Direct naar content gaan
Uitvoeringsregeling Awir
Art. 1 Reikwijdte
Art. 2 Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
Art. 3 Gelijkstelling met basisregistratie personen
1Iemand die niet in Nederland woont, wordt geacht op zijn woonadres te zijn ingeschreven in een naar aard en strekking met de basisregistratie personen overeenkomende registratie buiten Nederland, indien:
  • a.hij vanwege zijn functie of vanwege de functie van een van de tot zijn huishouden behorende personen niet kan of niet hoeft te worden ingeschreven in een naar aard en strekking met de basisregistratie personen overeenkomende registratie buiten Nederland;
  • b.blijkt dat hij niet woont op het adres waarop hij is ingeschreven in de bevolkingsregistratie in zijn woonland;
  • c.zijn woonland geen of geen naar aard en strekking met de basisregistratie personen overeenkomende registratie voert.
2Iemand die in de basisregistratie personen niet op zijn woonadres is ingeschreven, wordt geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven, indien:
  • a.hij een vreemdeling is als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de wet ;
  • b.hij of een tot zijn huishouden behorende persoon op grond van artikel 21, eerste lid, van het Besluit basisregistratie personen in verband met zijn bijzondere verblijfsrechtelijke status niet in aanmerking komt voor inschrijving, met dien verstande dat voor degenen die zijn opgenomen in de door het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevoerde Protocollaire Basisadministratie, het in deze administratie opgenomen woonadres geldt;
  • c.blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de basisregistratie personen voor de periode tot aan de datum van adreswijziging, bedoeld in artikel 2.20, derde lid, van de Wet basisregistratie personen ;
  • d.hij zich binnen 5 dagen na de aanvang van zijn verblijf op zijn woonadres heeft laten inschrijven in de basisregistratie personen.
Art. 4 Herleiding toetsingsinkomen
Vervallen
Art. 5 Melding wijziging omstandigheden
1Indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en zich in het berekeningsjaar een wijziging van de omstandigheden voordoet waarmee bij het verlenen van het voorschot geen rekening is gehouden en die leidt tot beëindiging dan wel verlaging van de tegemoetkoming doet de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner daarvan binnen vier weken schriftelijk dan wel elektronisch mededeling aan de Dienst Toeslagen.2De wijzigingen, bedoeld in het eerste lid, zijn:3Indien er een voorschot huurtoeslag is verleend, wordt als een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid tevens aangemerkt:4Indien er een voorschot zorgtoeslag is verleend, wordt als een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid tevens aangemerkt de beëindiging van de zorgverzekering of een opschorting van die verzekering als bedoeld in artikel 24 van de Zorgverzekeringswet .5Indien er een voorschot kinderopvangtoeslag is verleend, wordt als een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid tevens aangemerkt:
  • a.een wijziging in het aantal uren kinderopvang van een kind van de belanghebbende of van zijn partner;
  • b.een wijziging in het soort genoten kinderopvang door een kind van de belanghebbende of van zijn partner;
  • c.een wijziging van het geregistreerde kindercentrum of geregistreerde gastouderbureau;
  • d.een wijziging in de uurprijs.
6In afwijking in zoverre van het eerste lid kan van een wijziging als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, alsmede van wijzigingen die leiden tot een beëindiging van het voorschot op de tegemoetkoming ook telefonisch dan wel anderszins mondeling mededeling worden gedaan aan de Dienst Toeslagen.
Art. 5a Herziening in het voordeel van belanghebbende
1De Dienst Toeslagen herziet in het voordeel van de belanghebbende een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden zodra de Dienst Toeslagen is gebleken dat die tegemoetkoming op een te laag bedrag is vastgesteld, tenzij:
  • a.vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft en de belanghebbende niet binnen een jaar na de dagtekening van de beschikking tot toekenning om herziening heeft verzocht;
  • b.de onjuistheid van de tegemoetkoming voortvloeit uit jurisprudentie die eerst is gewezen nadat die tegemoetkoming onherroepelijk vast is komen te staan, tenzij de Minister van Financiën, zonodig in overeenstemming met de Ministers die het aangaat, anders heeft bepaald;
  • c.de onjuistheid van de tegemoetkoming voortvloeit uit beleidsregels van de Minister van Financiën of van de Ministers die het aangaat, die eerst zijn uitgevaardigd nadat die tegemoetkoming onherroepelijk vast is komen te staan, tenzij de Minister van Financiën, zonodig in overeenstemming met de Ministers die het aangaat, anders heeft bepaald;
  • d.de onjuistheid van de tegemoetkoming voortvloeit uit de omstandigheid dat eerst nadat die tegemoetkoming onherroepelijk vast is komen te staan een beroep wordt gedaan op een faciliteit, waarop een beroep moet worden gedaan op een eerder wettelijk voorgeschreven moment; of
  • e.sprake is van enig feit waardoor de tegemoetkoming op een te laag bedrag is vastgesteld en een andere tegemoetkoming, al dan niet van dezelfde belanghebbende, ter zake van datzelfde feit op een te hoog bedrag is vastgesteld en ter zake daarvan niet is of kan worden teruggevorderd, met dien verstande dat in dat geval wel in het voordeel van belanghebbende wordt herzien voor zover het te laag vastgestelde bedrag van de tegemoetkoming het te hoog vastgestelde bedrag van de andere tegemoetkoming dat niet is of kan worden teruggevorderd te boven gaat.
2De Dienst Toeslagen herziet onder bijzondere omstandigheden, onder overeenkomstige toepassing van het eerste lid, onderdelen a tot en met c, in het voordeel van de belanghebbende een beschikking tot terugvordering die onherroepelijk is geworden voor zover de nadelige gevolgen van die beschikking onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen.
Art. 6 Gegevensverkeer bij betaling op andere bankrekening
1Als gevallen als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de wet worden aangewezen uitbetalingen door de Dienst Toeslagen:2Als gevallen als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de wet worden voorts aangewezen uitbetalingen door de Dienst Toeslagen op de bankrekening:
  • a.van een lid van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet voor zover de uitbetaling plaatsvindt in het kader van de uitvoering van een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldregeling of een overeenkomst tot budgetbeheer in de zin van de Gedragscode Budgetbeheer;
  • b.van een gemeente op grond van een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldregeling of een overeenkomst tot budgetbeheer in de zin van de Gedragscode Budgetbeheer van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet of overeenkomsten met dezelfde strekking;
  • c.van een derde die:
    • 1°.een subsidiebeschikking heeft ontvangen van een gemeente dan wel een overeenkomst heeft met een Wlz-uitvoerder voor het leveren van zorg in natura ingevolge de Wet langdurige zorg ; en
    • 2°.voldoet aan de norm NEN-ISO 9001;
    voor zover de uitbetaling plaatsvindt in het kader van de uitvoering van een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldregeling of een overeenkomst tot budgetbeheer in de zin van de Gedragscode Budgetbeheer of overeenkomsten met dezelfde strekking;
  • d.van een curator in een faillissement;
  • e.van een bewindvoerder in een schuldsaneringsregeling natuurlijke personen;
  • f.van een derde, die meerderjarig en handelingsbekwaam is, indien een belanghebbende niet beschikt over een bankrekening die op zijn naam staat, naar het oordeel van de Dienst Toeslagen niet in staat is een bankrekening op zijn naam te openen door zijn lichamelijke of geestelijke toestand, en de belanghebbende hierom verzoekt.
3Bij gevallen als bedoeld artikel 7a, vierde lid, van de Invorderingswet 1990 is artikel 25, eerste lid, tweede volzin, van de wet niet van toepassing.4Indien op grond van artikel 25, derde lid, van de wet de uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming plaatsvindt op een andere bankrekening dan die van de belanghebbende of diens partner, vindt het gegevensverkeer met betrekking tot de uitbetaling tussen de Dienst Toeslagen en die rekeninghouder plaats met gebruikmaking van het burgerservicenummer van de belanghebbende.5Bij toepassing van het tweede lid, onderdelen a tot en met c, wijst het aldaar bedoelde lid, de aldaar bedoelde gemeente of de aldaar bedoelde derde aan op welke bankrekening wordt uitbetaald, ten behoeve van welke belanghebbende en voor welke uitbetaling. Voorts wordt melding gemaakt van de beëindiging van de in het tweede lid, onderdelen a tot en met c, bedoelde overeenkomst.
Art. 7 Uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen
1De Dienst Toeslagen stelt de belanghebbende in de gelegenheid een terugvordering te betalen in maandelijkse termijnen van € 20 mits hij voldoet aan door de Dienst Toeslagen nader te stellen voorwaarden.2Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende stelt de Dienst Toeslagen de belanghebbende in de gelegenheid een bestuurlijke boete te betalen in maandelijkse termijnen van € 20 mits hij voldoet aan door de Dienst Toeslagen nader te stellen voorwaarden.3Een betaling van de terugvordering of bestuurlijke boete in maandelijkse termijnen eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de terugvordering of bestuurlijke boete geldende betalingstermijn 24 maanden zijn verstreken. Indien de omvang van de terugvordering of bestuurlijke boete betaling in 24 maandelijkse termijnen van € 20 niet toelaat, kan de Dienst Toeslagen, in afwijking van het eerste en tweede lid, een betaling in maandelijkse termijnen van meer dan € 20 verlangen.4Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende die aangeeft niet in staat te zijn een of meer terugvorderingen of bestuurlijke boetes overeenkomstig de voorgaande leden te betalen kan de Dienst Toeslagen, in afwijking in zoverre van de voorgaande leden, een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op de betalingscapaciteit. De berekening van de betalingscapaciteit vindt plaats op de voet van artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 , met dien verstande dat de Dienst Toeslagen het netto-besteedbare inkomen van de belanghebbende vermeerdert met het netto-besteedbare inkomen van de persoon die ten tijde van de indiening van het verzoek als partner in de zin van artikel 3 van de wet kan worden beschouwd.5Een betalingsregeling als bedoeld in het vierde lid wordt niet toegestaan indien de belanghebbende of de in dat lid bedoelde partner over voldoende vermogen in de zin van artikel 12 van de Uitvoeringregeling Invorderingswet 1990 beschikken voor de voldoening van de terugvorderingen en de bestuurlijke boetes waarop het verzoek, bedoeld in het vierde lid, betrekking heeft, met dien verstande dat bevoorrechte schulden op het vermogen in mindering worden gebracht.6Indien de Dienst Toeslagen een betalingsregeling als bedoeld in het vierde lid toestaat die zowel betrekking heeft op een of meer terugvorderingen als op een of meer bestuurlijke boetes, strekken de betalingen van de belanghebbende eerst ter voldoening van de terugvorderingen alvorens deze strekken ter voldoening van de bestuurlijke boetes.
Art. 8 Uitstel van betaling in verband met bezwaar of herzieningsverzoek
1Indien de belanghebbende tijdig een gemotiveerd bezwaar of verzoek om herziening als bedoeld in artikel 21a van de wet heeft ingediend tegen de terugvordering dan wel beroep of hoger beroep heeft ingediend tegen de uitspraak op een bezwaar of verzoek om herziening als bedoeld in artikel 21a van de wet, kan de Dienst Toeslagen uitstel van betaling van de terugvordering verlenen tot het moment waarop op het bezwaar of verzoek om herziening als bedoeld in artikel 21a van de wet, het beroep of hoger beroep is beslist.2Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing indien bezwaar, beroep, hoger beroep of beroep in cassatie, dan wel een verzoek om ambtshalve vermindering is ingediend ter zake van een inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , dat bepalend is voor de draagkracht waarmee bij de terugvordering rekening is gehouden. Onder een verzoek om ambtshalve vermindering wordt mede verstaan een verzoek om herziening als bedoeld in artikel 9.5, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 .
Art. 9 Voortdurende vermogenstoetsuitzonderingen
1Op verzoek van de belanghebbende blijft artikel 7, derde en vierde lid, van de wet , artikel 3a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid van de Wet op het kindgebonden budget buiten toepassing indien wel aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget, zou bestaan indien ten aanzien van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 , zou worden verminderd met:
  • a.bezittingen die zijn opgekomen:
    • 1°.van de zijde van een pleegkind;
    • 2°.van de zijde van een kind en waarover zowel de belanghebbende, diens partner, een eventuele medebewoner, alsook het kind niet kan beschikken;
  • b.een bedrag ter grootte van de navolgende eenmalige uitkeringen die in het berekeningsjaar of in enig eerder jaar zijn ontvangen:
    • 1°.immateriële schadevergoedingen die zijn toegekend voor 1 januari 2024;
    • 2°.schadevergoedingen die door de overheid, het Nederlandse Rode Kruis, of fabrikanten van farmaceutische producten zijn betaald aan hemofiliepatiënten die met het aids-virus zijn besmet;
    • 3°.vergoedingen ingevolge de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers zoals deze luidde op 31 maart 2014 of de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014 ;
    • 4°.uitkeringen van de Stichting Maror-gelden Overheid, opgericht op 1 december 2000, gevestigd te Amsterdam;
    • 5°.uitkeringen van de Stichting Het Gebaar, opgericht op 19 november 2001, gevestigd te ’s-Gravenhage;
    • 6°.uitkeringen van de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma, opgericht op 3 november 2000, gevestigd te Tilburg;
    • 7°.uitkeringen van de Stichting Joods Humanitair Fonds, opgericht op 31 januari 2002, gevestigd te ’s-Gravenhage;
    • 8°.uitkeringen van de Stichting Individuele Maror Gelden, opgericht op 1 december 2000, gevestigd te Amsterdam;
    • 9°.uitkeringen van de Stichting Individuele Verzekeringsaanspraken Sjoa, opgericht op 22 november 1999, gevestigd te ’s-Gravenhage;
    • 10°.uitkeringen van de Stichting Individuele Bankaanspraken Sjoa, opgericht op 11 maart 2002, gevestigd te ’s-Gravenhage;
    • 11°.uitkeringen van de Stichting Individuele Effectenaanspraken Sjoa, opgericht op 22 november 1999, gevestigd te ’s-Gravenhage;
    • 12°.uitkeringen uit het DES-Fonds die zijn verstrekt aan slachtoffers van het gebruik van DES-preparaten;
    • 13°.tegemoetkomingen op grond van de Regeling tegemoetkoming financiële gevolgen in verband met functionele invaliditeit nieuwjaarsbrand Volendam (Stcrt. 2003, 42) en bijdragen op grond van de Regeling tegemoetkoming in kosten nieuwjaarsbrand Volendam II (Stcrt. 2004, 188), uitgekeerd aan de getroffenen zelf;
    • 14°.vergoedingen op grond van de compensatieregeling van de Rooms-Katholieke Kerk Nederland voor slachtoffers van seksueel misbruik;
    • 15°.bijzondere uitkeringen van het Ministerie van Defensie op grond van artikel 21a van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen of op grond van artikel 21a van het Besluit bijzondere militaire pensioenen ;
    • 16°.uitkeringen op grond van de Tijdelijke regeling uitkeringen seksueel misbruik minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen of op grond van de civiele regeling die de Staat voor deze groep van slachtoffers heeft opgesteld;
    • 17°.uitkeringen van een voorschot op een persoonsgebonden budget als bedoeld in paragraaf 2.6 van de Regeling subsidies AWBZ , die betrekking hebben op een in het kalenderjaar 2012 of in het kalenderjaar 2013 gelegen subsidieperiode voor zover deze zijn gedaan vóór 1 januari van het betreffende kalenderjaar;
    • 18°.uitkeringen op grond van de Uitkeringsregeling Backpay .
2Het eerste lid, onderdeel b, onder 3° tot en met 11°, is eveneens van toepassing ingeval de genoemde uitkeringen of tegemoetkomingen zijn verstrekt aan nabestaanden van de gerechtigden.3Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt geacht mede te zijn gedaan voor de op het berekeningsjaar waarop het verzoek betrekking heeft volgende berekeningsjaren waarop het verzoek om toepassing van een vermogenstoetsuitzondering betrekking kan hebben.
Art. 9bis Tijdelijke vermogenstoetsuitzondering financiële ondersteuning zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten
1Op verzoek van de belanghebbende blijft artikel 7, derde en vierde lid, van de wet, artikel 3, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget buiten toepassing indien wel aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget, zou bestaan indien ten aanzien van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 , zou worden verminderd met de waarde van een bezitting als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die is verkregen als gevolg van financiële ondersteuning aan zorgmedewerkers in verband met langdurige post-COVID klachten op grond van de Regeling zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten.2Het verzoek kan uitsluitend betrekking hebben op de aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget over de eerste tien berekeningsjaren volgend op het kalenderjaar waarin een bezitting als bedoeld in het eerste lid de eerste keer verkregen werd.3Het verzoek wordt geacht mede te zijn gedaan voor de op het berekeningsjaar waarop het verzoek betrekking heeft volgende berekeningsjaren waarop het verzoek ingevolge het tweede lid betrekking kan hebben.
Art. 9ter en
TSB-regeling TNS-regeling 1Op verzoek van de belanghebbende blijft artikel 7, derde en vierde lid, van de wet , artikel 3a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget buiten toepassing indien wel aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget, zou bestaan indien ten aanzien van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 , zou worden verminderd met de waarde van een bezitting als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die is verkregen als gevolg van een op grond van de Regeling tegemoetkoming stoffengerelateerde beroepsziekten of de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom en asbestose verkregen tegemoetkoming.2Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend betrekking hebben op de aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget over de eerste tien berekeningsjaren volgend op het kalenderjaar waarin de bezitting werd verkregen.3Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt geacht mede te zijn gedaan voor de op het berekeningsjaar waarop het verzoek betrekking heeft volgende berekeningsjaren waarop het verzoek ingevolge het tweede lid betrekking kan hebben.
Art. 9quater Tijdelijke vermogenstoetsuitzondering regelingen inzake de hersteloperatie toeslagen
1 Artikel 7, derde en vierde lid, van de wet , artikel 3, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget blijft buiten toepassing indien wel aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget, zou bestaan indien ten aanzien van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 , zou worden verminderd met de waarde van een bezitting als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die is verkregen als gevolg van:2Op verzoek van de belanghebbende is het eerste lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een bezitting als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 :3De vermogenstoetsuitzonderingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, gelden uitsluitend over de eerste tien berekeningsjaren volgend op het kalenderjaar waarin de bezitting verkregen werd. Een verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt geacht mede te zijn gedaan voor de op het berekeningsjaar waarop het verzoek betrekking heeft volgende berekeningsjaren waarover de vermogenstoetsuitzonderingen kunnen gelden.4Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een bezitting mede verstaan de afname van een schuld als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 .
Art. 9quinquies Tijdelijke vermogenstoetsuitzondering bijdrage Stichting Zorg na Werk in Coronazorg
1Op verzoek van de belanghebbende blijft artikel 7, derde en vierde lid, van de wet , artikel 3, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget buiten toepassing indien wel aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget, zou bestaan indien ten aanzien van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 , zou worden verminderd met de waarde van een bezitting als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die is verkregen als gevolg van een toegekende eenmalige aanvullende financiële bijdrage van de Stichting Zorg na Werk in Coronazorg.2Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend betrekking hebben op de aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget over de eerste drie berekeningsjaren volgend op het kalenderjaar waarin de bezitting, bedoeld in het eerste lid, verkregen werd.3Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar waarop het verzoek betrekking heeft volgende berekeningsjaren waarop het verzoek ingevolge het tweede lid betrekking kan hebben.
Art. 9sexies Tijdelijke vermogenstoetsuitzondering compensatieregeling Dutchbat III en nabestaanden Srebrenica
1Op verzoek van de belanghebbende blijft artikel 7, derde en vierde lid, van de wet , artikel 3, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget buiten toepassing indien wel aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget, zou bestaan indien ten aanzien van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 , zou worden verminderd met de waarde van een bezitting als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die is verkregen als gevolg van:2Het verzoek kan uitsluitend betrekking hebben op de aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget over de eerste drie berekeningsjaren volgend op het kalenderjaar waarin de bezitting werd verkregen.3Het verzoek wordt geacht mede te zijn gedaan voor de op het berekeningsjaar waarop het verzoek betrekking heeft volgende berekeningsjaren waarover de vermogenstoetsuitzondering kan gelden.
Art. 9septies Tijdelijke vermogenstoetsuitzondering compensatieregeling transgender en intersekse personen
1Op verzoek van de belanghebbende blijft artikel 7, derde en vierde lid, van de wet , artikel 3, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget buiten toepassing indien wel aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget, zou bestaan indien ten aanzien van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 , zou worden verminderd met de waarde van een bezitting als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die is verkregen als gevolg van een toegekende tegemoetkoming als bedoeld in de Beleidsregel tegemoetkoming Wet wijziging geregistreerd geslacht 1985-2014 .2Het verzoek kan uitsluitend betrekking hebben op de aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget over de eerste drie berekeningsjaren volgend op het kalenderjaar waarin de bezitting werd verkregen.3Het verzoek wordt geacht mede te zijn gedaan voor de op het berekeningsjaar waarop het verzoek betrekking heeft volgende berekeningsjaren waarover de vermogenstoetsuitzondering kan gelden.
Art. 9octies Tijdelijke vermogenstoetsuitzondering schadevergoeding overlevenden en nabestaanden van het schietincident in Alphen aan den Rijn
1Op verzoek van de belanghebbende blijft artikel 7, derde en vierde lid, van de wet , artikel 3, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget buiten toepassing indien wel aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget, zou bestaan indien ten aanzien van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 , zou worden verminderd met de waarde van een bezitting als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die is verkregen als gevolg van een schadevergoeding die na vaststelling van de schade door de Stichting Vergoeding schade slachtoffers schietincident Alphen aan den Rijn is toegekend aan de overlevenden en nabestaanden van het schietincident in Alphen aan den Rijn op 9 april 2011.2Het verzoek kan uitsluitend betrekking hebben op de aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget over de eerste tien berekeningsjaren volgend op het kalenderjaar waarin de bezitting werd verkregen.3Het verzoek wordt geacht mede te zijn gedaan voor de op het berekeningsjaar waarop het verzoek betrekking heeft volgende berekeningsjaren waarop het verzoek ingevolge het tweede lid betrekking kan hebben.
Art. 9novies Tijdelijke vermogenstoetsuitzondering immateriële schadevergoeding toegekend vanaf 1 januari 2024
1Op verzoek van de belanghebbende blijft artikel 7, derde en vierde lid, van de wet , artikel 3, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget buiten toepassing indien wel aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget, zou bestaan indien ten aanzien van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 , zou worden verminderd met de waarde van een bezitting als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die is verkregen als gevolg van de toekenning van een eenmalige uitkering van immateriële schadevergoeding die is toegekend vanaf 1 januari 2024.2Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend betrekking hebben op de aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget over de eerste tien berekeningsjaren volgend op het kalenderjaar waarin de bezitting werd verkregen.3Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt geacht mede te zijn gedaan voor de op het berekeningsjaar waarop het verzoek betrekking heeft volgende berekeningsjaren waarop het verzoek ingevolge het tweede lid betrekking kan hebben.
Art. 9decies Tijdelijke vermogenstoetsuitzondering eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst
1Op verzoek van de belanghebbende blijft artikel 7, derde en vierde lid, van de wet , artikel 3, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget buiten toepassing indien wel aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget, zou bestaan indien ten aanzien van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 , zou worden verminderd met de waarde van een bezitting als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die is verkregen als gevolg van de toekenning van een eenmalig bedrag als bedoeld in het Tijdelijk besluit eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst .2Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend betrekking hebben op de aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget over de eerste tien berekeningsjaren volgend op het kalenderjaar waarin de bezitting werd verkregen.3Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt geacht mede te zijn gedaan voor de op het berekeningsjaar waarop het verzoek betrekking heeft volgende berekeningsjaren waarop het verzoek ingevolge het tweede lid betrekking kan hebben.
Art. 9undecies Tijdelijke vermogenstoetsuitzondering compensatie wegens selectie aan de poort
1Op verzoek van de belanghebbende blijft artikel 7, derde en vierde lid, van de wet , artikel 3, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget buiten toepassing indien wel aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget, zou bestaan indien ten aanzien van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 , zou worden verminderd met de waarde van een bezitting als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die is verkregen als gevolg van een toegekende compensatie als bedoeld in artikel 2, eerste, tweede of derde lid , of een toegekende aanvullende compensatie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet compensatie wegens selectie aan de poort .2Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend betrekking hebben op de aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget over de eerste tien berekeningsjaren volgend op het kalenderjaar waarin de bezitting werd verkregen.3Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt geacht mede te zijn gedaan voor de op het berekeningsjaar waarop het verzoek betrekking heeft volgende berekeningsjaren waarop het verzoek ingevolge het tweede lid betrekking kan hebben.
Art. 9a Termijnverlenging in het kader van de toepassing van Verordening (EG) nr. 987/2009 (PbEU 2009, L 284)
Indien de Dienst Toeslagen overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU 2009, L 284) retroactief als bevoegd orgaan is aangemerkt:
Art. 9b Hardheidsregeling kinderopvangtoeslag
Vervallen
Art. 9c Ondersteuning belanghebbenden
De Dienst Toeslagen kan ondersteuning verlenen bij het verwezenlijken van rechten of het nakomen van verplichtingen die voortvloeien uit de wet , de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling. Deze ondersteuning vindt plaats in het algemeen belang als bedoeld in artikel 25h, vijfde lid, van de Mededingingswet . Onder ondersteuning wordt in ieder geval verstaan:
  • a.het ter beschikking stellen van middelen voor het verwezenlijken van rechten en nakomen van verplichtingen, bedoeld in de eerste zin, en
  • b.het ondersteunen, onder meer met de middelen, bedoeld in onderdeel a, van partijen die hulp bieden bij het verwezenlijken van rechten en nakomen van verplichtingen, bedoeld in de eerste zin, voor zover die partijen geen vergoeding vragen voor het bieden van die hulp.
Art. 10 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.
Art. 11 Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
Naar boven