2 , toepast.2Het lage percentage van de AWf-premie, bedoeld in artikel 2.2 , wordt niet toegepast ten aanzien van werknemers op wier arbeidsovereenkomst een beding als bedoeld in artikel 691, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is.3Het lage percentage van de AWf-premie, bedoeld in artikel 2.2 , is op grond van artikel 27, derde lid, onderdeel a, van de Wfsv slechts van toepassing indien de overeenkomst, bedoeld in dat onderdeel, is ondertekend door alle betrokken partijen en voorzien is van een dagtekening, en indien op die overeenkomst, dan wel op de daarmee samenhangende arbeidsovereenkomst, niet een beding als bedoeld in artikel 691, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is
Art. 2.4a Toepassing van de AWf-premie per aangiftetijdvak
Het percentage van de AWf-premie, bedoeld in artikel 2.2 , wordt slechts over een geheel aangiftetijdvak toegepast, waarbij bepalend is of op de eerste dag van dat aangiftetijdvak aan de voorwaarden voor toepassing van het premiepercentage wordt voldaan. In afwijking van de eerste zin is voor de bepaling van het aantal verloonde uren in het aangiftetijdvak, bedoeld in artikel 27, derde lid, onderdeel b, van de Wfsv bepalend het aantal verloonde uren gedurende het gehele aangiftetijdvak.
Par. undefined Gedifferentieerde premie Werkhervattingskas
Art. 2.5 Algemene begrippen
1In deze paragraaf wordt verstaan onder:
  • a. premieplichtig loon:het loon, bedoeld in paragraaf 1 van afdeling 1 van hoofdstuk 3 van de Wfsv , waarnaar op grond van hoofdstuk 3 van de Wfsv premies worden geheven;
  • b. kleine werkgever:een werkgever te wiens laste, in het tweede kalenderjaar dat aan het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld vooraf is gegaan, een premieplichtig loon is gekomen dat gelijk is aan of minder bedraagt dan 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar;
  • c. middelgrote werkgever:een werkgever te wiens laste, in het tweede kalenderjaar dat aan het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld vooraf is gegaan, een premieplichtig loon is gekomen dat meer bedraagt dan 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar en dat gelijk is aan of minder bedraagt dan 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar;
  • d. grote werkgever:een werkgever te wiens laste, in het tweede kalenderjaar dat aan het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld vooraf is gegaan, een premieplichtig loon is gekomen dat meer bedraagt dan 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar;
  • e. minimumpremie:de gedifferentieerde premie die een werkgever ten minste verschuldigd is;
  • f. maximumpremie:de gedifferentieerde premie die een werkgever ten hoogste verschuldigd is;
  • g. WGA-lasten:de lasten van uitkeringen als bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv voor zover deze uitkeringen ten laste komen van de Werkhervattingskas en uit een dienstbetrekking met een werkgever worden verstrekt of zijn toegekend aan werknemers, die uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan recht hadden op een uitkering op grond van de Ziektewet en de kosten, bedoeld in artikel 117b, vijfde lid, onderdeel c, van de Wfsv in verband met deze uitkeringen, met dien verstande dat de WGA-staartlastuitkeringen en de uitvoeringskosten en andere kosten in verband met deze uitkeringen buiten beschouwing worden gelaten;
  • h. WGA-totaallasten:de lasten van uitkeringen als bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv , voor zover deze uitkeringen ten laste komen van de Werkhervattingskas of het Arbeidsongeschiktheidsfonds of ten laste komen van een eigenrisicodrager als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel b, van de Wfsv , en uit een dienstbetrekking met een werkgever worden verstrekt of zijn toegekend aan werknemers, die uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan recht hadden op een uitkering op grond van de Ziektewet en de kosten, bedoeld in artikel 117b, vijfde lid, onderdeel c, van de Wfsv in verband met deze uitkeringen;
  • i. ZW-lasten:lasten van ziekengeld als bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel b, van de Wfsv , voor zover deze uitkeringen ten laste komen van de Werkhervattingskas en de kosten, bedoeld in artikel 117b, vijfde lid, onderdeel c, van de Wfsv in verband met deze uitkeringen.
2Het UWV stelt het gemiddelde premieplichtige loon, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, c en d, per werknemer vast.3Bij de vaststelling van premieplichtige loon als bedoeld in het eerste lid worden de via de werkgever betaalde WGA-uitkeringen en uitkeringen op grond van de Ziektewet , die op grond van artikel 117b van de Wfsv ten laste van de Werkhervattingskas komen buiten aanmerking gelaten.4Voor de vaststelling van sectorale premiecomponenten behoort de werkgever tot de sector, bedoeld in artikel 95 van de Wfsv , in het voor die berekening relevante kalenderjaar, waarbij de werkgever is aangesloten op 1 januari van dat kalenderjaar.
Art. 2.6 Vaststelling gedifferentieerde premie Werkhervattingskas
1De gedifferentieerde premie die een werkgever verschuldigd is, is de som van twee afzonderlijk bekend te maken gedifferentieerde premiecomponenten, die worden berekend voor de WGA-lasten en de ZW-lasten.2Bij de vaststelling van de premie wordt een onderscheid gemaakt naar kleine, middelgrote en grote werkgevers.3De gedifferentieerde premie voor de kleine werkgevers is de som van de sectorale premiecomponenten op basis van de WGA-lasten en de ZW-lasten van uitkeringen die zijn toegekend aan werknemers die in dienstbetrekking stonden met werkgevers die behoren tot een sector als bedoeld in artikel 95 van de Wfsv .4De gedifferentieerde premie voor grote werkgevers is de som van de individuele premiecomponenten, die voor de WGA-lasten en de ZW-lasten afzonderlijk worden berekend, op basis van een per soort last vast te stellen gemiddeld percentage vermeerderd of verminderd met een opslag of korting op grond van een individueel werkgeversrisicopercentage, waarop een correctie wordt toegepast.5Bij de berekening van de gedifferentieerde premie voor de middelgrote werkgever wordt een gewogen gemiddelde toegepast van de sectorale en individuele premies volgens de formule:waarbij:
  • loonsomwgr staat voor: het totaal van het premieplichtige loon van de middelgrote werkgever in het jaar twee kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waar de premie betrekking op heeft;
  • loonsomlaag staat voor: 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer;
  • loonsomhoog staat voor: 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer;
  • sectoraal %: de desbetreffende sectorale premie van de sector waartoe de werkgever behoort;
  • individueel %: de desbetreffende individuele premie van de werkgever als bedoeld in het vierde lid.
6Voor de op grond van het vierde lid berekende gedifferentieerde premie geldt per premiecomponent een minimumpremie, die een vierde van het gemiddelde percentage behorend bij de desbetreffende lasten bedraagt en een maximumpremie die vier maal dat gemiddelde percentage bedraagt.7Alle percentages in de sommen die leiden tot de vaststelling van de gedifferentieerde premie worden naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.8Bij ministeriële regeling kan worden bepaald, dat de maximumpremie voor werkgevers in bepaalde sectoren kan worden verhoogd indien de omvang van de WGA-lasten of de ZW-lasten daartoe aanleiding geeft.
Art. 2.7 Gedifferentieerde premie eigenrisicodrager
1Indien een werkgever eigenrisicodrager is als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv wordt de premiecomponent berekend op basis van de ZW-lasten op nul vastgesteld.2Indien een werkgever eigenrisicodrager is als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel b , wordt de premiecomponent berekend op basis van de WGA-lasten op nul vastgesteld.
Art. 2.8 Gemiddelde percentages
1Het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de Wfsv , voor de berekening van de premiecomponent WGA-lasten wordt vastgesteld door het totaalbedrag van de WGA-lasten in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld, dat naar verwachting op grond van artikel 117b van de Wfsv ten laste komt van de Werkhervattingskas, verminderd met hetgeen op grond van artikel 117a, onderdelen b en c, van de Wfsv in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld naar verwachting ten gunste komt van de Werkhervattingkas, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totaalbedrag van het over het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld verwachte premieplichtige loon van de middelgrote en grote werkgevers en de naar verwachting in dat jaar te betalen uitkeringen, bedoeld in artikel 38a, eerste lid, van de Wfsv , die naar verwachting aan middelgrote en grote werkgevers toe te rekenen zijn. Het gemiddelde percentage wordt vermeerderd of verminderd met een percentage ter compensatie van het naar verwachting over het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld optredende verschil tussen enerzijds de premie-inkomsten die worden verkregen indien de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 38 van de Wfsv, wordt gebaseerd op het gemiddelde percentage, zoals deze op grond van de eerste zin wordt vastgesteld, en anderzijds het totaalbedrag van de lasten dat naar verwachting in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld op grond van artikel 117b van de Wfsv ten laste van de Werkhervattingskas komt, verminderd met de gelden die op grond van artikel 117a, onderdelen b en c, van die wet naar verwachting ten gunste van de Werkhervattingskas komen. Onder uitkeringen als bedoeld in de eerste zin worden niet verstaan de WGA-uitkeringen en overlijdensuitkeringen, bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv, waarvan het risico van de betaling wordt gedragen door een werkgever als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel b, van de Wfsv .2Het verwachte premieplichtige loon van middelgrote werkgevers, de naar verwachting in dat jaar te betalen uitkeringen, bedoeld in artikel 38a, eerste lid, van de Wfsv , het totaalbedrag van de WGA-lasten en hetgeen op grond van artikel 117a, onderdelen b en c, van de Wfsv in mindering op de WGA-lasten wordt gebracht, bedoeld in het eerste lid, wordt per werkgever volgens de volgende berekening in aanmerking genomen voor de berekening van het gemiddelde percentage, bedoeld in het eerste lid:(loonsomwgr– loonsomlaag) / (loonsomhoog– loonsomlaag)waarbij:
  • loonsomwgrstaat voor: het totaal van het premieplichtige loon van de middelgrote werkgever in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waar de premie betrekking op heeft;
  • loonsomlaagstaat voor: 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer;
  • loonsomhoogstaat voor: 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer.
3Het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de Wfsv , voor de berekening van de premiecomponent ZW- lasten wordt vastgesteld door het totaalbedrag van de ZW-lasten in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld, naar verwachting op grond van artikel 117b van de Wfsv ten laste komt van de Werkhervattingskas verminderd met hetgeen op grond van artikel 117a, onderdeel c, van de Wfsv in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld naar verwachting ten gunste komt van de Werkhervattingkas, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totaalbedrag van het over het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld verwachte premieplichtige loon van de middelgrote en grote werkgevers en de naar verwachting in dat jaar te betalen uitkeringen, bedoeld in artikel 38a, eerste lid, van de Wfsv , die aan die werkgevers toe te rekenen zijn. Het gemiddelde percentage wordt vermeerderd of verminderd met een percentage ter compensatie van het naar verwachting over het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld optredende verschil tussen enerzijds de premie-inkomsten die worden verkregen indien de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 38 van de Wfsv, wordt gebaseerd op het gemiddelde percentage, zoals deze op grond van de eerste zin worden vastgesteld, en anderzijds het totaalbedrag van de lasten dat naar verwachting in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld op grond van artikel 117b van de Wfsv ten laste van de Werkhervattingskas komt, verminderd met de gelden die op grond van artikel 117a, onderdelen b en c, van die wet naar verwachting ten gunste van de Werkhervattingskas komen. Onder uitkeringen als bedoeld in de eerste zin worden niet verstaan de uitkeringen en de overlijdensuitkeringen op grond van de Ziektewet waarvan het risico van de betaling wordt gedragen door een werkgever als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv .4Het verwachte premieplichtige loon van middelgrote werkgevers, de naar verwachting in dat jaar te betalen uitkeringen, bedoeld in artikel 38a, eerste lid, van de Wfsv , het totaalbedrag van de ZW-lasten en hetgeen op grond van artikel 117a, onderdelen b en c, van de Wfsv in mindering op de ZW-lasten wordt gebracht, bedoeld in het derde lid, wordt per werkgever volgens de volgende berekening in aanmerking genomen voor de berekening van het gemiddelde percentage, bedoeld in het derde lid:(loonsomwgr– loonsomlaag) / (loonsomhoog– loonsomlaag)waarbij:
  • loonsomwgrstaat voor: het totaal van het premieplichtige loon van de middelgrote werkgever in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waar de premie betrekking op heeft;
  • loonsomlaagstaat voor: 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer;
  • loonsomhoogstaat voor: 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer.
Art. 2.9 Vervangende premie
1De gedifferentieerde premie over de uitkeringen, bedoeld in artikel 38a van de Wfsv , en over het loon uit een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening wordt bepaald op de som van de percentages berekend met toepassing van artikel 2.8 .2Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor het eerste lid.
Art. 2.10 Sectorale premies
1De sectorale premiecomponenten worden vastgesteld met toepassing van artikel 2.8 waarbij voor de WGA-lasten en ZW-lasten wordt uitgegaan van de desbetreffende uitkeringen, die worden toegekend aan werknemers van werkgevers in die sector, bedoeld in artikel 95 van de Wfsv , en van het totaalbedrag van het premieplichtige loon van alle werkgevers, die tot die sector behoren. Voor de bepaling van de premiecomponent WGA-lasten wordt daarbij buiten aanmerking gelaten het premieplichtige loon van de werkgevers, die eigenrisicodrager zijn als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel b, van de Wfsv , en van de grote werkgevers en de desbetreffende uitkeringen van de werknemers van deze werkgevers. Voor de bepaling van de premiecomponent ZW-lasten wordt daarbij buiten aanmerking gelaten het premieplichtig loon van de werkgevers, die eigenrisicodrager zijn als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv, en van de grote werkgevers en de desbetreffende uitkeringen toegekend aan de werknemers van deze werkgevers.2Voor de bepaling van de premiecomponenten, bedoeld in het eerste lid, wordt het premieplichtig loon van de middelgrote werkgevers en de desbetreffende uitkeringen toegekend aan de werknemers van deze werkgevers per middelgrote werkgever volgens de volgende berekening buiten aanmerking gehouden:(loonsomwgr– loonsomlaag) / (loonsomhoog– loonsomlaag)waarbij:
  • loonsomwgrstaat voor: het totaal van het premieplichtige loon van de middelgrote werkgever in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waar de premie betrekking op heeft;
  • loonsomlaagstaat voor: 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer;
  • loonsomhoogstaat voor: 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer.
3Het UWV stelt het sectorale premiepercentage met toepassing van het eerste en tweede lid vast.4Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de bepaling van de sectoren voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid.
Art. 2.11 Opslag of korting WGA-lasten
1De opslag of korting WGA-lasten is gelijk aan het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het tweede lid, verminderd met het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het derde lid, gerelateerd aan deze lasten.2Het individuele werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door de uitkeringen van de aan de werkgever toe te rekenen WGA-totaallasten die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend één jaar voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.3Het gemiddelde werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door het totaalbedrag aan uitkeringen van de aan middelgrote en grote werkgevers toe te rekenen WGA-lasten, die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totale gemiddelde premieplichtige loon van die werkgevers, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend in het tweede kalenderjaar voor het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.4Voor de berekening, bedoeld in het derde lid, wordt per middelgrote werkgever de toe te rekenen lasten en het totale premieplichtige loon vermenigvuldigd met de uitkomst van:(loonsomwgr– loonsomlaag) / (loonsomhoog– loonsomlaag)waarbij:
  • loonsomwgrstaat voor: het totaal van het premieplichtige loon van de middelgrote werkgever in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waar de premie betrekking op heeft;
  • loonsomlaagstaat voor: 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer;
  • loonsomhoogstaat voor: 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer.
5Indien een WGA-uitkering wordt toegekend direct aansluitend op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt de duur van die uitkering in mindering gebracht op de periode dat de WGA-uitkering wordt toegerekend als bedoeld in het tweede lid.6De WGA-uitkeringen, bedoeld in dit artikel, betreffen de WGA-uitkeringen die zijn toegekend:
  • a.aan de werknemers die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de werkgever in dienstbetrekking stonden dan wel arbeidsongeschikt zijn geworden nadat de dienstbetrekking met de werkgever is beëindigd en artikel 46 van de Ziektewet van toepassing is en ter zake van die ongeschiktheid de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van Wet WIA , hebben doorgemaakt;
  • b.aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, van wie het recht op een WGA-uitkering op grond van artikel 55 van de Wet WIA later dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van die wet van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet, is ontstaan;
  • c.aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, van wie het recht op een WGA-uitkering op grond van artikel 57 van de Wet WIA is herleefd.
7Indien de werknemer bij het intreden van de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, bedoeld in artikel 5 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen , bij meer dan één werkgever in dienstbetrekking stond, wordt voor de toepassing van het tweede lid de WGA-uitkering naar rato van de loonsom toegerekend aan die werkgevers. De WGA-uitkering wordt niet toegerekend aan de werkgever bij wie de werknemer met behoud van hetzelfde loon arbeid is blijven verrichten.8De op grond van dit artikel berekende opslagen of kortingen worden vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door driekwart van het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid , en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het derde lid. Indien de berekening op grond van de vorige zin leidt tot een uitkomst groter dan twee wordt deze breuk vastgesteld op twee.
Art. 2.12 Opslag of korting WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen
Vervallen
Art. 2.13 Opslag of korting ZW-lasten
1De opslag of korting ZW-lasten is gelijk aan het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het tweede lid, verminderd met het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het derde lid, gerelateerd aan deze lasten.2Het individuele werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door de uitkeringen van de aan de werkgever toe te rekenen ZW-lasten die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend één jaar voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.3Het gemiddelde werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door het totaalbedrag aan uitkeringen van de aan middelgrote en grote werkgevers toe te rekenen ZW-lasten, die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totale gemiddelde premieplichtige loon van die werkgevers, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend in het tweede kalenderjaar voor het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.4Voor de berekening, bedoeld in het derde lid, wordt per middelgrote werkgever de toe te rekenen lasten en het totale premieplichtige loon vermenigvuldigd met de uitkomst van:(loonsomwgr– loonsomlaag) / (loonsomhoog– loonsomlaag)waarbij:
  • loonsomwgrstaat voor: het totaal van het premieplichtige loon van de middelgrote werkgever in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waar de premie betrekking op heeft;
  • loonsomlaagstaat voor: 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer;
  • loonsomhoogstaat voor: 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer.
5De uitkeringen, bedoeld in dit artikel, betreffen de uitkeringen op grond van de Ziektewet die zijn toegekend:
  • a.aan de werknemers die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de werkgever in dienstbetrekking stonden dan wel arbeidsongeschikt zijn geworden nadat de dienstbetrekking met de werkgever is beëindigd en artikel 46 van de Ziektewet van toepassing is;
  • b.aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, van wie het recht op een uitkering op grond van artikelen 19a , 19b of 19c van de Ziektewet is geëindigd dan wel niet is ingegaan, die aanspraak heeft op heropening dan wel recht heeft op ziekengeld.
6De op grond van dit artikel berekende opslagen of kortingen worden vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door driekwart van het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid , en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het derde lid. Indien de berekening op grond van de vorige zin leidt tot een uitkomst groter dan twee wordt deze breuk vastgesteld op twee.
Art. 2.14 Premieplichtig loon uitkeringsinstellingen
Bij de bepaling van het gemiddelde premieplichtig loon, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid , en artikel 2.13, tweede lid , blijft buiten aanmerking:
Art. 2.15 Opslag en korting bij overgang van onderneming
1In geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek , alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement:
  • a.worden bij de toepassing van de artikelen 2.11 en 2.13 de WGA-uitkeringen, bedoeld in artikel 2.11, tweede en derde lid, en de ZW-uitkeringen, bedoeld in artikel 2.13, tweede en derde lid, die zijn of worden toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen dan wel arbeidsongeschikt is geworden nadat de dienstbetrekking met de werkgever is beëindigd en artikel 46 van Ziektewet van toepassing is, toegerekend aan de werkgever die de onderneming verkrijgt;
  • b.wordt bij de toepassing van de artikelen 2.11 en 2.13 het ten laste van de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, gekomen premieplichtig loon in enig kalenderjaar telkens opgeteld bij het premieplichtig loon van de werkgever die de onderneming verkrijgt in dat kalenderjaar, voordat het gemiddelde premieplichtig loon van laatstgenoemde werkgever wordt berekend.
2Indien slechts een deel van de onderneming overgaat, vindt het eerste lid toepassing naar rato van het deel van het totaalbedrag van premieplichtig loon in het overgegane deel van de onderneming van het totaalbedrag van premieplichtig loon in de gehele onderneming in het jaar voorafgaande aan dat van overgang.3Tenzij de overgang plaatsvindt op 1 januari van het kalenderjaar vindt voor de werkgever die reeds de hoedanigheid van werkgever had voor het moment van overgang van de onderneming de toerekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de optelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, eerst plaats met ingang van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de onderneming of een deel van de onderneming is overgedragen.
Art. 2.16 Niet gedurende gehele berekeningstijdvak werkgever
Indien een werkgever, zonder dat er sprake is van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 2.15 in een of meer van de kalenderjaren van het tijdvak, bedoeld in de artikelen 2.11, tweede lid , en 2.13, tweede lid , niet de hoedanigheid van werkgever had, wordt bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in de artikelen 2.11, tweede lid, en 2.13, tweede lid, het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar berekend over het aantal kalenderjaren in het tijdvak, bedoeld in de artikelen 2.11, tweede lid, en 2.13, tweede lid, waarin de werkgever de hoedanigheid van werkgever had, waarna het verkregen percentage wordt vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in de artikelen 2.11, derde lid, en 2.13, derde lid, en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, berekend over de kalenderjaren in het tijdvak, bedoeld in de artikelen 2.11, tweede lid, en 2.13, tweede lid, waarin de werkgever de hoedanigheid van werkgever had.
Art. 2.17 Premiepercentage startende werkgever
1In afwijking van artikel 2.6, tweede lid , wordt voor de werkgever die, zonder dat er sprake is van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 2.15, eerste lid , de hoedanigheid van werkgever heeft gekregen in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld of in het kalenderjaar onmiddellijk voorafgaand aan dat kalenderjaar, de gedifferentieerde premie berekend overeenkomstig de premie voor kleine werkgevers op grond van artikel 2.6, derde lid.2Voor een werkgever die, zonder dat er sprake is van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 2.15, eerste lid , de hoedanigheid van werkgever heeft gekregen in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld:
  • a.wordt, indien er sprake is van een kleine werkgever, de gedifferentieerde premie berekend met toepassing van artikel 2.6, derde lid ;
  • b.is, indien er sprake is van een grote werkgever, de gedifferentieerde premie in afwijking van artikel 2.6, vierde lid , gelijk aan de som van de gemiddelde percentages voor de WGA-lasten en de ZW-lasten, bedoeld in artikel 2.8 ; of
  • c.wordt, indien er sprake is van een middelgrote werkgever, de gedifferentieerde premie berekend overeenkomstig artikel 2.6, vijfde lid , met dien verstande dat in plaats van het individuele percentage, bedoeld in dat lid, het gemiddelde percentage voor de WGA-lasten en de ZW-lasten, bedoeld in artikel 2.8 , van toepassing is.
3Van de startende werkgever, bedoeld in artikel 40, negende lid, van de Wfsv , wordt in afwachting van de beslissing op de aanvraag om zelf het risico te dragen, bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a of onderdeel b, van de Wfsv met ingang van het tijdstip waarop hij aanvangt werkgever te zijn, in afwijking van het eerste lid de sectorale premiecomponent op basis van de ZW-lasten respectievelijk de sectorale premiecomponent op basis van de WGA-lasten op nul gesteld.
Art. 2.17a Premiepercentage terugkerende werkgever ZW
1Indien voor een grote of een middelgrote werkgever het eigenrisicodragen, bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv , eindigt of wordt beëindigd, wordt in afwijking van artikel 2.6, vierde lid , onderscheidenlijk 2.6, vijfde lid, in verbinding met artikel 2.6, vierde lid, het individuele percentage van de premiecomponent van de ZW-lasten in het kalenderjaar van het einde van het eigenrisicodragen vastgesteld op het sectorale premiepercentage, bedoeld in artikel 2.10, derde lid .2Indien het individuele percentage van de premiecomponent van de ZW-lasten, bedoeld in artikel 2.6, vierde lid , of in artikel 2.6, vijfde lid, in verbinding met artikel 2.6, vierde lid, hoger is dan de uitkomst van het eerste lid, wordt in het kalenderjaar van het einde van het eigenrisicodragen de gedifferentieerde premie voor de ZW-lasten, in afwijking van het eerste lid, vastgesteld op grond van artikel 2.6, vierde lid, of artikel 2.6, vijfde lid.3De gedifferentieerde premie voor de ZW-lasten in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar van het einde van het eigenrisicodragen wordt voor de werkgever, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het eerste en tweede lid.
Art. 2.17b Premieberekening WGA voor werkgevers die uiterlijk 1 juli 2015 publiek verzekerd waren
In afwijking van artikel 2.11, tweede lid , wordt voor een grote of middelgrote werkgever die uiterlijk op 1 juli 2015 publiek verzekerd was tot het moment dat aan hem op grond van artikel 40, aanhef en eerste lid, onderdeel b , toestemming is verleend om zelf het risico te dragen van betaling van het daarvoor in aanmerking komende deel van de WGA-uitkering het individuele werkgeversrisicopercentage verkregen door de uitkeringen van de aan de werkgever toe te rekenen WGA-lasten, die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend één jaar voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.
Art. 2.18 Opslag en korting bij te veel betaalde uitkering en regres
1Indien blijkt dat een WGA-uitkering als bedoeld in artikel 2.11, tweede lid , of een uitkering op grond van de Ziektewet geheel of ten dele ten onrechte is toegekend, worden bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in de artikelen 2.11, tweede lid, en 2.13, tweede lid , in het kalenderjaar waarin het besluit tot toekenning van de WGA-uitkering of de uitkering op grond van de Ziektewet wordt ingetrokken of herzien, de aan de werkgever toe te rekenen WGA-totaallasten, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderscheidenlijk de aan de werkgever toe te rekenen ZW-lasten, bedoeld in artikel 2.13, tweede lid, verminderd met een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van de te veel betaalde WGA-uitkering of uitkering op grond van de Ziektewet.2Indien een werkgever recht heeft op een schadevergoeding als bedoeld in artikel 107a, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek dan wel een schadevergoeding op grond van een wettelijke regeling die daarmee naar aard en strekking overeenkomt, worden, op verzoek van de werkgever, bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid , met ingang van het kalenderjaar waarin de schadevergoeding is vastgesteld, gedurende een tijdvak van tien jaren, de aan de werkgever toe te rekenen WGA-totaallasten, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, verminderd met een compensatiebedrag.3Het compensatiebedrag, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door het bedrag van de WGA-uitkering aan de betrokken werknemer jaarlijks gedurende tien jaar te vermenigvuldigen met het getal dat is verkregen door het bedrag van de schadevergoeding, bedoeld in het tweede lid, te delen door het loon over een tijdvak van 104 weken. Het getal, bedoeld in de eerste zin, bedraagt niet meer dan 1.4Indien naar het oordeel van het UWV voldoende mogelijkheden bestaan om de lasten, bedoeld in artikel 52a van de Ziektewet , of een substantieel deel daarvan, op een derde te verhalen, worden bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in de artikelen 2.11, tweede lid , en 2.13, tweede lid , de aan de werkgever toe te rekenen WGA-totaallasten, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, of de ZW-lasten, bedoeld in artikel 2.13, tweede lid, verminderd met het bedrag van de WGA-uitkering onderscheidenlijk de uitkering op grond van de Ziektewet dat is uitgekeerd aan de betrokken werknemer, voor zover deze uitkeringen uit een dienstbetrekking met die werkgever worden verstrekt of zijn toegekend aan een werknemer, die uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan recht had op een uitkering op grond van de Ziektewet.5Bij de toepassing van dit artikel is een minimumpremie als bedoeld in artikel 2.6, zesde lid , niet van toepassing.
Par. undefined Bijzondere bepalingen in verband met overige ziekengeld- en WGA-lasten en WGA-staartlasten
Art. 2.19 Begripsbepalingen
In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Art. 2.19a Fondsbelasting overige ziekengeld- en WGA-lasten
1De overige ziekengeldlasten komen ten laste van de Werkhervattingskas.2De overige WGA-lasten komen ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds.
Art. 2.19b WGA-staartlasten
1De WGA-staartlasten komen ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds.2De eigenrisicodrager draagt het risico van de betaling van de WGA- uitkeringen aan werknemers, bedoeld in artikel 2.19, onderdeel c , en de overlijdensuitkeringen, bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA niet, indien deze eigenrisicodrager een kleine werkgever als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onderdeel b , is of gedeeltelijk indien hij een middelgrote werkgever als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onderdeel c, is, voor zover deze WGA-uitkeringen niet zijn toegekend of de wachttijd niet is ingegaan vóór de dag van ingang van een eerdere periode van eigenrisicodragen.3Indien de eigenrisicodrager een middelgrote werkgever is, wordt voor de toepassing van dit artikel het deel van de WGA- staartlasten in aanmerking genomen, dat bestaat uit deze lasten maal (1-(loonsomwgr – loonsomlaag)/(loonsomhoog –loonsomlaag))waarbij:
  • loonsomwgr staat voor: de verzekerde loonsom van de middelgrote werkgever twee kalenderjaren voorafgaand aan de dag van aanvang van het eigenrisicodragen;
  • loonsomlaag staat voor: 10 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer, bedoeld in artikel 2.5, tweede lid , twee kalenderjaren voorafgaand aan de dag van aanvang van het eigenrisicodragen;
  • loonsomhoog staat voor: 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer, bedoeld in artikel 2.5, tweede lid , twee kalenderjaren voorafgaand aan de dag van aanvang van het eigenrisicodragen.
4De vermenigvuldigingsfactor, bedoeld in het derde lid, wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.
Art. 2.19c Overgangsbepaling WGA-staartlasten en flexibele dienstbetrekkingen
In afwijking van artikel 2.19b komen de volgende lasten ten laste van het staartlastenvermogen van de Werkhervattingskas:
Par. undefined Gedifferentieerde premie voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds
Art. 2.19d Vaststelling gedifferentieerde premie Arbeidsongeschiktheidsfonds
1Voor de gedifferentieerde premie ten behoeve van het Arbeidsongeschiktheidsfonds, bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Wfsv , wordt als kleine werkgever als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de Wfsv aangemerkt de werkgever te wiens laste in het tweede kalenderjaar dat aan het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld vooraf is gegaan, een premieplichtig loon als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid , is gekomen dat gelijk is aan of minder bedraagt dan 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer, bedoeld in artikel 2.5, tweede lid, in dat kalenderjaar.2In het geval van overgang van onderneming als bedoeld in artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek , alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement en indien een overheidswerkgever geheel of gedeeltelijk is overgegaan naar een andere werkgever, wordt het premieplichtige loon dat bij de toepassing van artikel 2.15 in enig kalenderjaar overgaat van de overdragende werkgever naar de verkrijgende werkgever op overeenkomstige wijze betrokken bij het al dan niet aanmerken van de werkgever als kleine werkgever als bedoeld in het eerste lid.3Tenzij de overgang plaatsvindt met ingang van 1 januari van het kalenderjaar vindt de toepassing van het tweede lid voor de werkgever die reeds de hoedanigheid van werkgever had voor het moment van overgang eerst plaats met ingang van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de onderneming of een deel van de onderneming is overgedragen.4In afwijking van het eerste lid wordt de werkgever die, zonder dat er sprake is van een overgang van een onderneming als bedoeld in het tweede lid, de hoedanigheid van werkgever heeft gekregen in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld of in het kalenderjaar onmiddellijk voorafgaand aan dat kalenderjaar, aangemerkt als kleine werkgever als bedoeld in het eerste lid.
Hst. 2a Quotumheffing
Par. undefined
Art. 2.20 Gemiddeld aantal verloonde uren
1Voor de toepassing van artikel 34, vierde en zesde lid, van de Wfsv wordt met ingang van het kalenderjaar 2013 het gemiddeld aantal verloonde uren per werknemer op jaarbasis bepaald op 1.623 verloonde uren.2Bij ministeriële regeling kan het aantal verloonde uren, bedoeld in het eerste lid, worden gewijzigd met ingang van het bij die regeling te bepalen kalenderjaar.
Art. 2.21 Aantal verloonde uren voor quotumheffing
1Voor de toepassing van artikel 34, vierde en zesde lid, van de Wfsv is een werkgever geen quotumheffing verschuldigd indien hij in de in die leden genoemde kalenderjaren minder dan 40.575 verloonde uren in de loonaangifte op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft verantwoord.2Bij ministeriële regeling kan het aantal verloonde uren, bedoeld in het eerste lid, worden gewijzigd met ingang van het bij die regeling te bepalen kalenderjaar.
Art. 2.22 Variabelen formule quotumpercentage
1Voor de toepassing van artikel 38f, tweede lid, van de Wfsv worden het totaal aantal banen, het aantal extra banen en de verloonde uren, waarnaar wordt verwezen in de variabelen van de formule voor de berekening van de quotumpercentages, bedoeld in dat lid, bij ministeriële regeling vastgesteld met ingang van het bij die regeling te bepalen kalenderjaar.2De vaststelling van de variabelen van de formule, bedoeld in artikel 38f, tweede lid, van de Wfsv wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.
Art. 2.23 Bepaling quotumtekort
1Voor de toepassing van artikel 38g, derde lid, van de Wfsv wordt het gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten in de sector overheid en de sector niet-overheid tezamen, bij ministeriële regeling vastgesteld met ingang van het bij die regeling te bepalen kalenderjaar.2De vaststelling van de variabelen, bedoeld in artikel 38g, derde lid, van de Wfsv wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.3Het quotumtekort, bedoeld in artikel 38g, derde lid, van de Wfsv wordt naar beneden afgerond op één decimaal.
Hst. 2b Aanwijzing persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie en aanwijzing voorzieningen bij beoordeling arbeidsbeperkte in de
Art. 2.24 Aanwijzing persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als arbeidsbeperkte zonder beoordeling
1Als een persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv , wordt aangewezen nadat hij zich daartoe schriftelijk meldt bij UWV om opgenomen te worden in de registratie van arbeidsbeperkten, bedoeld in artikel 38d, eerste lid, van de Wfsv :2Als een persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv , wordt aangewezen de persoon die deel heeft uitgemaakt van de doelgroep van een school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 2.8 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en voor 28 oktober 2016 een verzoek ter beoordeling van het arbeidsvermogen door UWV heeft ingediend op grond van artikel 2.25, eerste lid, onderdeel a , zoals dat luidde op 27 oktober 2016.3Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien die persoon duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 1a:1 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of indien het een persoon betreft van wie door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet .
Art. 2.25 Aanwijzing persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als arbeidsbeperkte met beoordeling
1Als een persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv , wordt aangewezen:2Als een persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv , wordt aangewezen de persoon die in de periode van 10 september 2014 tot en met 17 juli 2015 het in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde onderwijs geheel of gedeeltelijk genoot en in die periode tevens dat onderwijs heeft beëindigd, zolang die persoon nog niet door UWV is beoordeeld en nog niet door het UWV is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet .3Als een persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv , wordt aangewezen de persoon die in de periode van 10 september 2014 tot en met 31 december 2014 de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde aanvraag heeft ingediend voor een recht op arbeidsondersteuning op grond van Hoofdstuk 2 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten , maar van wie door UWV is vastgesteld dat geen recht op arbeidsondersteuning is ontstaan, zolang die persoon nog niet door UWV is beoordeeld en nog niet door UWV is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet .4Als een persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv , wordt aangewezen de persoon die in de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2015 de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde aanvraag heeft ingediend voor een recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van Hoofdstuk 1A van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten , maar van wie door UWV is vastgesteld dat hij niet een jonggehandicapte is als bedoeld in artikel 1a:1 van die wet , zolang die persoon nog niet door UWV is beoordeeld en nog niet door UWV is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet .5Als een persoon die voldoet aan een vastgestelde indicatie als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv , wordt aangewezen de persoon die voor 10 september 2014 een aanvraag heeft ingediend voor een recht op arbeidsondersteuning op grond van Hoofdstuk 2 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten maar van wie door UWV heeft vastgesteld dat geen recht op arbeidsondersteuning is ontstaan op grond van het enkele feit dat die persoon voor 1 januari 2015 de leeftijd van achttien jaar, bedoeld in artikel 2:15, eerste lid, onderdeel c, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten , nog niet heeft bereikt, zolang die persoon nog niet door UWV is beoordeeld en nog niet door UWV is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet .
Art. 2.26 Uitbreiding arbeidsbeperkte door aanwijzing voorzieningen bij activering quotumheffing
1Onder een voorziening als bedoeld in artikel 38b, tweede lid, van de Wfsv , wordt verstaan:2De vaststelling door het UWV dat een persoon een arbeidsbeperkte is, bedoeld in artikel 38b, tweede lid, van de Wfsv , vindt plaats op verzoek van het college van burgemeester en wethouders dan wel op aanvraag van betrokkene zelf.
Hst. 2c Registratie inleenverbanden en aanwijzing categorieën arbeidsbeperkten en werknemers voor berekening quotumtekort
Art. 2.27 Definities
1In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:2Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de definitie van uitlener als bedoeld in het eerste lid.
Art. 2.28 Aanwijzing categorie arbeidsbeperkten die ter beschikking zijn gesteld en tevens meetellen voor de berekening van het quotumtekort bij de inlener
1Voor de toepassing van artikel 38g, derde lid, van de Wfsv wordt de persoon die arbeid verricht in een dienstbetrekking in de zin van artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening en die aan de werkgever ter beschikking is gesteld, aangewezen als arbeidsbeperkte, bedoeld in artikel 38g, vierde lid, van de Wfsv.2De uitlener kan, voor de berekening van het quotumtekort, bedoeld in artikel 38g, derde lid, van de Wfsv , verloonde uren van de arbeidsbeperkte die de uitlener aan de inlener ter beschikking stelt, toerekenen aan die inlener.3Voor de toepassing van het tweede lid komen de uitlener en inlener, uiterlijk 1 augustus van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven, tot overeenstemming over het aantal toe te rekenen verloonde uren van de arbeidsbeperkte die de uitlener aan de inlener ter beschikking stelt.4Indien het derde lid van toepassing is, wordt voor de berekening van het quotumtekort van de inlener, bedoeld in artikel 38g, derde lid, van de Wfsv variabele C vermeerderd met de toegerekende verloonde uren van de uitgeleende arbeidsbeperkte, mits niet het totaal aantal verloonde uren dat voor de betreffende uitgeleende arbeidsbeperkte in de Polisadministratie staat, is overschreden.5Voor de berekening van het quotumtekort van de uitlener, bedoeld in artikel 38g, derde lid, van de Wfsv , wordt variabele C verminderd met de verloonde uren van uitgeleende arbeidsbeperkten.6Voor de toepassing van het vierde en vijfde lid, dient de overeenstemming, bedoeld in het derde lid, als grondslag voor de vaststelling van het aantal verloonde uren dat door de uitlener is toegerekend aan de inlener.
Art. 2.29 Verplichtingen uitlener
De uitlener, die verloonde uren van de uitgeleende arbeidsbeperkte toerekent aan de inlener, controleert de door het UWV aangeleverde gegevens over de inleenverbanden, bedoeld in artikel 3.2b van het Besluit SUWI , en vult deze gegevens aan met het identificatienummer van de inlener, indien artikel 2.28, tweede lid van toepassing is.
Art. 2.30 Verplichtingen inlener
De inlener, die verloonde uren van de arbeidsbeperkte toegerekend krijgt van de uitlener, controleert, nadat de uitlener aan zijn verplichtingen, genoemd in artikel 2.29 , heeft voldaan, de door het UWV aangeleverde gegevens over de inleenverbanden, bedoeld in artikel 3.2b van het Besluit SUWI , en fiatteert indien akkoord uiterlijk 1 augustus van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven, indien artikel 2.28, tweede lid van toepassing is.
Art. 2.31 Aanwijzing categorie werknemers van wie verloonde uren in mindering worden gebracht op het totaal aantal verloonde uren
Als werknemer, bedoeld in artikel 38g, vijfde lid, van de Wfsv van wie de verloonde uren in mindering wordt gebracht op het totaal aantal verloonde uren, bedoeld in artikel 38g, derde lid, van de Wfsv met betrekking tot variabele A, wordt aangewezen:
Art. 2.32 , voor de berekening van het quotumpercentage]
artikel 38f, tweede lid Voor de berekening van de quotumpercentages, bedoeld in artikel 38f, tweede lid, van de Wfsv , wordt voor de toepassing van de variabelen van de formule, bedoeld in dat lid, het volgende in acht genomen:
  • a.voor variabele D en E: het totaal aantal banen bij werkgevers in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid (variabele D) vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal verloonde uren van werknemers in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid (variabele E), wordt verminderd met de verloonde uren van uitzendpersoneel in de zin van artikel 2.27 .
  • b.voor variabele F: het aantal arbeidsbeperkten, bedoeld in artikel 38b, tweede lid van de Wfsv , bij werkgevers die op grond van artikel 34, derde, vierde en zesde lid , quotumheffing zijn verschuldigd, bedraagt voor de overheidssector in:
    • 1°.2017 van 256;
    • 2°.2018 van 534;
    • 3°.2019 van 811;
    • 4°.2020 van 1.089;
    • 5°.2021 van 1.367;
    • 6°.2022 van 1.644;
    • 7°.2023 en verder van 1.922;
  • c.voor variabele F: het aantal arbeidsbeperkten, bedoeld in artikel 38b, tweede lid van de Wfsv , bij werkgevers die op grond van artikel 34, derde, vierde en zesde lid , quotumheffing zijn verschuldigd, bedraagt voor de niet-overheidssector in:
    • 1°.2017 van 744;
    • 2°.2018 van 1.348;
    • 3°.2019 van 1.953;
    • 4°.2020 van 2.557;
    • 5°.2021 van 3.161;
    • 6°.2022 van 3.766;
    • 7°.2023 van 4.370;
    • 8°.2024 van 4.974;
    • 9°.2025 en de volgende jaren van 5.578.
  • d.voor variabele G: het gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten, bedoeld in artikel 38b, tweede lid van de Wfsv , in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid tezamen bedraagt 1.331 uren per jaar.
Art. 2.33 Aanwijzing categorieën werknemers wiens verloonde uren in mindering worden gebracht voor de bepaling van de quotumplichtige werkgever (bepaling grootte)
1Voor de vaststelling of de quotumheffing niet is verschuldigd door de uitlener die minder dan 25 vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal verloonde uren per werknemer heeft verantwoord, bedoeld in artikel 34, vierde en zesde lid, van de Wfsv , wordt het aantal verloonde uren van uitzendpersoneel in mindering gebracht op het totaal aantal verloonde uren die de werkgever in de loonaangifte heeft verantwoord.2Voor de vaststelling of de quotumheffing niet is verschuldigd door het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen dan wel en privaatrechtelijke rechtspersoon die als uitvoerder van de Wet sociale werkvoorziening is aangewezen op grond van artikel 1, tweede lid , dan wel artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening en als activiteit heeft het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, die minder dan 25 vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal verloonde uren per werknemer heeft verantwoord, bedoeld in artikel 34, vierde en zesde lid, van de Wfsv , wordt het aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten die arbeid verrichten in een dienstbetrekking in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet sociale werkvoorziening in mindering gebracht op het totaal aantal verloonde uren die de werkgever in de loonaangifte heeft verantwoord.
Hst. 3 De financiering van de vrijwillige algemene ouderdomsverzekering en de vrijwillige nabestaandenverzekering
Art. 3.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Art. 3.2 Mededeling SVB inzake premie
Vervallen
Art. 3.3 Vaststelling premie
1De AOW-premie wordt voor elk in de periode van vrijwillige verzekering voor de AOW gelegen vol kalenderjaar vastgesteld volgens de formule:P x I – H, waarbij:2De ANW-premie wordt voor elk in de periode van vrijwillige verzekering voor de ANW gelegen vol kalenderjaar vastgesteld volgens de formule:P x I – H, waarbij:3In afwijking van de onderdelen b van het eerste en tweede lid is indien ten aanzien van de SVB aannemelijk wordt gemaakt dat dit tot een lagere uitkomst leidt, I gelijk aan het feitelijke premie-inkomen in de zin van artikel 8, eerste lid, van de Wfsv . Hierbij wordt de waarde van inkomen in natura door de SVB geschat, uitgaande van de waarde van dat inkomen in het land waar het wordt of werd ontvangen.4De AOW-premie voor de vrijwillige ouderdomsverzekering, bedoeld in artikel 35 van de AOW of de ANW-premie, die is vastgesteld met toepassing van het derde lid, bedraagt ten minste 10% van de AOW- of ANW-premie vastgesteld op grond van het eerste onderscheidenlijk tweede lid.5De AOW-premie voor de vrijwillige ouderdomsverzekering, bedoeld in artikel 38 van de AOW , die is vastgesteld met toepassing van het eerste of het derde lid, bedraagt ten minste de AOW-premie vastgesteld op grond van het eerste lid, waarbij:6Voorzover de vrijwillige verzekering slechts betrekking heeft op een gedeelte van een kalenderjaar wordt de premie naar tijdsruimte evenredig verminderd.7De SVB stelt op verzoek van de belanghebbende die een gedeelte van het kalenderjaar van rechtswege verzekerd is voor de AOW of de ANW , de AOW-premie of de ANW-premie over dat kalenderjaar zodanig vast dat de over het kalenderjaar verschuldigde premie voor de verplichte en de vrijwillige verzekering niet meer bedraagt dan de premie die maximaal verschuldigd zou zijn indien het gehele kalenderjaar sprake zou zijn van verplichte verzekering.8Niet in euro uitgedrukt premie-inkomen wordt vastgesteld in de valuta van het desbetreffende land en wordt met behulp van de door de Europese Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen omgerekend in euro.9Voor de toepassing van het derde lid wordt het inkomen geacht te zijn ontvangen in Nederland.
Art. 3.4 Voorlopige premievaststelling
1De SVB kan de verschuldigde premie over een kalenderjaar voorlopig vaststellen, indien:
  • a.zij bij de vaststelling van die premie rekening dient te houden met de in dat kalenderjaar verschuldigde premie op grond van de verplichte verzekering ingevolge de AOW of de ANW ; of
  • b.nog onduidelijk is of artikel 3.3, derde lid , van toepassing is.
2Zodra dat naar het oordeel van de SVB mogelijk is, wordt de over bedoeld kalenderjaar verschuldigde premie definitief vastgesteld.3Te veel betaalde premie wordt terugbetaald. Nog verschuldigde premie wordt binnen een door de SVB vast te stellen termijn betaald.
Art. 3.5 Premiebetaling
1De gewezen verzekerde, bedoeld in artikel 35 van de AOW en artikel 63a van de ANW , die is toegelaten tot de vrijwillige verzekering, betaalt de premie, per kalenderjaar, vooruit.2Indien de gewezen verzekerde, bedoeld in artikel 63a van de ANW , een aanvraag tot gebruikmaking van de vrijwillige verzekering heeft ingediend en overlijdt, voordat hij de verschuldigde ANW-premie heeft kunnen betalen, is een ander bevoegd alsnog de verschuldigde ANW-premie over de periode van vrijwillige verzekering te betalen.
Art. 3.6 Achterwege blijven van premierestitutie
Indien de vrijwillige verzekering is geëindigd op grond van artikel 37, onderdelen a, e of f, van de AOW , of van artikel 63c, onderdelen a, d of e, van de ANW , vindt restitutie van reeds betaalde premie niet plaats.
Art. 3.7 Premiebetaling bij vrijwillige AOW-verzekering over achterliggende periode
Indien een verzekerde als bedoeld in artikel 38 van de AOW binnen drie maanden na de door de SVB gestelde termijn de verschuldigde AOW-premie niet geheel heeft betaald, wordt over een zodanig gedeelte van de periode, waarop de premiebetaling betrekking heeft, geacht AOW-premie te zijn betaald als de betaalde AOW-premie zich verhoudt tot de totaal verschuldigde AOW-premie. Daarbij wordt geacht AOW-premie te zijn betaald over de periode, welke het verst verwijderd ligt van het tijdstip van de aanvang van de verplichte verzekering.
Art. 3.8 Vaststelling vrijwillige verzekeringsperiode na onvolledige betaling
1Indien de vrijwillige verzekering is geëindigd, wordt voorzover dit nog niet heeft plaatsgevonden, de over ieder kalenderjaar verschuldigde premie definitief vastgesteld.2Indien het eerste lid toepassing heeft gevonden, wordt de betaalde premie geacht betrekking te hebben op de achtereenvolgende gehele kalenderjaren of, voorzover de belanghebbende gedurende slechts een gedeelte van een of meer kalenderjaren niet verplicht verzekerd was, op de betreffende gedeelten van die gehele kalenderjaren, die het dichtst liggen bij het tijdstip waarop de verplichte verzekering is geëindigd.3Indien na toepassing van het eerste lid de over een kalenderjaar verschuldigde premie niet geheel blijkt te zijn voldaan, wordt over een zodanig gedeelte van dat kalenderjaar geacht premie te zijn betaald, als de nog toe te rekenen premie zich verhoudt tot de totaal over dit kalenderjaar verschuldigde premie.
Hst. 4 Beheerskosten en enige zorgkosten uit het Fonds langdurige zorg
Art. 4.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
  • a. Onze Minister:de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
  • b. Flz:het Fonds langdurige zorg, genoemd in artikel 89 van de Wfsv ;
  • c. Wlz:de Wet langdurige zorg ;
  • d. kosten van zorg:kosten van verleende zorg en overige diensten als bedoeld in paragraaf 3.1 van de Wlz , met uitzondering van de kosten van forensische zorg als bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet forensische zorg of forensische zorg als aangemerkt in of krachtens een algemene maatregel van bestuur;
  • e. beheerskosten:de beheerskosten van de in de Wlz geregelde verzekering, waaronder begrepen de kosten van controle in het kader van die verzekering en waaronder niet begrepen de beheerskosten voor forensische zorg als bedoeld in het Interimbesluit forensische zorg ;
  • f. Wlz-uitvoerder:een Wlz-uitvoerder als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wlz ;
  • g. onverantwoorde uitgaven:uitgaven waarvan de Nederlandse zorgautoriteit heeft vastgesteld dat ze niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de verzekering ingevolge de Wlz ;
  • h. beheerskostenbudget:de ten laste van het Flz voor de Wlz-uitvoerders beschikbare middelen ter dekking van de voor de uitvoering van de Wlz te maken beheerskosten;
  • i. CAK:het CAK, genoemd in artikel 6.1.1 van de Wlz ;
  • j. zorgaanbieder:een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wlz dan wel een solistisch werkende zorgverlener als bedoeld in dat artikel.
Art. 4.2 Vergoeding kosten van zorg die niet door CAK worden uitbetaald
1Het Zorginstituut vergoedt uit het Flz jaarlijks aan de Wlz-uitvoerders de kosten van de zorg die niet door het CAK aan de zorgaanbieders worden uitbetaald.2De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, geschiedt naar de werkelijke kosten van de desbetreffende zorg.3Bij de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, blijven onverantwoorde uitgaven buiten beschouwing, tenzij de zorgautoriteit anders besluit.
Art. 4.3 Macrobudget beheerskosten
Wlz 1Onze Minister geeft het Zorginstituut jaarlijks een aanwijzing terzake van het voor alle Wlz-uitvoerders en de SVB tezamen voor dat kalenderjaar ten laste van het Flz komende beheerskostenbudget.2Bij de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, maakt Onze Minister een onderscheid tussen de beheerskosten die de op grond van artikel 4.2.4, tweede lid, Wlz aangewezen Wlz-uitvoerders ontvangen voor de in dat artikellid genoemde taken, de beheerskosten die zij ontvangen voor hun overige bij of krachtens de Wlz geregelde taken en de beheerskosten die de SVB ontvangt voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 3.3.3, zevende lid, van de Wlz .
Art. 4.4 Beheerskostenbudget Wlz-uitvoerder en SVB
1Het Zorginstituut verdeelt de middelen, bedoeld in artikel 4.3 , jaarlijks over de Wlz-uitvoerders en de SVB, leidende tot een beheerskostenbudget per Wlz-uitvoerder en een beheerskostenbudget voor de SVB.2Bij de verdeling van het beheerskostenbudget over de Wlz-uitvoerders maakt het Zorginstituut voor een Wlz-uitvoerder die taken als bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, Wlz uitvoert, inzichtelijk welk deel bestemd is voor het uitvoeren van die taken en welk deel voor het uitvoeren van zijn overige taken.3De verdeling van het beheerskostenbudget geschiedt aan de hand van door het Zorginstituut vast te stellen beleidsregels.4De beleidsregels, bedoeld in het derde lid, behoeven de goedkeuring van Onze Minister.5In geval van onthouding van goedkeuring aan een beleidsregel stelt het Zorginstituut, met inachtneming van door Onze Minister te geven instructies, een nieuwe beleidsregel vast.6Indien Onze Minister aan de beleidsregel, bedoeld in het vijfde lid, eveneens goedkeuring onthoudt, stelt hij terzake zelf de beleidsregel vast.7Het Zorginstituut keert jaarlijks uit het Flz aan de Wlz-uitvoerders en de SVB de voor hen op grond van het eerste lid vastgestelde beheerskostenbudgetten uit.8Na het kalenderjaar waarvoor het beheerskostenbudget is verleend, stelt het Zorginstituut het beheerskostenbudget vast.9Indien een Wlz-uitvoerder op een naar het oordeel van de zorgautoriteit onverantwoorde wijze op zijn beheerskosten bespaart, wordt de uitkering, bedoeld in het zevende lid, voor het desbetreffende kalenderjaar door het Zorginstituut verlaagd met het bedrag van die besparing.
Art. 4.5 Beheerskosten bij uitbesteding van werkzaamheden
1Indien een Wlz-uitvoerder zijn overige taken, bedoeld in artikel 4.4, tweede lid , geheel of gedeeltelijk uitbesteedt, betaalt hij degene waaraan hij deze taken uitbesteedt per verzekerde een bedrag aan beheerskosten dat is berekend op basis van door het Zorginstituut vast te stellen beleidsregels.2 Artikel 4.4, vierde tot en met zesde lid , is van overeenkomstige toepassing.
Art. 4.6 Reserve uitvoering Wlz
1Een Wlz-uitvoerder houdt een reserve uitvoering Wlz aan.2Het saldo van baten en lasten over enig boekjaar van een Wlz-uitvoerder van de beheerskosten die hij in of in verband met die hoedanigheid maakt, wordt toegevoegd aan, onderscheidenlijk ten laste gebracht van de reserve, bedoeld in het eerste lid. Daarbij blijven onverantwoorde uitgaven buiten beschouwing, tenzij de zorgautoriteit anders besluit.3Het Zorginstituut bepaalt welk percentage rente de Wlz-uitvoerder over de reserve geacht wordt te maken.4De reserve uitvoering Wlz bedraagt ultimo enig jaar maximaal 20% van het beheerskostenbudget voor dat jaar.5Indien het Zorginstituut vaststelt dat de reserve het gestelde maximum te boven gaat, stort de Wlz-uitvoerder het door het Zorginstituut vastgestelde bedrag waarmee het maximum overschreden wordt binnen vier weken in het Flz.6Binnen vier weken nadat hij de uitvoering van de Wlz heeft beëindigd, stort de Wlz-uitvoerder een bedrag ter hoogte van de reserve, bedoeld in het eerste lid, in het Flz.7Binnen twee jaar na het eindigen of wijzigen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2.4, tweede lid, van de Wlz , bepaalt het Zorginstituut of de Wlz-uitvoerder een deel van zijn reserve in het Flz dient te storten en zo ja, hoe groot dat deel is. De Wlz-uitvoerder stort een op grond van de vorige zin bepaald deel binnen vier weken in het Flz.
Art. 4.7 Toezicht op opgaven
De zorgautoriteit is bevoegd opgaven en gegevens van een Wlz-uitvoerder die van invloed zijn op de omvang van de ten laste van het Flz beschikbare middelen en op de hoogte van de kosten van zorg, op hun juistheid te beoordelen en te verbeteren.
Art. 4.8 Betaalbaarstelling
1Het Zorginstituut bepaalt de wijze van betaalbaarstelling van de uitkeringen op grond van dit hoofdstuk en bepaalt welk percentage rente door de Wlz-uitvoerder, de SVB dan wel het Zorginstituut verschuldigd is over verschillen tussen uitgekeerde bedragen en bedragen waarop de Wlz-uitvoerder of de SVB na afloop van het kalenderjaar daadwerkelijk recht blijkt te hebben.2Het Zorginstituut is bevoegd een verschil als bedoeld in het tweede lid, te verrekenen met een over een later kalenderjaar te verlenen beheerskostenbudget.
Hst. 5 Slotbepalingen
Art. 5.1 Overgangsrecht
artikel 2.3, derde lid 1 Artikel 2.3, derde lid , zoals dat luidde op 31 december 2024 blijft van toepassing op herzieningen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, die betrekking hebben op de periode tot en met 31 december 2024.2Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2030.
Art. 5.2 Intrekking algemene maatregelen van bestuur
Art. 5.3 Inwerkingtreding
1De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.2 Artikel 5.1 werkt terug tot en met 1 september 2005.
Art. 5.4 Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Wfsv.
Naar boven