Hst. I Algemene bepalingen
Art. 1
1Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 7a , 18 , 19 , 22bis , 25 , 25a , 25b , 26 , 31 , 42c , 44a , 44b , 53 , 70b , 70ba , 70ca en 70cb van de Invorderingswet 1990 alsmede aan artikel 232e van de Provinciewet , artikel 255 van de Gemeentewet , artikel 144 van de Waterschapswet en artikel 8a.40 van de Wet luchtvaart in samenhang met artikel 26 van de Invorderingswet 1990 .2Deze regeling verstaat onder wet: de Invorderingswet 1990 . Art. 1a
Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake een in deze regeling als voor bezwaar vatbaar aangeduide beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ‘inspecteur’ wordt gelezen ‘ontvanger’. Art. 1b
1Verzoeken tot uitstel van betaling, tot kwijtschelding of tot ontslag van betalingsverplichting ingevolge deze regeling worden afgewezen door de ontvanger indien de voor de beoordeling van het daartoe strekkende verzoek benodigde gegevens niet, onjuist of onvolledig dan wel niet op de door de ontvanger aangegeven wijze zijn verstrekt.2Een ingevolge de hoofdstukken 1B , 1C , 1D en 1F te nemen besluit tot afwijzing, verlening of herziening van uitstel van betaling of van kwijtschelding of een ingevolge die hoofdstukken of het derde lid te nemen besluit tot gehele of gedeeltelijke beëindiging van uitstel van betaling, geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking.3Indien bij vermindering van een belastingaanslag het bedrag waarvoor op de voet van het eerste lid van de artikelen 1d , 1e , 2 , 3 , 3a , 4a , 5 , 5a , 6a , 6b , 6c , 6d , 6da en 40g uitstel van betaling is verleend, wijziging ondergaat, beëindigt de ontvanger, met inachtneming van het bepaalde in de genoemde artikelen, het uitstel dienovereenkomstig. Art. 1c
De ontvanger maakt een ingevolge deze regeling ten aanzien van een belastingschuldige genomen beschikking aan deze bekend door uitreiking of toezending van een gedagtekende kennisgeving terzake. Hst. Ibis Gerechtelijke bewaring van roerende zaken
Art. 1cbis
Hst. IA Betalingsvordering en overheidsvordering
Afd. 1 Algemene bepalingen
Art. 1ca
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:- a. betalingsvordering:vordering van de ontvanger als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet jegens een betaaldienstverlener op wie de belastingschuldige een vordering heeft of uit een reeds bestaande rechtsverhouding zal verkrijgen;
- b. overheidsvordering:vordering als bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet ;
- c. Onze Minister:Onze Minister van Financiën;
- d. betaaldienstverlener:betaaldienstverlener als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht ;
- e. betaalrekening:rekening bestemd voor het betalingsverkeer en ten aanzien waarvan opdrachten tot automatische afschrijving kunnen worden gedaan;
- f. deelvordering:vordering als bedoeld in artikel 1ce, derde lid ;
- g. uitvoeringsdatum:datum, waarop de overheidsvordering wordt uitgevoerd door de betaaldienstverlener, waar de belastingschuldige een rekening houdt. Deze datum wordt bepaald door de ontvanger bij het doen van de overheidsvordering;
- h. bestedingsruimte:saldo op een rekening vermeerderd met het maximale debetsaldo op die rekening dat is toegestaan op grond van een overeenkomst inzake krediet die tussen de betaaldienstverlener en de belastingschuldige is gesloten.
Afd. 1a Betalingsvordering
Art. 1cbis.1
Art. 1cbis.2
1Een betalingsvordering vanwege belastingaanslagen van een belastingschuldige, zijnde een natuurlijk persoon, strekt zich niet uit tot:- a.het bedrag, genoemd in artikel 475da, eerste lid, onderdeel a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering , voor een alleenstaande als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet ;
- b.het bedrag, genoemd in artikel 475da, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering , voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet ;
- c.het bedrag, genoemd in artikel 475da, eerste lid, onderdeel c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering , voor een gehuwde als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet zonder kinderen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van die wet ;
- d.het bedrag, genoemd in artikel 475da, eerste lid, onderdeel d, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering , voor een gehuwde als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet met een of meer kinderen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van die wet .
2De betalingsvordering vanwege belastingaanslagen van een belastingschuldige, zijnde een natuurlijk persoon, die op grond van de basisregistratie personen geen adres in Nederland heeft en geen vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland heeft, strekt zich niet uit tot de helft van het bedrag, genoemd in het eerste lid, onderdeel c. Indien de belastingschuldige, bedoeld in de eerste zin, buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, vindt het eerste lid geen toepassing. Op verzoek van de belastingschuldige, bedoeld in de eerste en tweede zin, kan de ontvanger het eerste lid overeenkomstig toepassen op basis van de door de belastingschuldige bij het verzoek over zijn leefsituatie verstrekte gegevens. Art. 1cbis.3
1De beschikking, bedoeld in artikel 19, vijfde lid, van de wet , vermeldt welke van de bedragen, genoemd in artikel 1cbis.2 , ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is en wordt verzonden aan de betaaldienstverlener waar de belastingschuldige volgens de administratie van de Belastingdienst een betaal- of spaarrekening aanhoudt.2Verzending van de beschikking geschiedt per post tenzij de betaaldienstverlener en de Belastingdienst zijn overeengekomen dat de beschikking uitsluitend elektronisch wordt verzonden. Bij elektronische verzending van de beschikking geldt het tijdstip van ontvangst van de gegevens die de betaaldienstverlener in staat stellen kennis te nemen van de inhoud van de beschikking als het tijdstip van bekendmaking van de beschikking. Bij verzending van de beschikking per post geldt het tijdstip van aanvang van de verwerking tot uitvoering van de beschikking door de betaaldienstverlener als het tijdstip van bekendmaking van de beschikking.3Binnen 8 dagen na de verzending van de beschikking aan de betaaldienstverlener informeert de ontvanger de belastingschuldige schriftelijk over het feit dat een betalingsvordering is gedaan en over het ten aanzien van hem van toepassing zijnde bedrag, bedoeld in artikel 1cbis.2 . Art. 1cbis.4
1Zodra 14 dagen zijn verstreken na de bekendmaking van de beschikking, bedoeld in artikel 1cbis.3, tweede lid , doet de betaaldienstverlener opgave aan de ontvanger door het afleggen van een verklaring in een door de ontvanger bij de beschikking verstrekt verklaringsformulier, dan wel in een formulier van gelijke strekking van de betaaldienstverlener. Artikel 476a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.2Binnen 14 dagen na ontvangst van het ingevulde verklaringsformulier, bedoeld in het eerste lid, zendt de ontvanger aan de betaaldienstverlener een bericht over de hoogte van het te betalen bedrag en de in verband daarmee te gebruiken betalingsgegevens, een bericht over het opeisbaar maken, bedoeld in artikel 1cbis.1, eerste lid, onderdeel b , of een bericht over het intrekken van de beschikking. Een betaling door de betaaldienstverlener geschiedt binnen 14 dagen na de dagtekening van het bericht over het te betalen bedrag of, ingeval dat bedrag nog door opzegging opeisbaar moet worden gemaakt, binnen 14 dagen nadat dat bedrag feitelijk beschikbaar is om door de betaaldienstverlener te worden betaald. De verzending van een bericht aan de betaaldienstverlener door de ontvanger blijft achterwege als uit het ingevulde verklaringsformulier, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat de belastingschuldige geen vordering heeft op de betaaldienstverlener uit hoofde van een tegoed op een betaal- of spaarrekening of als het bedrag van die vordering niet meer beloopt dan het ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing zijnde bedrag, bedoeld in artikel 1cbis.2, eerste lid , tenzij de betaaldienstverlener of de ontvanger verzending van een bericht wenselijk acht.3De verzending van het verklaringsformulier en de verzending van de berichten die hiermee samenhangen geschieden op dezelfde wijze als de wijze waarop de beschikking, bedoeld in artikel 1cbis.3, eerste lid , is verzonden.4De ontvanger informeert de belastingschuldige zo spoedig mogelijk schriftelijk over een wijziging van zijn belastingschuld als gevolg van een betaling door de betaaldienstverlener of over het intrekken van de beschikking. Afd. 2 Overeenkomst overheidsvordering
Art. 1cb
Onze Minister sluit een overeenkomst inzake de overheidsvordering met de bank waar de rekening wordt gehouden waarop de bedragen ingevorderd op grond van artikel 19, vierde lid, van de wet worden overgemaakt. De overeenkomst bevat in ieder geval de bepalingen die zijn opgenomen in de bij deze regeling. Afd. 3 Uitvoering overheidsvordering
Art. 1cc
De overheidsvordering wordt gedaan op een betaalrekening die op naam of mede op naam staat van de belastingschuldige. Art. 1cd
De beschikking, bedoeld in artikel 19, vijfde lid, van de wet , wordt elektronisch bekend gemaakt aan de betaaldienstverlener, waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt. De overheidsvordering wordt uitsluitend uitgevoerd volgens de Europese systematiek van automatische afschrijving. Art. 1ce
1De overheidsvordering bedraagt ten hoogste € 500 en wordt gedaan bij een belastingaanslag met een openstaand bedrag van ten hoogste € 1.500, voor ten hoogste tweemaal in een kalendermaand per belastingaanslag.2De overheidsvordering wordt bij dezelfde belastingaanslag gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste drie kalendermaanden gedaan.3De overheidsvordering kan worden gesplitst in verschillende deelvorderingen. Deze deelvorderingen worden op hetzelfde tijdstip bekend gemaakt aan de bank, bedoeld in artikel 1cb .4De overheidsvordering of, indien deze is gesplitst, de deelvordering wordt uitgevoerd indien de bestedingsruimte op de betaalrekening op de uitvoeringsdatum toereikend is. Art. 1cf
1De betaaldienstverlener, waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt, is bevoegd tot terugboeking van het bedrag van de overheidsvordering of, indien deze is gesplitst, de deelvordering, indien blijkt dat de bestedingsruimte op de betaalrekening van de belastingschuldige op de uitvoeringsdatum ontoereikend is. Deze bevoegdheid vervalt na vijf werkdagen volgend op de uitvoeringsdatum.2Werkdagen, in de zin van het eerste lid, zijn alle kalenderdagen, met uitzondering van de zaterdag en zondag, de Nieuwjaarsdag, de Goede Vrijdag, de tweede Paasdag, 1 mei en de beide Kerstdagen. Afd. 4 Overheidsvordering en informatievoorziening aan belastingschuldige
Art. 1cg
De betaaldienstverlener, waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt, vermeldt op het papieren of elektronische afschrift van de af- of terugboeking op de betaalrekening van de belastingschuldige, de door de ontvanger bij het doen van de overheidsvordering geleverde gegevens. Art. 1ch
De ontvanger informeert de belastingschuldige schriftelijk over de op zijn betaalrekening uitgevoerde overheidsvordering of, indien deze is gesplitst, deelvordering binnen zeven dagen nadat de termijn, genoemd in artikel 1cf, eerste lid, tweede volzin , is verstreken. Hst. IAa Mededelingsplicht bodemzaken
Afd.
Art. 1ci
De mededeling, bedoeld in artikel 22bis, tweede en derde lid, van de wet , geschiedt door het invullen van het daartoe langs elektronische weg ter beschikking gestelde modelformulier en het per post aan de ontvanger toezenden van het ingevulde modelformulier. Art. 1cj
Hst. IB Uitstel van betaling, gespreide betaling en kwijtschelding van inkomstenbelasting
Afd. 1 Uitstel van betaling van inkomstenbelasting ter zake van stakingswinst die bestemd is voor herinvestering in een andere onderneming
Art. 1d
1De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 25, vierde lid, eerste volzin, van de wet , mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.2Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn 12 maanden zijn verstreken, dan wel, ingeval de uitsteltermijn is verlengd, die verlengde termijn is verstreken.3Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vierde lid, tweede volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. Afd. 2 Uitstel van betaling en kwijtschelding van inkomstenbelasting inzake pensioen- en lijfrenteaanspraken
Art. 1e
1De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, eerste volzin, van de wet , mits voldoende zekerheid is gesteld en wordt ingestemd met de door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.2Voor het verlenen van uitstel van betaling als bedoeld in het eerste lid is geen schriftelijk verzoek nodig en blijft zekerheidstelling achterwege voorzover de verschuldigde belasting betrekking heeft op:- a.aanspraken uit een overeenkomst van levensverzekering of een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die zijn ondergebracht bij een in Nederland gevestigde verzekeraar die bevoegd is het directe verzekeringsbedrijf, bedoeld in de Wet op het financieel toezicht , uit te oefenen en die de lijfrente of pensioenverplichting rekent tot het binnenlandse ondernemingsvermogen, dan wel zijn ondergebracht bij een in Nederland gevestigd lichaam dat ingevolge artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is vrijgesteld van de vennootschapsbelasting;
- b.aanspraken uit een overeenkomst van levensverzekering of een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die zijn ondergebracht bij een verzekeraar die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, in Noorwegen, in IJsland, in Liechtenstein of in Zwitserland en die in die staat bevoegd is tot het uitoefenen van het directe verzekeringsbedrijf;
- c.aanspraken ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 38n van de Wet op de loonbelasting 1964 of een oudedagsverplichting als bedoeld in artikel 38p van de Wet op de loonbelasting 1964 die zijn ondergebracht bij een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, onderscheidenlijk onderdeel e, van die wet zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, waarbij dit lichaam als verzekeraar optreedt en is gevestigd in Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, in Noorwegen, in IJsland, in Liechtenstein of in Zwitserland.
3Het uitstel eindigt uiterlijk op de eerste dag van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.4Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, vierde volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.5De ontvanger beëindigt het uitstel voorzover zich met betrekking tot aanspraken uit een overeenkomst van levensverzekering of een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 waarop de verschuldigde belasting, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, eerste volzin, van de wet betrekking heeft, een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, vierde volzin, van de wet . De eerste zin is van overeenkomstige toepassing op aanspraken bedoeld in het tweede lid, onderdeel c. Art. 1f
1Indien de ontvanger het op de voet van artikel 1e verleende uitstel van betaling beëindigt omdat zich een in artikel 26, derde lid, van de wet bedoelde omstandigheid voordoet, verleent hij op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kwijtschelding van inkomstenbelasting tot een omvang als in genoemd derde lid bedoeld.2In de gevallen waarin op de voet van artikel 1e, derde lid , het uitstel van betaling is geëindigd, verleent de ontvanger de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek kwijtschelding van belasting tot een bedrag gelijk aan het dan nog openstaande bedrag.3In afwijking van het eerste lid is voor kwijtschelding als bedoeld in artikel 26, derde lid, eerste volzin, onderdeel a, van de wet geen schriftelijk verzoek nodig indien de belastingschuldige op het moment dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, vierde volzin, van de wet , in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Noorwegen, in IJsland, in Liechtenstein of in Zwitserland woont. Afd. 3 Uitstel van betaling van inkomstenbelasting inzake kapitaalverzekering eigen woning
Art. 1g
Art. 1h
Afd. 4 Uitstel van betaling, gespreide betaling en kwijtschelding van inkomstenbelasting inzake winst uit aanmerkelijk belang
Art. 2
1De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in gevallen als bedoeld in artikel 25, achtste lid, eerste volzin, van de wet , mits voldoende zekerheid is gesteld. Het schriftelijk verzoek en de zekerheidstelling blijven achterwege:- a.in geval van emigratie van de belastingschuldige naar een andere lidstaat van de Europese Unie;
- b.in geval van geconserveerd inkomen als bedoeld in artikel 2.8, vierde, vijfde, zesde of zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 , waarbij de verkrijger van de aandelen of winstbewijzen een natuurlijk persoon is die woont in een andere lidstaat van de Europese Unie;
- c.ingeval de belastingschuldige woont in een andere lidstaat van de Europese Unie en de inkomstenbelasting is verschuldigd door de toepassing van artikel 7.5, vierde, vijfde, onderscheidenlijk zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 waarbij de verwervende of verkrijgende vennootschap in een andere lidstaat van de Europese Unie is gevestigd, onderscheidenlijk de verplaatsing van de werkelijke leiding geschiedt naar een andere lidstaat van de Europese Unie.
2In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt voor belastingaanslagen opgelegd met toepassing van artikel 2.8, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 uitstel van betaling verleend op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige en de verkrijger gezamenlijk.3De ontvanger kan voorwaarden stellen aan het verlenen van uitstel van betaling of aan het voortzetten daarvan in situaties als bedoeld in het zevende tot en met tiende lid, waaronder begrepen voorwaarden die betrekking hebben op het door de belastingschuldige:- a.gedurende de looptijd van het uitstel jaarlijks aan de hand van schriftelijke bescheiden aannemelijk maken dat hij recht heeft op gehele of gedeeltelijke voortzetting van het uitstel;
- b.jaarlijks aan de ontvanger verstrekken van informatie over zijn actuele adres en werkelijke verblijfplaats.
4Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige stemt de ontvanger in met aanpassing van de gestelde zekerheid voor zover het bedrag van de verschuldigde inkomstenbelasting waarvoor uitstel van betaling is verleend, is verminderd. Indien de belastingschuldige zijn woonplaats verplaatst van een staat buiten de Europese Unie naar een lidstaat van de Europese Unie, stemt de ontvanger in met intrekking van de gestelde zekerheid.5Het uitstel wordt verleend voor onbepaalde tijd.6De ontvanger beëindigt het uitstel:- a.ingeval aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen worden vervreemd in de zin van de artikelen 4.12 of 4.16, eerste lid, onderdelen a tot en met g, i, j of k, tweede lid, derde lid of vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 : voor zover het uitstel aan deze aandelen of winstbewijzen kan worden toegerekend;
- b.ingeval de vennootschap waarin de belastingschuldige de aandelen of winstbewijzen houdt, reserves aan de belastingschuldige heeft uitgedeeld: voor het bedrag, bedoeld in artikel 25, achtste lid, onderdeel b, van de wet ;
- c.in geval van een teruggaaf van wat op aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening is gestort dan wel van wat door houders van winstbewijzen is gestort of ingelegd: voor zover het uitstel aan deze teruggaaf kan worden toegerekend.
7Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kan in geval van een vervreemding in het kader van een aandelenfusie als bedoeld in artikel 3.55 van de Wet inkomstenbelasting 2001 , een splitsing als bedoeld in artikel 3.56 van die wet of een fusie als bedoeld in artikel 3.57 van die wet , het uitstel worden voortgezet, in welk geval de aandelen in of de winstbewijzen van de verkrijgende vennootschap voortaan worden geacht aan het verleende uitstel ten grondslag te liggen.8Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende kan in geval van een vervreemding in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdelen e of f, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of wegens een verdeling van een nalatenschap of een huwelijksgemeenschap binnen twee jaren na het overlijden van de erflater onderscheidenlijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap het uitstel worden voortgezet. Ingeval de belastingaanslag inkomstenbelasting betreft ter zake van geconserveerd inkomen door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan het uitstel van betaling echter niet worden voortgezet voor zover het uitstel kan worden toegerekend aan het vervreemdingsvoordeel dat ingevolge artikel 4.17a van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking zou zijn genomen wanneer zowel de belastingschuldige als de verkrijger in Nederland zouden hebben gewoond ten tijde van de overgang.9Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kan in geval van een vervreemding in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 het uitstel worden voortgezet voor het gedeelte dat betrekking heeft op de nog tot het vermogen van de belastingschuldige behorende aandelen of winstbewijzen.10Ingeval aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen worden geschonken kan op gezamenlijk schriftelijk verzoek van de belastingschuldige en de verkrijger van die aandelen of winstbewijzen, het uitstel van betaling worden voortgezet voor het gedeelte dat betrekking heeft op die aandelen of winstbewijzen. Ingeval de belastingaanslag inkomstenbelasting betreft ter zake van geconserveerd inkomen door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan het uitstel van betaling echter niet worden voortgezet voor zover het uitstel kan worden toegerekend aan het vervreemdingsvoordeel dat ingevolge artikel 4.17c van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking zou zijn genomen wanneer zowel de belastingschuldige als de verkrijger in Nederland zou hebben gewoond ten tijde van de schenking.11Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, achtste lid, onderdelen a, b of c, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.12Indien de belastingschuldige niet voldoet aan de voorwaarden die de ontvanger aan het verlenen of voortzetten van het uitstel van betaling heeft gesteld, of aan de overige verplichtingen van dit artikel, kan de ontvanger het uitstel van betaling intrekken.13Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een lidstaat van de Europese Unie mede verstaan: Noorwegen, IJsland en Liechtenstein.14Voor de toepassing van dit artikel worden onder aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen mede verstaan: aandelen of winstbewijzen waarop rechten zijn overgegaan die besloten lagen in de aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen. Art. 3
1De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in gevallen als bedoeld in artikel 25, negende lid, van de wet en tot een omvang als bij dat artikel alsmede krachtens dat artikel in de navolgende leden is bepaald, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.2Het uitstel wordt verleend voor het bedrag aan belasting dat kan worden toegerekend aan het voordeel wegens de vervreemding, bedoeld in artikel 25, negende lid, van de wet , mits dat bedrag € 3.350 te boven gaat.3Het uitstel houdt in dat de verschuldigde belasting kan worden voldaan in tien gelijke jaarlijkse termijnen, waarvan de eerste termijn zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet vervalt en elk van de volgende termijnen telkens een jaar later.4De ontvanger vermindert het bedrag waarvoor uitstel van betaling is verleend:- a.ingeval in een kalenderjaar aflossingen op de schuldig gebleven tegenprestatie plaatsvinden welke gezamenlijk uitgaan boven het dubbele van de belasting die in dat jaar op de voet van het derde lid moet worden voldaan: voor de helft van hetgeen er boven uitgaat;
- b.ingeval aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen worden vervreemd in de zin van artikel 25, tiende lid, van de wet : voor zover het uitstel aan deze aandelen of winstbewijzen kan worden toegerekend;
- c.ingeval in een kalenderjaar uit de aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen reguliere voordelen - als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 - worden genoten welke uitgaan boven het dubbele van de belasting die in dat jaar op de voet van het derde lid moet worden voldaan: voor de helft van hetgeen er boven uitgaat.
5Voor zover een vervreemdingsvoordeel of een regulier voordeel binnen zes maanden wordt aangewend voor een aflossing op de schuldig gebleven tegenprestatie, wordt alleen de aflossing in aanmerking genomen voor de toepassing van het vierde lid.6Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het vierde lid stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.7Voor de toepassing van artikel 25, negende lid, van de wet worden van de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aangewezen: IJsland, Noorwegen en Liechtenstein. Art. 3a
1De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in gevallen als bedoeld in artikel 25, elfde lid, van de wet en tot een omvang als bij dat artikel alsmede krachtens dat artikel in de navolgende leden is bepaald.2Het uitstel wordt verleend voor het bedrag aan inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 25, elfde lid, eerste volzin , mits dat bedrag € 3.350 te boven gaat.3Het uitstel houdt in dat de verschuldigde belasting kan worden voldaan in tien gelijke jaarlijkse termijnen waarvan de eerste termijn zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet vervalt en elk van de volgende termijnen telkens een jaar later.4De ontvanger vermindert het bedrag waarvoor uitstel van betaling is verleend:- a.ingeval aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen worden vervreemd in de zin van artikel 25, tiende lid, van de wet : voor zover het uitstel aan deze aandelen of winstbewijzen kan worden toegerekend;
- b.ingeval in een kalenderjaar uit de aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen reguliere voordelen als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 worden genoten welke uitgaan boven het dubbele van de belasting die in dat jaar op de voet van het derde lid moet worden voldaan: voor de helft van hetgeen er boven uitgaat.
5Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het vierde lid stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. Art. 4
1De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek kwijtschelding van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in de gevallen als bedoeld in artikel 26, tweede, vierde of vijfde lid, van de wet en tot een omvang als in die leden bedoeld, met dien verstande dat het bedrag van de kwijtschelding in totaal niet meer kan bedragen dan het bedrag van de belasting waarvoor ter zake van het aandeel of winstbewijs uitstel van betaling is verleend.2In afwijking van het eerste lid is voor kwijtschelding als bedoeld in artikel 26, vijfde lid, eerste volzin, onderdeel c, van de wet geen schriftelijk verzoek nodig indien de belastingschuldige op het moment dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, achtste lid, onderdeel a, van de wet , in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Noorwegen, IJsland of Liechtenstein woont. Afd. 5 Gespreide betaling van inkomstenbelasting wegens beëindiging van een terbeschikkingstelling van een zaak
Art. 4a
1De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 25, veertiende lid, eerste volzin, van de wet , mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.2Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn tien jaar zijn verstreken.3In geval van een vervreemding waarbij de koper de overdrachtsprijs schuldig is gebleven als bedoeld in artikel 25, veertiende lid, eerste volzin, onderdeel b, van de wet en er een aflossing plaatsvindt, vermindert de ontvanger het bedrag waarvoor uitstel van betaling is verleend met de helft van die aflossing.4Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, veertiende lid, tweede volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. Afd. 6 Gespreide betaling van inkomstenbelasting inzake staking en overbrenging van de ondernemingswoning naar het privé vermogen
Art. 5
1De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 25, zestiende lid, eerste volzin, van de wet , mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.2Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn tien jaar zijn verstreken.3Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, zestiende lid, tweede volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. Afd. 7 Uitstel van betaling van inkomstenbelasting inzake winst bij staking door overlijden
Art. 5a
1De ontvanger verleent de erfgenamen van de belastingschuldige op hun schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 25, zeventiende lid, van de wet , mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.2Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn tien jaar zijn verstreken. Afd. 8 Uitstel van betaling van inkomstenbelasting inzake winst behaald door overdracht onderneming aan een natuurlijke persoon die overdrachtsprijs schuldig is gebleven
Art. 5b
1De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting in de gevallen bedoeld in artikel 25, achttiende lid, van de wet , mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden en een afschrift is overgelegd van de overeenkomst waarbij de onderneming of een gedeelte van de onderneming is overgedragen aan de natuurlijk persoon die de overdrachtsprijs geheel of gedeeltelijk schuldig is gebleven. Uit deze overeenkomst moet blijken welk deel van de overdrachtsprijs schuldig is gebleven, wat de duur van de overeengekomen aflossingsperiode is en in welke termijnen de overdrachtsprijs wordt voldaan.2Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, negentiende lid, tweede volzin, onderdelen a of b, of derde volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.3Ingeval de overdrachtsprijs geheel of gedeeltelijk versneld wordt afgelost, stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis alsmede van het nog niet ontvangen deel van de overdrachtsprijs. Hst. IC Uitstel van betaling van schenk- of erfbelasting
Afd. 1 Uitstel van betaling van schenk- of erfbelasting bij bedrijfsopvolging
Art. 6
Art. 6a
1De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de schenk- of erfbelasting, bedoeld in artikel 25, twaalfde lid, eerste volzin, van de wet , mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.2De termijn van tien jaar, genoemd in artikel 25, twaalfde lid, van de wet , vangt aan op de dag na het einde van het kalenderjaar waarin de verkrijging heeft plaatsgevonden.3Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, twaalfde lid, tweede volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. Art. 6b
1De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen schenk- of erfbelasting als bedoeld in artikel 25, dertiende lid, eerste volzin, van de wet , mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.2De termijn van tien jaar, genoemd in artikel 25, dertiende lid, van de wet , vangt aan op de dag na het einde van het kalenderjaar waarin de verkrijging heeft plaatsgevonden.3Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, dertiende lid, tweede volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. Afd. 2 Uitstel van betaling van erfbelasting ter zake van de verkrijging van de blote eigendom van een woning, bedoeld in
Art. 6c
Hst. ID Uitstel van betaling van exitheffingen
Afd.
Art. 6d
1De ontvanger verleent de belastingschuldige die een schriftelijk verzoek doet als bedoeld in artikel 25a, vierde lid, van de wet uitstel van betaling voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de wet. Het uitstel wordt verleend onder de voorwaarde dat bij het verzoek om uitstel van betaling aan de hand van schriftelijke bescheiden het bedrag aannemelijk wordt gemaakt van de voordelen, bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de wet.2Gedurende de looptijd van het uitstel dient de belastingschuldige jaarlijks aan de hand van schriftelijke bescheiden aannemelijk te maken dat de voordelen, bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de wet , in dat jaar niet in aanmerking zouden zijn genomen indien hij belastingplichtig in Nederland zou zijn gebleven.3Het tweede lid is niet van toepassing indien de belastingschuldige een verzoek doet als bedoeld in artikel 25a, derde lid, van de wet .4Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25a, tweede lid, van de wet , stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. Art. 6da
1De ontvanger verleent de belastingschuldige die een schriftelijk verzoek doet als bedoeld in artikel 25b, eerste lid, van de wet een gespreide betalingsregeling voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen vennootschapsbelasting als bedoeld in artikel 25b, eerste lid, van de wet. De betalingsregeling wordt verleend onder de voorwaarde dat bij het verzoek om de betalingsregeling aan de hand van schriftelijke bescheiden het bedrag aannemelijk wordt gemaakt van de voordelen, bedoeld in artikel 25b, eerste lid, van de wet.2Gedurende de looptijd van de betalingsregeling dient de belastingschuldige jaarlijks aan de hand van schriftelijke bescheiden aannemelijk te maken dat de voordelen, bedoeld in artikel 25b, eerste lid, van de wet , in dat jaar niet in aanmerking zouden zijn genomen indien hij belastingplichtig in Nederland zou zijn gebleven.3Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25b, vierde lid, van de wet , stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. Hst. IF Uitstel van betaling bij schrijnende gevallen
Art. 6g
1De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de erfbelasting in gevallen als bedoeld in artikel 25, eenentwintigste lid, van de wet , mits voldoende zekerheid is gesteld en wordt ingestemd met de door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.2Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij een schriftelijk verzoek van een erfgenaam ter zake van belastingaanslagen, anders dan de belastingaanslag, bedoeld in het eerste lid, die behoren tot de nalatenschap van een natuurlijk persoon.3De belastingschuldige of de erfgenaam verstrekt bij zijn verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderscheidenlijk het tweede lid, de benodigde gegevens, waaruit blijkt dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 25, eenentwintigste lid, van de wet . De ontvanger kan zo nodig om aanvullende gegevens vragen.4De ontvanger kan afzien van de in het eerste lid gestelde zekerheidseis als dit voor de belastingschuldige of de erfgenaam leidt tot onevenredige gevolgen die niet in verhouding staan tot het doel van het stellen van zekerheid. Hst. II Kwijtschelding in andere gevallen en ontslag van betalingsverplichting
Afd. 1 Algemeen
Art. 7
1De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek bij voor administratief beroep vatbare beschikking kwijtschelding van de door hem verschuldigde rijksbelastingen in andere gevallen dan die, bedoeld in de hoofdstukken IB en IC , op de voet van deze afdeling en de afdelingen 2 tot en met 5 van dit hoofdstuk .2Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de belastingrente, de revisierente en de bestuurlijke boeten die de belastingschuldige heeft belopen in verband met de in dit hoofdstuk bedoelde belastingen, gelijkgesteld met de belastingen waarmee zij samenhangen. Art. 8
1Geen kwijtschelding wordt verleend:- a.voor zover het feit dat een belastingaanslag niet kan worden voldaan aan de belastingschuldige is toe te rekenen;
- b.indien de belastingschuldige heeft nagelaten de vereiste aangifte in te dienen;
- c.indien de belastingschuldige in surseance van betaling of in staat van faillissement verkeert, tenzij sprake is van een akkoord als bedoeld in de artikelen 138 , en 252 van de Faillissementswet ;
- d.indien ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, tenzij sprake is van een akkoord als bedoeld in artikel 329 van de Faillissementswet , dan wel van een belastingaanslag voor zover die materieel verschuldigd is geworden op een tijdstip of over een tijdvak dat is gelegen na de uitspraak waarbij de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard en niet kan worden aangemerkt als boedelschuld;
- e.indien de belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent en ook na totstandkoming van een akkoord, bedoeld in artikel 21 , geen reële vooruitzichten zouden bestaan voor de voortzetting van het bedrijf of beroep;
- f.voor een voorlopige aanslag die nog niet is gevolgd door de aanslag;
- g.indien niet aan eventueel door de ontvanger gestelde voorwaarden is voldaan;
- h.voor een belastingaanslag motorrijtuigenbelasting of belasting zware motorrijtuigen die is opgelegd binnen een periode van drie jaar nadat kwijtschelding van een of meer andere belastingaanslagen motorrijtuigenbelasting of zware motorrijtuigen is verleend.
2Geen kwijtschelding wordt verleend voor belastingaanslagen belasting van personenauto’s en motorrijwielen, voor belastingaanslagen welke zijn opgelegd wegens verschuldigde rente ingevolge de Ruilverkavelingswet 1954, alsmede voor belastingaanslagen welke zijn opgelegd wegens verschuldigde kosten ingevolge de Wet inrichting landelijk gebied . Art. 9
1Gedurende de behandeling van het verzoek om kwijtschelding worden voor de belastingaanslag ten aanzien waarvan kwijtschelding is verzocht geen conservatoire maatregelen genomen of voortgezet. Eveneens wordt gedurende die tijd voor die belastingaanslag de dwanginvordering niet aangevangen of voortgezet.2Indien de ontvanger aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat toepassing van het eerste lid ertoe zal leiden dat goederen, waarop de belastingschuld waarvan kwijtschelding is verzocht kan worden verhaald, zullen worden verduisterd, kan hij ondanks het verzoek om kwijtschelding conservatoire en zo nodig executoriale maatregelen nemen. Voor zover deze maatregelen een onherroepelijk karakter dragen is toestemming nodig van de directeur. Afd. 2 Kwijtschelding van rijksbelastingen in de privé-sfeer
Art. 10
Deze afdeling heeft betrekking op kwijtschelding van inkomstenbelasting verschuldigd door natuurlijke personen die geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep uitoefenen, van loonbelasting verschuldigd door werknemers alsmede van motorrijtuigenbelasting, belasting zware motorrijtuigen, erfbelasting, schenkbelasting, recht van overgang en belastingen van rechtsverkeer verschuldigd door natuurlijke personen. Art. 11
Kwijtschelding wordt verleend voor:- a.het gehele op de belastingaanslag openstaande bedrag indien geen vermogen en geen betalingscapaciteit aanwezig is;
- b.het openstaande bedrag van de belastingaanslag dat resteert nadat:
- 1°.het aanwezige vermogen is aangewend ter voldoening van de belastingaanslag;
- 2°.ten minste 80 percent van de betalingscapaciteit is aangewend;een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 8 en artikel 18 .
Art. 12
1Onder vermogen als bedoeld in artikel 11 wordt verstaan de waarde in het economische verkeer van de bezittingen van de belastingschuldige en van zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet , verminderd met de schulden van de belastingschuldige en deze persoon die hoger bevoorrecht zijn dan de rijksbelastingen.2Onder bezittingen wordt niet begrepen:- a.de inboedel voor zover deze niet bovenmatig is;
- b.rechten op kapitaalsuitkeringen of prestaties uit levensverzekering, uitsluitend bestaande uit een kapitaaluitkering bij overlijden van de belastingschuldige of zijn echtgenoot, mits deze kapitaaluitkering is bestemd voor de verzorging van de uitvaart van de belastingschuldige of zijn echtgenoot, dan wel op prestaties in natura ter zake van de verzorging van een uitvaart van de belastingschuldige of zijn echtgenoot;
- c.een auto die op het moment van het verzoek een waarde heeft van € 3.350 of minder; een auto met een waarde van meer dan € 3.350 wordt niet als vermogen beschouwd indien jegens de ontvanger aannemelijk kan worden gemaakt dat die auto absoluut onmisbaar is voor de uitoefening van een beroep dan wel absoluut onmisbaar is in verband met invaliditeit;
- d.het totale bedrag aan financiële middelen, andere dan de onder f bedoelde, voor zover dat bedrag de ingevolge artikel 16 in aanmerking te nemen kosten van bestaan vermeerderd met een bedrag ter grootte van het per maand gemiddelde bedrag van de uitgaven bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen b, c en g , niet te boven gaat, met dien verstande dat geen rekening wordt gehouden met de in die onderdelen bedoelde vermindering met ontvangen huurtoeslag of woonkostentoeslag, zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget;
- e.het bedrag op een bankrekening dat in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten is verkregen in de vorm van leningen;
- f.een bedrag van € 3.350 aan financiële middelen per persoon voor personen die op 31 december 1999 de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt;
- g.de ingevolge een levensloopregeling opgebouwde voorziening;
- h.een oudedagsvoorziening in de vorm van een levens- of spaarverzekering of lijfrente voor zover deze niet bovenmatig is.
3Onder waarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt verstaan de prijs die de autohandel bereid is te betalen bij inkoop zonder gelijktijdige verkoop van een andere auto.4Indien de uitgaven, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen b en c , verschuldigd zijn over een termijn van langer dan een maand wordt in plaats van het per maand gemiddelde bedrag in aanmerking genomen het deel van het termijnbedrag voor zover dat, gelet op de vervaldatum van de termijnbetaling, op het moment van het verzoek om kwijtschelding redelijkerwijs kan worden aangemerkt als reservering voor die termijnbetaling. Art. 13
1Onder betalingscapaciteit, bedoeld in artikel 11 , wordt verstaan het positieve verschil in de periode van 12 maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend van het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige in die periode en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in die periode.2Het netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige, bedoeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend van zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet . Art. 14
1Onder het netto-besteedbare inkomen, bedoeld in artikel 13 , wordt verstaan het met de in artikel 15, eerste lid , vermelde uitgaven verminderde gezamenlijke bedrag van:- a.de aan inhouding van loonbelasting/premie voor de volksverzekeringen onderworpen inkomsten verminderd met de wettelijke inhoudingen, zonder rekening te houden met de daarbij eventueel in mindering gebrachte jonggehandicaptenkorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 , en de ingehouden pensioenpremies, bijdragen ingevolge een levensloopregeling en premies ziektekostenverzekering;
- b.uitkeringen voor levensonderhoud ingevolge de artikelen 157 , 158 of 404 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek ;
- c.overige inkomsten met uitzondering van:
- 1°.de uitkeringen ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet ;
- 2°.vervallen;
- 3°.de kinderopvangtoeslag, bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 2, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen , en de tegemoetkomingen ingevolge de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen ;
- 4°.de premie, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet , alsmede een daarmee naar aard, strekking en omvang overeenkomende premie;
- 5°.de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet ;
- 6°.de vergoeding voor de verzorging en opvoeding van een pleegkind in het kader van de Jeugdwet ;
- 7°.het kindgebonden budget, bedoeld in de Wet op het kindgebonden budget ;
- 8°.de huurtoeslag, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet op de huurtoeslag , de krachtens de Participatiewet ontvangen woonkostentoeslag en de zorgtoeslag, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet op de zorgtoeslag ;
- 9°.de inkomsten uit arbeid, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de Participatiewet ;
- 10°.een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk tot ten hoogste de bedragen, genoemd in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 .
2Tot de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt ook gerekend de voorlopige teruggaaf, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , daaronder begrepen de aanspraak op een zodanige teruggaaf. Art. 15
1Als uitgaven als bedoeld in artikel 14, eerste lid , worden in aanmerking genomen:- a.betalingen op belastingschulden, met uitzondering van die genoemd in artikel 8, tweede lid , en betalingen op terugvorderingen van tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen ;
- b.het bedrag van de voor rekening van de belastingschuldige komende nettowoonlasten tot maximaal het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag , voorzover dit meer is dan het bedrag dat gelijk is aan de basishuur, genoemd in artikel 16 van die wet , waarbij deze basishuur is gebaseerd op het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van die wet , met in achtneming van een correctie op de basishuur als bedoeld in artikel 1 van de Wet verlaging eigen bijdrage huurtoeslag ;
- c.de niet door de werkgever ingehouden premies ziektekostenverzekering, de premie voor een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet en de premie voor verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg , verminderd met de normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag , voor zover reeds begrepen in de bijstandsnorm zoals die voor de belastingschuldige geldt ingevolge artikel 16 , en met de krachtens de Wet op de zorgtoeslag ontvangen zorgtoeslag;
- d.betaalde uitkeringen voor levensonderhoud ingevolge de artikelen 157 , 158 of 404 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek ;
- e.aflossingen op leningen voor zover die zijn aangewend voor de betaling van belastingschulden, met uitzondering van die genoemd in artikel 8, tweede lid ;
- f.de met het houden van kostgangers verbonden kosten tot een totaal van € 15,35 per dag, met dien verstande dat bij de bepaling van het aantal dagen een volle maand op 30 dagen wordt gesteld;
- g.uitgaven voor het levensonderhoud van kinderen, vastgesteld op het verschil tussen het maximale bedrag waarop de belastingschuldige, zijn toetsingsinkomen buiten beschouwing latend, op grond van artikel 2 van de Wet op het kindgebonden budget aanspraak zou kunnen maken en het bedrag van de krachtens die wet te ontvangen kindgebonden budget;
- h.andere uitgaven van de belastingschuldige dan genoemd in dit lid, die naar het oordeel van de ontvanger redelijkerwijs niet buiten beschouwing kunnen worden gelaten bij het vaststellen van het netto-besteedbare inkomen, omdat deze uitgaven door de ontvanger noodzakelijk worden geacht.
2Onder betalingen op belastingschulden wordt mede begrepen een betaling ter zake van premie voor de volksverzekeringen en ter zake van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet .3Onder nettowoonlasten wordt verstaan: de op de belastingschuldige drukkende huurprijs, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag , dan wel hypotheekrente en erfpachtcanon ter zake van een door hem bewoonde woning voor zover deze hem voor gebruik ter beschikking staat, verminderd met de te ontvangen huurtoeslag, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van die wet , of met de te ontvangen woonkostentoeslag.4Indien de belastingschuldige zijn woning deelt met een of meer personen op wie de norm, bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet , van toepassing is, worden de nettowoonlasten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, geacht gelijkelijk over ieder van deze personen te zijn verdeeld. Art. 16
1De kosten van bestaan, bedoeld in artikel 13, eerste lid , bedragen voor een belastingschuldige die wordt aangemerkt als:- a.een echtgenoot als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet : 90 percent van de bijstandsnorm, bedoeld in artikel 21, onderdeel b, van die wet ;
- b.een alleenstaande of een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Participatiewet : 90 percent van de bijstandsnorm, bedoeld in artikel 21, onderdeel a, van die wet .
2De kosten van bestaan, bedoeld in artikel 13, eerste lid , bedragen, in afwijking van het eerste lid, voor een belastingschuldige die wordt aangemerkt als:- a.een echtgenoot als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet , die, afgezien van zijn echtgenoot, niet met een of meer andere personen op wie de kostendelersnorm, bedoeld in artikel 22a van die wet , van toepassing is, in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en:
- 1°.die tezamen met zijn echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet , heeft bereikt: 90 percent van de norm, bedoeld in artikel 22, onderdeel b, van de Participatiewet ;
- 2°.die alleen of waarvan de echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet , heeft bereikt: 90 percent van de norm, bedoeld in artikel 22, onderdeel c, van de Participatiewet ;
- b.een echtgenoot als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet , die zijn woning deelt met zijn echtgenoot en met een of meer andere personen op wie de norm, bedoeld in artikel 22a van die wet , van toepassing is: 90 percent van de som van de norm, bedoeld in artikel 22a, eerste lid, van die wet, die voor ieder van de echtgenoten afzonderlijk geldt;
- c.een alleenstaande of een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Participatiewet , die niet met een of meer personen op wie de norm, bedoeld in artikel 22a van die wet , van toepassing is, in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet , heeft bereikt: 90 percent van de norm, bedoeld in artikel 22, onderdeel a, van de Participatiewet ;
- d.een alleenstaande of een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Participatiewet , die zijn woning deelt met een of meer personen op wie de norm, bedoeld in artikel 22a van die wet , van toepassing is: 90 percent van de norm, bedoeld in artikel 22a, eerste lid, van die wet.
3De kosten van bestaan, bedoeld in artikel 13, eerste lid , bedragen, in afwijking van de vorige leden, voor de belastingschuldige die ter verzorging of verpleging in een daartoe bestemde inrichting is opgenomen: de prijs die is verschuldigd voor verzorging dan wel verpleging, verhoogd met twee derden van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm, genoemd in artikel 23 van de Participatiewet .4De kosten van bestaan, bedoeld in artikel 13, eerste lid , worden voor de belastingschuldige die buiten Nederland woont aangepast met het percentage dat in artikel 1 van de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 en de bijlage bij die regeling is opgenomen voor het woonland van de belastingschuldige. Art. 17
Art. 18
Geen kwijtschelding wordt verleend ten belope van het bedrag van de te betalen belasting waarop het verzoek betrekking heeft waarvan aannemelijk is dat dit bedrag kan worden voldaan omdat:- a.binnen twee jaren na het verzoek als gevolg van sterk wisselende inkomens een hoger inkomen is te verwachten; of
- b.binnen een jaar na het verzoek een verbetering in de financiële omstandigheden is te verwachten; of
- c.binnen een jaar na het verzoek een belastingteruggaaf, anders dan de voorlopige teruggaaf, bedoeld in artikel 14, tweede lid , kan worden verwacht.
Art. 19
Het vermogen en de betalingscapaciteit van zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet , wordt buiten beschouwing gelaten voor zover een door de belastingschuldige gedaan verzoek om kwijtschelding betrekking heeft op belastingschulden die zijn ontstaan voor de aanvang van de gezamenlijke huishouding. Art. 19a
1Indien ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard en deze overeenkomstig artikel 329 van de Faillissementswet een akkoord aanbiedt, verleent de ontvanger, de artikelen 8, eerste lid, onderdelen a, b, e, f, g en h, en tweede lid , en 10 tot en met 19 buiten toepassing latend, zijn medewerking aan de totstandkoming van dat akkoord, mits:- 1°.het te ontvangen deel van de belastingschuld of belastingschulden ten minste het dubbele percentage bedraagt van hetgeen aan concurrente schuldeisers op hun vorderingen zal worden uitgekeerd en van ten minste dezelfde omvang is als kan worden verkregen indien de schuldsaneringsregeling zou worden voortgezet;
- 2°.reële vooruitzichten aanwezig zijn dat de belastingschuldige in staat is de fiscale verplichtingen die opkomen na het tijdstip waarop de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van hem van toepassing is verklaard, tijdig en volledig na te komen;
- 3°.de ontvanger noch in uitkeringspercentage noch in tempo van betaling wordt achtergesteld bij gelijkbevoorrechte schuldeisers, een en ander onder de voorwaarde dat het vonnis van homologatie van het akkoord in kracht van gewijsde zal gaan.
2Het eerste lid is, uitgezonderd hetgeen daarin met betrekking tot homologatie is vermeld, van overeenkomstige toepassing op een buitengerechtelijk akkoord dat wordt aangeboden in gevallen waarin, naar redelijkerwijs mag worden aangenomen, de belastingschuldige, afgezien van de daarvoor te vervullen formaliteiten, in aanmerking zou komen voor de toepassing van een schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet . Afd. 3 Kwijtschelding van rijksbelastingen in de zakelijke sfeer
Art. 20
Deze afdeling heeft betrekking op kwijtschelding van inkomstenbelasting verschuldigd door natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, van vennootschapsbelasting, van loonbelasting verschuldigd door werkgevers, van omzetbelasting, dividendbelasting, kansspelbelasting, motorrijtuigenbelasting, belasting zware motorrijtuigen, accijnzen, verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken, van de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen en van erfbelasting, schenkbelasting, recht van overgang en belastingen van rechtsverkeer verschuldigd door rechtspersonen. Art. 21
Kwijtschelding wordt uitsluitend verleend indien dit geschiedt in het kader van een akkoord met alle schuldeisers en er geen redelijke mogelijkheid aanwezig is om een derde aansprakelijk te stellen. Art. 22
Medewerking van de ontvanger aan een akkoord geschiedt slechts indien:- a.het te ontvangen deel van de belastingschuld:
- 1°.ten minste het dubbele percentage bedraagt van hetgeen aan concurrente schuldeisers op hun vorderingen zal worden uitgekeerd;
- 2°.een substantiële omvang heeft, zowel absoluut als in relatie tot de totale belastingschuld;
- 3°.van ten minste dezelfde omvang is als kan worden verkregen door middel van executiemaatregelen;
- b.de ontvanger noch in uitkeringspercentage noch in tempo van betaling wordt achtergesteld bij gelijkbevoorrechte schuldeisers;
- c.fiscale verplichtingen die opkomen tijdens de behandeling van het verzoek om kwijtschelding tijdig en volledig worden nagekomen;
- d.bij voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep van de belastingschuldige na de totstandkoming van het akkoord reële vooruitzichten aanwezig zijn voor de voortzetting van de onderneming.
Art. 22a
Afd. 4 Kwijtschelding na staking bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening
Art. 23
Indien een natuurlijk persoon zijn bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening heeft gestaakt en aannemelijk is dat die belastingschuldige in de toekomst geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep meer zal uitoefenen, wordt kwijtschelding van de belastingen, bedoeld in artikel 20 , verleend overeenkomstig het bepaalde in . Afd. 5 Beroep
Art. 24
Indien de belastingschuldige zich niet kan verenigen met de beschikking, bedoeld in artikel 7, eerste lid , kan hij binnen tien dagen na dagtekening van de kennisgeving waarmee de beschikking is bekendgemaakt, een beroepschrift richten tot de directeur onder vermelding van de gronden van het beroep. Het beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger. Art. 25
1De directeur beslist op het beroep bij uitspraak.2Indien de directeur geheel of gedeeltelijk aan het beroep van de belastingschuldige tegemoetkomt, stelt hij bij die uitspraak het bedrag van de kwijtschelding vast.3De directeur maakt de uitspraak aan de belastingschuldige bekend door uitreiking of toezending van een gedagtekende kennisgeving terzake. Afd. 6 Ontslag betalingsverplichting
Art. 26
Afd. 7 Kwijtschelding van enige andere belastingen en heffingen
Art. 27
Deze afdeling heeft betrekking op:alsmede op de daarmee samenhangende bestuurlijke boeten. Art. 28
1Met betrekking tot een verzoek om kwijtschelding van de in artikel 27 genoemde belastingen en heffingen verschuldigd door:- a.een natuurlijk persoon die geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep uitoefent, zijn de afdelingen 1 , 2 en 5 van overeenkomstige toepassing;
- b.een natuurlijk persoon die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent, zijn de afdelingen 1 , 3 , 4 en 5 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien door de provinciale staten, de gemeenteraad of het algemeen bestuur van het waterschap daartoe is besloten, met betrekking tot een verzoek om kwijtschelding van de in artikel 27, onderdeel a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel c , bedoelde belastingen en heffingen die geen verband houden met de uitoefening van dat bedrijf of beroep, de afdelingen 1 , 2 en 5 van overeenkomstige toepassing zijn;
- c.een rechtspersoon zijn de afdelingen 1 , 3 en 5 van overeenkomstige toepassing.
2Waar in artikel 9, tweede lid , en in afdeling 5 sprake is van directeur wordt voor:- a.provinciale belastingen gelezen: gedeputeerde staten;
- b.gemeentelijke belastingen gelezen: het college van burgemeester en wethouders;
- c.waterschapsbelastingen gelezen: het dagelijks bestuur;
- d.de geluidsheffing burgerluchtvaart gelezen: de inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.
3Indien door de provinciale staten, de gemeenteraad of het algemeen bestuur van het waterschap daartoe is besloten, worden met betrekking tot een verzoek om kwijtschelding van de in artikel 27, onderdeel a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel c , bedoelde belastingen en heffingen in afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, als uitgaven als bedoeld in artikel 15, eerste lid , mede in aanmerking genomen de overeenkomstig artikel 1.7, eerste en tweede lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bepaalde kosten van kinderopvang verminderd met de kinderopvangtoeslag of met de tegemoetkoming van de gemeente of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de te betalen kosten van kinderopvang, bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 2, van die wet . Art. 28a
Afd. 8 Kwijtschelding van rijksbelastingen voor gedupeerde ouders in de kinderopvangtoeslagaffaire
Art. 28abis
Hst. III Invorderingsrente, kredietrente, en vertragingsrente
Afd.
Art. 28b
Art. 28c
Art. 28d
Art. 28e
Art. 29
De in rekening te brengen invorderingsrente wordt berekend over iedere betaling afzonderlijk. Art. 30
1Voor de berekening van de in rekening te brengen invorderingsrente over een betaald bedrag wordt gebruik gemaakt van de volgende formule:
= invorderingsrente2Indien het bedrag van de betaling moet worden gesplitst in hoofdsom en invorderingsrente, wordt gebruik gemaakt van de volgende formules:
= hoofdsombetaling - hoofdsom = invorderingsrente.3In de formules wordt met A het aantal dagen aangegeven waarover invorderingsrente is verschuldigd en met P de onderscheiden rentepercentages welke over de verschillende periodes zijn verschuldigd.4Het bedrag van de betaling wordt naar beneden afgerond op gehele euro’s. Art. 31
Bij de bepaling van het aantal dagen waarover invorderingsrente wordt berekend, wordt:- a.de maand waarin de enige of laatste betalingstermijn van de aanslag vervalt, tot het werkelijke aantal dagen in aanmerking genomen met dien verstande dat de maand februari altijd op 28 dagen wordt gesteld;
- b.een volle maand gesteld op 30 dagen en een jaar op 360 dagen.
Art. 32
1Het bedrag van de in rekening te brengen invorderingsrente wordt naar beneden afgerond op gehele euro’s.2Het bedrag van de te vergoeden invorderingsrente wordt naar boven afgerond op gehele euro’s. Art. 33
Bij de enige of laatste betaling wordt een bedrag aan invorderingsrente van € 23 of minder niet in rekening gebracht. Art. 34
Bij uitstel van betaling voor een periode van drie jaren of langer kan de ontvanger bedingen dat de in rekening te brengen invorderingsrente in afwijking van artikel 29 jaarlijks wordt betaald. Art. 34a
De artikelen 30 , 31 en 32 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de kredietrente en de vertragingsrente. Hst. IV Aansprakelijkheid
Art. 35
Art. 36
Art. 37
Art. 38
Art. 39
Art. 40
Art. 40a
Als goederen als bedoeld in artikel 42c van de wet worden de volgende goederen aangewezen, de toebehoren en onderdelen van die goederen daaronder begrepen:- a.telecommunicatie- en computerapparatuur en -programmatuur;
- b.foto-, film-, video- en geluidsapparatuur alsmede beeld- en geluiddragers zoals video- en muziekcassettes en compactdiscs en digitale videodiscs;
- c.landvoertuigen die zijn uitgerust met een motor van meer dan 48 cc cilinderinhoud of met een vermogen van meer dan 7,2 kW.
Art. 40b
1Ingeval een lijfrenteverplichting in een situatie als bedoeld in artikel 3.133, tweede lid, onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 overgaat of, beoordeeld aan het einde van het kalenderjaar, is overgegaan op een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of lichaam dat het verzekeringsbedrijf uitoefent, kan de ontvanger onder door hem te stellen voorwaarden aan de verzekeraar die op grond van artikel 44a, eerste lid, van de wet aansprakelijk is een schriftelijke verklaring doen toekomen inhoudende een onherroepelijke mededeling dat de aansprakelijkheid niet langer geldt voor de in dat artikel bedoelde inkomstenbelasting en revisierente.2Indien de lijfrenteverplichting is overgegaan op een niet in een van de lidstaten van de Europese Unie, in Noorwegen, in IJsland, in Liechtenstein of in Zwitserland gevestigd pensioenfonds of lichaam geeft de ontvanger de in het eerste lid bedoelde verklaring af op schriftelijk verzoek van de verzekeraar die op grond van artikel 44a, eerste lid, van de wet aansprakelijk is, mits het pensioenfonds of lichaam zich bij overeenkomst garant stelt voor de voldoening van de in artikel 44a, eerste lid, van de wet bedoelde inkomstenbelasting en revisierente.3Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing indien de verzekeringnemer of de gerechtigde voldoende zekerheid heeft gesteld. Art. 40c
1Ingeval een verplichting ingevolge een pensioenregeling in een situatie als bedoeld in artikel 19b, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 overgaat op een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of lichaam dat het verzekeringsbedrijf uitoefent, kan de ontvanger onder door hem te stellen voorwaarden aan de verzekeraar die op grond van artikel 44b, eerste lid, van de wet aansprakelijk is een schriftelijke verklaring doen toekomen inhoudende een onherroepelijke mededeling dat de aansprakelijkheid niet langer geldt voor de in dat artikel bedoelde loon- en inkomstenbelasting alsmede revisierente.2Indien de pensioenverplichting is overgegaan op een niet in een van de lidstaten van de Europese Unie, in Noorwegen, in IJsland, in Liechtenstein of in Zwitserland gevestigd pensioenfonds of lichaam geeft de ontvanger de in het eerste lid bedoelde verklaring af op schriftelijk verzoek van de verzekeraar die op grond van artikel 44b, eerste lid, van de wet aansprakelijk is, mits het pensioenfonds of lichaam zich bij overeenkomst garant stelt voor de voldoening van de in artikel 44b, eerste lid, van de wet bedoelde loon- en inkomstenbelasting alsmede revisierente.3Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing indien de verzekeringnemer of de gerechtigde voldoende zekerheid heeft gesteld. Hst. IVA Uitbetaling aan belastingschuldige
Art. 40ca
1Als gevallen als bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de wet worden aangewezen uitbetalingen van inkomstenbelasting door de ontvanger op een bankrekening:- a.van een lid van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet voor zover de uitbetaling plaatsvindt in het kader van de uitvoering van een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldhulpverlening van die organisatie of een overeenkomst tot budgetbeheer in de zin van die gedragscode;
- b.van een gemeente op grond van een schuldregelingsovereenkomst als bedoeld in onderdeel a, een overeenkomst tot budgetbeheer als bedoeld in onderdeel a of een overeenkomst met dezelfde strekking;
- c.van een derde die:
- 1°.een subsidiebeschikking heeft ontvangen van een gemeente dan wel een overeenkomst heeft met een Wlz-uitvoerder voor het leveren van zorg in natura ingevolge de Wet langdurige zorg ; en
- 2°.voldoet aan de norm NEN-ISO 9001;
voor zover de uitbetaling plaatsvindt in het kader van de uitvoering van een schuldregelingsovereenkomst als bedoeld in onderdeel a, een overeenkomst tot budgetbeheer als bedoeld in onderdeel a of een overeenkomst met dezelfde strekking; - d.van een derde, die meerderjarig en handelingsbekwaam is, indien een belastingschuldige niet beschikt over een bankrekening die op zijn naam staat, deze naar het oordeel van de ontvanger niet in staat is een bankrekening op zijn naam te openen door zijn lichamelijke of geestelijke toestand, en deze om uitbetaling op een bankrekening van een derde verzoekt.
2Bij gevallen als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is artikel 7a, eerste lid, tweede volzin, van de wet niet van toepassing.3Indien op grond van artikel 7a, vierde lid, van de wet de uitbetaling plaatsvindt op een andere bankrekening dan die van de belastingschuldige, vindt het gegevensverkeer met betrekking tot die uitbetaling tussen de Belastingdienst en die rekeninghouder plaats met gebruikmaking van het burgerservicenummer van de belastingschuldige.4Bij toepassing van het eerste lid, onderdelen a tot en met c, wijst het aldaar bedoelde lid, de aldaar bedoelde gemeente of de aldaar bedoelde derde aan op welke bankrekening wordt uitbetaald, ten behoeve van welke belastingschuldige en voor welke uitbetaling. Voorts wordt melding gemaakt van de beëindiging van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, bedoelde overeenkomst. Hst. V Slot- en overgangsbepalingen
Art. 40d
Art. 40e
Art. 40f
Art. 40g
1De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 70b, eerste lid, eerste volzin, van de wet , mits voldoende zekerheid wordt gesteld en wordt ingestemd met de door de ontvanger nader te stellen voorwaarden. Het schriftelijke verzoek en de zekerheidstelling blijven achterwege in geval van emigratie van de belastingschuldige naar een andere lidstaat van de Europese Unie, Noorwegen, IJsland of Liechtenstein.2De ontvanger beëindigt het uitstel indien zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 70b, eerste lid, derde volzin, van de wet .3Ingeval zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 70b, eerste lid, derde volzin, van de wet voordoet, stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. Art. 40h
1Indien de ontvanger het op de voet van artikel 40g verleende uitstel van betaling beëindigt omdat zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 70b, eerste lid, derde volzin, van de wet bedoelde omstandigheid voordoet, verleent hij op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kwijtschelding van inkomstenbelasting tot een omvang als bedoeld in artikel 70ba van de wet .2In afwijking van het eerste lid is voor het verlenen van kwijtschelding geen schriftelijk verzoek nodig indien de belastingschuldige op het moment dat zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 70b, eerste lid, derde volzin, van de wet voordoet, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Noorwegen, IJsland of Liechtenstein woont. Art. 40i
Art. 41
1Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 1990.2Deze regeling kan worden aangehaald als: Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. undefined
artikel 1cb Overeenkomst inzake de overheidsvorderingDe ondergetekenden:- –(naam), (adres, postcode en woon- of vestigingsplaats), ingeschreven in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel te (plaats) onder nummer (nummer), verder te noemen de bank;
- –Onze Minister, voor wie optreedt (naam).
Zijn overeengekomen als volgt:- 1.Onze Minister opent hierbij een rekening bij de bank onder nummer (nummer) waarop de bedragen ingevorderd op grond van artikel 19, vierde lid, van de wet worden overgemaakt.
- 2.De gegevens op grond waarvan overheidsvorderingen worden gedaan worden in digitale vorm en overeenkomstig de Europese systematiek van automatische afschrijving geleverd aan de bank.
- 3.Onze Minister is verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens, te weten het rekeningnummer en het bedrag van de overheidsvordering, die worden geleverd bij het doen van de overheidsvordering.
- 4.Onze Minister is verantwoordelijk voor de telefonische bereikbaarheid voor belastingschuldigen op een gratis nummer.
- 5.De bank informeert Onze Minister over de op de rekening betrekking hebbende gegevens.
- 6.De bepalingen in deze overeenkomst strekken mede ten behoeve van de betaaldienstverlener waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt en indien op die betaalrekening een overheidsvordering is uitgevoerd, en hebben dienovereenkomstig te gelden als een onherroepelijk derdenbeding als bedoeld in artikel 253 en verder van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Aldus overeengekomen en getekend,te (plaats) op (datum)Onze Minister,voor deze:De bank,