Regeling Wfsv
Hst. 1 Algemene bepalingen
Art. 1.1 Begripsbepalingen
– AKW: de Algemene Kinderbijslagwet ; – ANW: de Algemene nabestaandenwet ; – AOW: Algemene Ouderdomswet ; – Wlz: De Wet langdurige zorg . IOW:de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen ; – TW: de Toeslagenwet ; – Wajong: de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten ; – WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ; – Wet SUWI: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ; – Wfsv: de Wet financiering sociale verzekeringen ; – WW: de Werkloosheidswet ; – Wet WIA: de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ; – ZW: de Ziektewet .
Hst. 2 De financiering van de volksverzekeringen
Art. 2.1 Begripsbepaling
Art. 2.2 Partnerbegrip voor vaststelling premie-inkomen
Art. 2.3 Uitzonderingen premie-inkomen voor premieheffing
a. uitkeringen op grond van de socialezekerheidswetgeving van een andere mogendheid die zijn onderworpen aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden van die andere mogendheid; b. ten aanzien van degene die verzekerd is en die tevens werkzaamheden verricht of heeft verricht buiten het Europese deel van Nederland: 1°. het gedeelte van het premie-inkomen dat onderworpen is aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden ten behoeve van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 2°. het gedeelte van het premie-inkomen, waarop ingevolge een internationale regeling inzake sociale zekerheid die tussen Nederland en een of meer andere mogendheden van kracht is, de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is, 3°. het gedeelte van het premie-inkomen, dat, bij gebreke van een internationale regeling, is onderworpen aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden van een andere mogendheid;
c. ten aanzien van degene die niet is uitgezonderd van de verplichte verzekering voor de volksverzekeringen op grond van de artikelen 13, eerste lid, onderdeel a , 13, tweede lid, onderdeel c , 13, derde lid, onderdeel a , 13, vierde lid, onderdeel c , 14, eerste lid, onderdeel a , 15, eerste lid, onderdelen a, b of c, subonderdeel 1° , of 16, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 in verband met het verrichten van de in die artikelen bedoelde andere werkzaamheden: het belastbare loon uit de dienstbetrekking uit hoofde waarvan hij zou zijn uitgezonderd van de verplichte verzekering voor de volksverzekeringen indien hij die andere werkzaamheden niet zou hebben verricht.
Art. 2.4 Premie-inkomen bij premieplichtigheid over gedeelte kalenderjaar
Art. 2.5 Aanpassing maximum premie-inkomen bij gedeeltelijke premieplicht anders dan door overlijden
Art. 2.6 Heffingspercentage bij verschillende premiepercentages
Art. 2.6a Heffingskorting bij premieplichtigheid over gedeelte kalenderjaar
Art. 2.7 Tijdsevenredige vaststelling
a. een kalenderjaar op 360 dagen gesteld; b. een kalendermaand op 30 dagen gesteld; c. de dag waarop het tijdvak aanvangt als een gehele dag in aanmerking genomen; d. de dag waarop het tijdvak eindigt niet in aanmerking genomen.
Hst. 3 De financiering van de werknemersverzekeringen
Afd. 1 Vaststelling loon
Par. undefined Bepaling loontijdvak bij twee kalenderjaren
Art. 3.1 Bepaling loontijdvak bij twee kalenderjaren
Par. undefined Berekening premieloon bij samenloop
Art. 3.2 Begrippen
a. arbeidsloon: loon uit een dienstbetrekking; b. uitkering: een uitkering krachtens de ZW , hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg , de WAO , de Wet WIA of de WW ; c. aanvulling: arbeidsloon dat naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering en door de werkgever, op grond van een aan zijn werknemer toegekende aanspraak, over dezelfde periode als waarover de uitkering wordt verstrekt aan de werknemer wordt betaald.
Art. 3.3 Uitkering bij dezelfde werkgever
Art. 3.4 Samenloop
Par. undefined Berekening premies werknemersverzekeringen
Art. 3.4a Berekening premies werknemersverzekeringen
Afd. 1a Berekening herziening AWf-premie in verband met meer dan 30% extra verloonde uren
Par. undefined
Art. 3.4b Berekening herziening in verband met meer dan 30% extra verloonde uren
a. per dienstbetrekking en per aangiftetijdvak berekend als afgeleide van het in de aangifte opgegeven aantal contracturen per week, waarbij het aantal contracturen per week: 1°. bij een aangiftetijdvak van vier weken wordt vermenigvuldigd met 4; 2°. bij een aangiftetijdvak van een maand wordt vermenigvuldigd met 13/3; 3°. bij een aangiftetijdvak van een half jaar wordt vermenigvuldigd met 26; 4°. bij een aangiftetijdvak van een jaar wordt vermenigvuldigd met 52;
b. zoals ingevolge onderdeel a berekend rekenkundig afgerond op 2 decimalen; en c. uit alle aangiftetijdvakken in een kalenderjaar en alle dienstbetrekkingen tussen de betreffende werkgever en werknemer bij elkaar opgeteld om de overeengekomen arbeidsomvang per kalenderjaar te berekenen.
Afd. 2 Bijzondere bepalingen inzake de premievaststelling voor de Werkhervattingskas
Art. 3.5 Definities
Art. 3.5a Bijdrage sector uitzendbedrijven
Art. 3.6 Sectoronderdelen in de sector uitzendbedrijven
Art. 3.7 Indeling werkgevers binnen uitzendbedrijven IA en IIA
Art. 3.8 Vaststelling WW-deel van het sectorpremiepercentage
Art. 3.9 Maximum gedifferentieerde premie Werkhervattingskas sector uitzendbedrijven
Art. 3.10 Sectoronderdelen in de sector grafische industrie
Art. 3.11 Vaststelling WW-deel, ZW-deel en WGA-lasten-deel van het sectorpremiepercentage
Art. 3.12 Vaststelling verschillende sectorpremiepercentages
Art. 3.13 Gelijkstelling vaststelling premiepercentage voor scholieren en studenten
Art. 3.13a Gelijkstelling vaststelling premiepercentage voor werknemers met overeenkomsten met jaarurennorm
Art. 3.14 Bepaling sectorale premiepercentages
Art. 3.14a Verlenging inlooptermijn
Afd. 3 Eigenrisicodragen
Art. 3.15 Ontheffing garantieplicht overheidswerkgevers
a. de Koning, ten aanzien van door hem in dienst genomen overheidswerknemers die bij de Koninklijke Hofhouding werkzaam zijn en uit dien hoofde onder de Pensioenregeling van de Stichting tot verzorging van de pensioenen van het personeel van de Koninklijke Hofhouding van het Huis van Oranje-Nassau vallen; b. het Rijk, de provincies, de gemeenten en de waterschappen; c. rechtspersonen, anders dan bedoeld in onderdeel b, die: 1° bij of krachtens de wet zijn ingesteld, en 2° overheidswerknemers rechtstreeks ten laste van de rechtspersoon bezoldigen of belonen.
Art. 3.15a Modelgarantie voor de eigenrisicodrager
Afd. 4 Verhaal op werknemer
Art. 3.16 Definities
Art. 3.17 Bepaling kosten verhaal eigenrisicodrager
Art. 3.18 Verhaal gedifferentieerde premie Werkhervattingskas
Afd. 5 Bonussen in de vorm van premiekortingen
Art. 3.19 Aangiftetijdvak
Art. 3.19a Nieuwe dienstbetrekking bij dezelfde werkgever voorafgaand aan toepassing premiekorting
Art. 3.20 Nieuwe dienstbetrekking bij dezelfde werkgever na volledig genoten premiekortingsperioden
Art. 3.21 Nieuwe dienstbetrekking bij dezelfde werkgever na niet volledig genoten premiekortingsperiode
Art. 3.22 Premiekortingsperioden bij overgang van ondernemingen
Art. 3.23 Ingangsdatum toepassing premiekorting werknemer van 62 jaar en ouder
Art. 3.24 Evenredige vermindering premiekorting
Art. 3.24a Verrekening premiekorting
Art. 3.25 Nadere regels overgangsrecht premievrijstelling oudere werknemers
Afd. 6 Premiekorting jongere werknemer
Art. 3.26 Nieuwe dienstbetrekking bij dezelfde werkgever
Art. 3.27 Nieuwe dienstbetrekking bij dezelfde werkgever na niet volledig genoten premiekortingsperiode
Art. 3.28 Afwijkend aangiftetijdvak
Art. 3.29 Overige Uitvoeringsbepalingen
Hst. 3a Monitoring arbeidsbeperkten en quotumheffing
Afd.
Art. 3.30 Gelijkgestelde arbeidsbeperkten
Art. 3.31 Indeling sectoren
Art. 3.32 Gemiddeld aantal verloonde uren arbeidsbeperkten
Art. 3.33 Monitoring banenafspraak
a. de overheidssector: 1.176.671 uren; b. de niet-overheidssector: 7.162.200 uren.
1°. 2015: 332.760 uren; 2°. 2016: 720.980 uren; 3°. 2017: 1.109.200 uren; 4°. 2018: 1.386.500 uren; 5°. 2019: 1.663.800 uren; 6°. 2020: 1.941.100 uren; 7°. 2021: 2.218.400 uren; 8°. 2022: 2.495.700 uren; 9°. 2023 en verder: 2.773.000 uren.
1°. 2015: 665.520 uren; 2°. 2016: 1.552.880 uren; 3°. 2017: 2.551.160 uren; 4°. 2018: 3.438.520 uren; 5°. 2019: 4.436.800 uren; 6°. 2020: 5.546.000 uren; 7°. 2021: 6.655.200 uren; 8°. 2022: 7.764.400 uren; 9°. 2023: 8.873.600 uren; 10°. 2024: 9.982.800 uren. 11°. 2025 en verder: 11.092.000 uren.
Art. 3.34 Ingeleende arbeidsbeperkten
Art. 3.35 Nadere bepaling variabelen quotumpercentages
a. voor variabele A: 1°. onder een baan wordt verstaan het gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten in de onderscheiden sectoren tezamen overeenkomstig variabele C als bedoeld in onderdeel c; 2°. het aantal banen in 2013 vervuld door arbeidsbeperkten werkzaam bij werkgevers die op grond van artikel 34, derde, vierde en zesde lid, van de Wfsv een quotumheffing zijn verschuldigd, gemeten over de maand december 2012 bedraagt op grond van artikel 3.33, eerste lid , met overeenkomstige toepassing van artikel 3.34, eerste en tweede lid , voor de overheidssector 13.504 banen en voor de niet-overheidssector 35.927 banen.
b. voor variabele B: 1°. het aantal extra banen voor arbeidsbeperkten dat voor de berekening van het quotumpercentage in het desbetreffende kalenderjaar wordt geteld, bedraagt voor de overheidsector in: 1°. 2017: 8.750; 2°. 2018: 11.250; 3°. 2019: 13.750; 4°. 2020: 16.250; 5°. 2021: 18.750; 6°. 2022: 21.250; 7°. 2023: 23.750. 8°. 2024 en verder: 25.000
2°. het aantal extra banen voor arbeidsbeperkten dat voor de berekening van het quotumpercentage in het desbetreffende kalenderjaar wordt geteld, bedraagt voor de niet-overheidssector in: 1°. 2017: 19.500; 2°. 2018: 27.000; 3°. 2019: 35.500; 4°. 2020: 45.000; 5°. 2021: 55.000; 6°. 2022: 65.000; 7°. 2023: 75.000; 8°. 2024: 85.000; 9°. 2025: 95.000; 10°. 2026 en verder: 100.000.
c. voor variabele C: het gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten in de onderscheiden sectoren tezamen bedraagt 1.331 uren per jaar. d. voor variabele D: het totaal aantal banen bij werkgevers in de sector overheid die op grond van artikel 34, derde en vierde lid, van de Wfsv quotumheffing zijn verschuldigd, bedraagt voor het kalenderjaar: 2018: 1.073.426,07; 2019: 1.074.355,16; 2020: 1.087.495,31; 2021: 1.084.046,22; 2022: 1.116.687,84; 2023: 1.173.363,61; 2024: 1.208.742,31; 2025: 1.247.135,49. e. voor variabele E: het gemiddeld aantal verloonde uren van een werknemer in de onderscheiden sectoren tezamen bedraagt 1.623 uren per jaar. f. voor variabele H: het aantal gerealiseerde extra banen voor arbeidsbeperkten bij werkgevers als bedoeld in artikel 34, vierde en zesde lid, van de Wfsv in de sector overheid bedraagt in: 2020: –284,10; 2021: – 283,25; 2022: –285,41; 2023: –283,60; 2024: – 256,99; 2025: – 266,00.
Art. 3.36 Activering quotumheffing sector overheid
Art. 3.37 Vaststelling quotumpercentage voor de sector overheid













Hst. 4 Gemoedsbezwaarden
Art. 4.1 Gemoedsbezwaarden
Art. 4.2 Indiening verzoek gemoedsbezwaarden
Art. 4.3 Verzoek rechtspersoon
a. een afschrift van de aan elk van de tot de in het tweede lid bedoelde meerderheid behorende natuurlijke personen verleende ontheffing, bedoeld in artikel 4.1 ; b. een gewaarmerkt afschrift van de statuten van de rechtspersoon, en c. een gewaarmerkt afschrift van de notulen van de vergadering, waarin het besluit tot het aanvragen van de ontheffing is genomen.
Art. 4.4 Ontheffing
Art. 4.5 Volksverzekeringen
Art. 4.6 Bewijs ontheffing
Art. 4.7 Openbaarmaking ontheffing
Art. 4.8 Mededeling ontheffing
Art. 4.9 Intrekking ontheffing
a. op verzoek van degene, aan wie de ontheffing is verleend; b. indien naar het oordeel van de SVB de gemoedsbezwaren, op grond waarvan de ontheffing is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan.
Art. 4.10 Weigering uitkering
Hst. 5 De fondsen
Afd. 1 Werknemersverzekeringen
Par. undefined Indeling in sectoren
Art. 5.1 Indeling in sectoren
1. Agrarisch bedrijf 2. Tabakverwerkende industrie 3. Bouwbedrijf 4. Baggerbedrijf 5. Houten emballage-industrie, houtwaren- en borstelindustrie 6. Timmerindustrie 7. Meubel- en orgelbouwindustrie 8. Groothandel in hout, zagerijen, schaverijen en houtbereidingsindustrie 9. Grafische industrie 10. Metaalindustrie 11. Elektrotechnische industrie 12. Metaal-en technische bedrijfstakken 13. Bakkerijen 14. Suikerverwerkende industrie 15. Slagersbedrijven en poeliers 16. Slagers overig 17. Detailhandel en ambachten 18. Reiniging 19. Grootwinkelbedrijf 20. Havenbedrijven 21. Havenclassificeerders 22. Binnenscheepvaart 23. Visserij 24. Koopvaardij 25. Vervoer KLM 26. Vervoer NS 27. Vervoer posterijen 28. Taxivervoer 29. Openbaar Vervoer 30. Besloten busvervoer 31. Overig personenvervoer te land en in de lucht 32. Overig goederenvervoer te land en in de lucht 33. Horeca algemeen 34. Horeca catering 35. Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen 38. Banken 39. Verzekeringswezen 40. Uitgeverij 41. Groothandel I 42. Groothandel II 43. Zakelijke Dienstverlening I 44. Zakelijke Dienstverlening II 45. Zakelijke Dienstverlening III 46. Zuivelindustrie 47. Textielindustrie 48. Steen-, cement-, glas- en keramische industrie 49. Chemische industrie 50. Voedingsindustrie 51. Algemene industrie 52. Uitzendbedrijven 53. Bewakingsondernemingen 54. Culturele instellingen 55. Overige takken van bedrijf en beroep 56. Schildersbedrijf 57. Stukadoorsbedrijf 58. Dakdekkersbedrijf 59. Mortelbedrijf 60. Steenhouwersbedrijf 61. Overheid, onderwijs en wetenschappen 62. Overheid, rijk, politie en rechterlijke macht 63. Overheid, defensie 64. Overheid, provincies, gemeenten en waterschappen 65. Overheid, openbare nutsbedrijven 66. Overheid, overige instellingen 67. Werk en (re)Integratie 68. Railbouw 69. Telecommunicatie
Art. 5.2 Werkzaamheden in
Art. 5.3 Werkzaamheden niet in
Art. 5.4 Concernregelen en aansluiting van nevenbedrijven en neveninstellingen
Art. 5.5 Aansluiting van werkgevers bij de sectoren Metaalindustrie, Elektrotechnische industrie of Metaal- en technische bedrijfstakken
Art. 5.6 Overgangsbepaling
Art. 5.7 Generaalpardonregeling
Art. 5.8 Aansluiting van werkgevers bij de sector Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen
Art. 5.8a Begrenzing sector Detailhandel en Grootwinkelbedrijf
Par. undefined Vergoeding remigratiebijdragen
Art. 5.9 Vergoeding remigratiebijdragen
Art. 5.10 Informatieverplichting SVB
Art. 5.11 Betalingsverplichting UWV
Par. undefined Reserve-vorming
Art. 5.12 Begripsbepalingen
Art. 5.13 De reserve voor het algemeen werkloosheidsfonds
Art. 5.14 De reserves voor de sectorfondsen
Afd. 2 Rekening-courant
Par. undefined
Art. 5.15 Begripsbepalingen
a. een rekening-courant: een rekening in de centrale administratie van ’s Rijks schatkist bij het ministerie van Financiën op naam van een rekening-couranthouder, waarop dagelijks het geldelijk tegoed (positief of negatief) wordt bijgehouden van de betrokken rekening-couranthouder bij het Rijk en de mutaties in het tegoed; b. de rekening-couranthouder: de SVB, het UWV of het Zorginstituut, ieder voorzover het hem aangaat; c. het verdeelpercentage: het percentage waarmee de totale opbrengst van de loonheffing (de gecombineerde heffing van loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen) en de premie voor de werknemersverzekeringen wordt verdeeld in een opbrengst van de loonheffing en in een opbrengst van de diverse premies voor de werknemersverzekeringen; d. het toedelingspercentage: het percentage waarmee de opbrengst van de loonheffing respectievelijk de inkomensheffing (de gecombineerde heffing van inkomstenbelasting en premie voor de volksverzekeringen) wordt verdeeld in belastingopbrengst en opbrengst van de premie voor de volksverzekeringen; e. de valutadatum: de dag waarop het bedrag van een boeking rentedragend wordt.
Art. 5.16 Rekeningen-courant en rekening-couranthouders
a. één of meer rekeningen-courant op naam van de SVB ten behoeve van de financiële middelen van de fondsen die de SVB beheert; b. één of meer rekeningen-courant op naam van het UWV ten behoeve van de financiële middelen van de fondsen die het UWV beheert; c. één of meer rekeningen-courant op naam van het Zorginstituut ten behoeve van de financiële middelen van het Fonds langdurige zorg.
Art. 5.17 Crediteringen en debiteringen
a. de bijdragen van het Rijk aan de rekening-couranthouders ten behoeve van de desbetreffende fondsen; b. de afdrachten van de door de rijksbelastingdienst geïnde premies aan de rekening-couranthouders ten behoeve van de desbetreffende fondsen; c. de creditrente, bedoeld in artikel 5.18, eerste lid ; d. de bijschrijvingen op het tegoed van ’s Rijks schatkist bij een bankinstelling door de rekening-couranthouders.
a. de afdrachten door de rekening-couranthouders ten gunste van het tegoed van ’s Rijks schatkist of ten gunste van het tegoed dat een derde bij ’s Rijks schatkist in rekening-courant aanhoudt; b. de eventuele terugbetalingen aan de rijksbelastingdienst samenhangende met de afdrachten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b; c. de debetrente, bedoeld in artikel 5.18, tweede lid ; d. de afschrijvingen van het tegoed van ’s Rijks schatkist bij een bankinstelling door de rekening-couranthouders.
Art. 5.18 Rente-arrangement
Art. 5.19 Financiële middelen buiten de rekening-courant
Art. 5.20 Verdeelpercentage
Art. 5.21 Toedelingspercentage voor de opbrengsten van de gecombineerde heffing van de loonbelasting, inkomstenbelasting en de premie voor de volksverzekeringen
Art. 5.21a Toedelingspercentage voor de belasting- en invorderingsrente en boeteontvangsten
Art. 5.22 Rapportageverplichting rijksbelastingdienst
Afd. 3 Regels afdracht aan algemeen kinderbijslagfonds, toeslagenfonds, Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten en arbeidsongeschiktheidsfonds
Par. undefined Algemeen
Art. 5.23 Begripsbepalingen
a. Algemeen Kinderbijslagfonds: het Algemeen Kinderbijslagfonds, genoemd in artikel 29a van de AKW ; b. lasten met betrekking tot het Algemeen Kinderbijslagfonds: de op grond van de AKW uit te keren kinderbijslagen, alsmede de aan de uitvoering van de AKW verbonden kosten; c. overige baten en lasten met betrekking tot het Algemeen Kinderbijslagfonds: de baten verkregen met toepassing van artikel 17a van de AKW , de baten verkregen met toepassing van artikel 17 van de AKW en de baten en lasten verkregen door interesten en diversen; d. Wajong-fonds: het Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten, genoemd in artikel 5:1 van de Wajong ; e. Toeslagenfonds: het Toeslagenfonds, genoemd in artikel 31 van de Toeslagenwet ; f. overige baten en lasten met betrekking tot het Wajong-fonds: wettelijke rente, proceskosten, rentelasten, baten op grond van artikel 4:2 van de Wajong , en de vereveningsbijdrage, bedoeld in artikel 2:54 of 3:46 van de Wajong ; g. valutadag: de op de rekening-courantafschriften aangegeven dag van betaling; h. overige baten en lasten met betrekking tot het Toeslagenfonds: wettelijke rente, proceskosten, rentelasten en de baten verkregen met toepassing van artikel 14a van de TW .
Par. undefined Algemeen Kinderbijslagfonds
Art. 5.24 Raming baten en lasten
Art. 5.24a Overgangsbepaling opgave vierde kwartaal 2010
Art. 5.25 Betaling voorschot
a. geraamde uitkeringslasten met als valutadatum de eerste dag van elke maand, en b. 1/12dedeel van de geraamde uitvoeringskosten met als valutadatum de vijftiende dag van elke maand.
Art. 5.26 Raming uitgaven aan uitvoeringskosten
Art. 5.27 Afdracht uitvoeringskosten
Art. 5.28 Afrekening
Art. 5.29 Vaststelling Rijksbijdrage
Par. undefined Toeslagenfonds en Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten
Art. 5.29a Middelen Toeslagenfonds en Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten
a. toeslagen op grond van de TW ; b. tegemoetkomingen op grond van de artikelen 10 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten , zoals dat luidde op 31 december 2013, 63a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen , 65l van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering , 67i van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en 3:75 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten ; c. uitkeringen op grond van de IOW .
Art. 5.29b Begripsbepalingen
a. toeslagen:toeslagen op grond van de TW , inclusief de op grond van enige wet over de toeslagen door het UWV verschuldigde premies die niet op deze toeslagen in mindering kunnen worden gebracht en de door het UWV verschuldigde vergoedingen, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet ; b. uitkeringen:uitkeringen op grond van de IOW en de Wajong , inclusief de op grond van enige wet over de uitkeringen door het UWV verschuldigde premies, die niet op deze uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht, de door het UWV verschuldigde vergoedingen, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet , en de tegemoetkomingen op grond van de artikelen 2:52 en 3:10 van de Wajong ; c. tegemoetkomingen:tegemoetkomingen op grond van de artikelen 10 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten , zoals dat luidde op 31 december 2013, 63a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen , 65l van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering , 67i van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en 3:75 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten ; d. overige baten en lasten:de overige baten en lasten met betrekking tot het Wajong-fonds en de overige baten en lasten met betrekking tot het Toeslagenfonds.
Art. 5.30 Raming baten en lasten
Art. 5.30a Overgangsbepaling opgave november en december 2010
Art. 5.31 Betaling voorschot
a. geraamde uitkeringslasten, toeslagen en tegemoetkomingen met als valutadatum de tweeëntwintigste dag van elke maand, en b. 1/12dedeel van de geraamde uitvoeringskosten met als valutadatum de vijftiende dag van elke maand.
Art. 5.32 Raming uitgaven aan toeslagen, uitkeringen en uitvoeringskosten
Art. 5.33 Afdracht toeslagen, uitkeringen en uitvoeringskosten
Art. 5.34 Afrekening
Art. 5.35 Vaststelling Rijksbijdrage
Par. undefined Arbeidsongeschiktheidsfonds
Art. 5.36 Raming baten en lasten
Art. 5.36a Overgangsbepaling opgave november en december 2010
Art. 5.37 Betaling voorschot
a. geraamde uitkeringslasten met als valutadatum de tweeëntwintigste dag van elke maand, en b. 1/12dedeel van de geraamde uitvoeringskosten met als valutadatum de vijftiende dag van elke maand.
Art. 5.37a Raming uitgaven aan uitvoeringskosten
Art. 5.37b Afdracht uitvoeringskosten
Art. 5.38 Afrekening
Art. 5.39 Vaststelling rijksbijdrage
Afd. 4 Regels voor afdracht Rijksbijdragen
Par. undefined Rijksbijdrage uitvoeringskosten UWV
Art. 5.40 Rijksbijdrage voor UWV
Art. 5.40a Uitvoeringskosten basisdienstverlening
a. de artikelen 30 , 30a , 30b , 31 en 33 van de Wet SUWI , voor zover het betreft de instandhouding van de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet SUWI, de leerwerkloketten, de werkgeversservicepunten en de technische voorzieningen ten behoeve van de registratie van werkzoekenden en vacatures; b. het bepaalde bij of krachtens artikel 5 van de Wet arbeid vreemdelingen inzake het afgeven en intrekken van tewerkstellingsvergunningen en advisering inzake verlenen, verlengen of intrekken van een gecombineerde vergunning; c. het bepaalde bij of krachtens artikel 671a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek inzake de behandeling van verzoeken om schriftelijke toestemming tot het opzeggen van een arbeidsovereenkomst.
Art. 5.41 Kosten BKWI
Art. 5.41a Uitvoeringskosten beoordeling gemeentelijke doelgroep
Art. 5.41b Uitvoeringskosten Wsw-indicatiestelling
Par. undefined Rijksbijdrage AIO
Art. 5.42 Begripsbepaling
Art. 5.43 Raming baten en lasten
Art. 5.43a Overgangsbepaling opgave vierde kwartaal 2010
Art. 5.43b Overgangsbepaling raming uitgaven voor 2011
Art. 5.44 Betaling voorschot
a. geraamde uitkeringslasten met als valutadatum de tweeëntwintigste dag van elke maand, en b. 1/12dedeel van de geraamde uitvoeringskosten met als valutadatum de vijftiende dag van elke maand.
Art. 5.45 Raming uitgaven aan uitvoeringskosten
Art. 5.46 Afdracht uitvoeringskosten
Art. 5.47 Afrekening
Art. 5.48 Vaststelling Rijksbijdrage
Par. undefined Rijksbijdrage WKB
Art. 5.49 Begripsbepalingen
a. WKB:het totaalbedrag van de kindgebonden budgetten die door tussenkomst van de SVB worden uitbetaald en waarbij sprake is van toepassing van de Regeling samenloop met buitenlandse tegemoetkomingen 2008 of van uitbetaling van kindgebonden budget aan degenen die in Marokko zijn belast met de zorg voor in Marokko woonachtige kinderen; b. uitvoeringskosten:het totaalbedrag van de kosten die de SVB maakt bij de uitvoering, bedoeld in artikel 34, derde lid, onderdeel b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voor zover het betreft de Wet op het kindgebonden budget , de uitvoering van de Regeling samenloop met buitenlandse tegemoetkomingen 2008 en de uitvoering van de uitbetaling van kindgebonden budget aan degenen die in Marokko zijn belast met de zorg voor in Marokko woonachtige kinderen van een aanspraak op het kindgebonden budget.
Art. 5.50 Raming baten en lasten
Art. 5.51 Betaling voorschot
a. geraamde uitkeringslasten met als valutadatum de tweeëntwintigste dag van elke maand, en b. 1/12dedeel van de geraamde uitvoeringskosten met als valutadatum de vijftiende dag van elke maand.
Art. 5.52 Afrekening
Par. undefined Rijksbijdrage
Art. 5.53 Begripsbepaling
Art. 5.54 Raming baten en lasten
Art. 5.55 Betaling voorschot
a. geraamde kosten voor remigratievoorzieningen met als valutadatum de tweeëntwintigste dag van elke maand, en b. 1/12de deel van de geraamde uitvoeringskosten met als valutadatum de vijftiende dag van elke maand.
Art. 5.56 Afrekening
Par. undefined Rijksbijdrage budgetten
Art. 5.57 Kosten voor de
Tijdelijke regeling aanvullende dienstverlening De budgetten, bedoeld in artikel 25, derde lid, onderdelen a tot en met e, van de Tijdelijke regeling aanvullende dienstverlening komen direct ten laste van de rijksbijdrage aan het UWV.
Hst. 6 Slotbepalingen
Afd.
Par. undefined
Art. 6.1 Intrekking regelingen
Art. 6.1a Overgangsrecht
Art. 6.2 Inwerkingtreding
Art. 6.3 Citeertitel
undefined Citeertitel
1. Akker- en weidebouw (inbegrepen vlasteelt, al dan niet samengaande met repelen van vlas en vlasknopbreken alsmede inbegrepen de werkzaamheden van de Staatslandbouwbedrijven van het Bureau Oogstvoorziening en soortgelijke instellingen). 2. Veehouderij en pluimveehouderij (waarbij onder veehouderij tevens wordt begrepen het houden van pelsdieren). 3. Tuinbouw: a. Groenteteelt. b. Fruitteelt. c. Bloembollen. d. Boomkwekerij. e. Bloemisterij. f. Tuinbouwzaadteelt. g. Kruidenteelt.
4. Hoveniersbedrijf. 5. Bijenteelt. 6. Bosbouw (inbegrepen de werkzaamheden van het Staatsbosbeheer). 7. Griend- en rietcultuur. 8. Veenbedrijf: a. Veenderijen. b. Turfstrooiselfabrieken.
9. Loonondernemingen (ondernemingen, waarin de werkzaamheden uitsluitend of in hoofdzaak bestaan in het voor derden dorsen, ploegen, maaien, fraisen, eggen, schijfeggen, zaaien, kunstmeststrooien, vlastrekken, vlasknopbreken, sproeien of spuiten, dan wel het verrichten van andere oogst- en grondbewerkingswerkzaamheden) 10. Grasdrogerijen. 11. Aardappelsorteerinrichtingen. 12. Jacht. 13. Cultuurtechnische werken (inbegrepen objecten, uitgevoerd door de overheid). 14. Visteelt.
1. Sigarenindustrie. 2. Sigarettenindustrie. 3. Kerftabakindustrie.
1. Burgerlijke en utiliteitsbouw. 2. Water- en wegenbouw, alsmede grondwerken. 3. De grondboring, buizenleggers- en kabelleggersbedrijven. 4. Het steenzettersbedrijf (glooiingen, kademuren, enzovoort). 5. Het dakdekkersbedrijf, voor zover worden verwerkt pannen, leien, riet, stro, betonplaten, asbestplaten en dergelijke grondstoffen, met uitzondering van bitumen, asfalt en kunststofmaterialen. 6. Andere bouwambachten. 7. Het ovenbouwbedrijf. 8. Fabrieksschoorsteenbouw. 9. Het heiersbedrijf. 10. Het slopersbedrijf, voor zover zich bezighoudende met het slopen van bouwwerken.
1. Houten emballage-industrie: a. Houtwolindustrie. b. Kistenindustrie. c. Botervatenindustrie. d. Vatenindustrie. e. Kuipersbedrijven. f. Sigarenkistenindustrie.
2. Vervaardiging van houten huishoudelijke artikelen en speelgoederen. 3. Klompenindustrie. 4. Kurkenindustrie. 5. Kurkplatenindustrie. 6. Parket en hardhoutvloerenindustrie. 7. Triplex- en fineerindustrie. 8. Borstelwarenindustrie. 9. Griendhout- en rietverwerkende industrie, inclusief hoepelmakerijen. 10. Kuiperij. 11. Biezenmattenmakerijen, biezensorteerderijen en mandenmakerijen. 12. Luciferindustrie. 13. Fabrieken van houten zonneschermen, houten rolluiken en dergelijke.
1. Deurenindustrie. 2. Timmerfabrieken.
1. Meubelindustrie, meubelmakersambacht, meubelstoffeerderijen, matrassenindustrie (uitgezonderd metalen), alsmede vervaardiging van kussens en het matrassenmakersambacht. 2. Orgelbouwersbedrijf. 3. Doodkistenmakerijen. 4. Lijstenfabrieken. 5. Biljartfabrieken.
1. Groothandel in hout. 2. Houtzagerijen en -schaverijen (inbegrepen loonzagerijen en schaverijen). 3. Houtbereidingsindustrie.
1. Het boekdrukkers- en rasterdiepdrukbedrijf. 2. Het boekbindersbedrijf en het papierwarenbedrijf (schoolschriften, notitieboekjes, cahiers in papieren omslag, met of zonder linnen rug of linnen band, alle soorten blocnotes, zowel gekramd als aan de kop gelijmd als gespiraleerd als op andere wijze vervaardigd). 3. Het lithografisch bedrijf. 4. Het chemigrafische bedrijf. 5. Het fotografisch bedrijf, al of niet verbonden met een detailhandel in fotoartikelen. 6. Lettergieterijen. 7. Lichtdrukkerijen en fotocopieerinrichtingen. 8. Copieerinrichtingen. 9. Kantoordrukinrichtingen. 10. Rubberstempelindustrie. 11. Enveloppenindustrie.
1. Metallurgische industrie. 2. Scheepsbouw. 3. Machinebouw. 4. Staalbouw. 5. Plaatverwerkende industrie. 6. Draad-, draadwaren- en staaldraadkabelindustrie. 7. Scheepsslopersbedrijf.
I. Tot de metaalindustrie behoort voor zover niet genoemd onder II, mits in de betrokken onderneming, rekening houdende met het in de bedrijfstak geldende normale aantal arbeidsuren, in de regel gedurende ten minste 1200 uren per week door bij die onderneming in dienst zijnde werknemers werkzaamheden worden verricht: 1. het bedrijf van be- en/of verwerken van metalen, waaronder onder meer wordt verstaan: a. het aanleggen, assembleren, construeren, demonteren, draaien, emailleren, forceren, gieten, herstellen, lassen, monteren, onderhouden, persen, pletten, samenstellen, slopen, smeden, smelten, trekken, vervaardigen en walsen van metaal (waaronder onder meer te verstaan: aluminium, blik, brons, koper, lood, messing, staal, tin, ijzer, zink en legeringen of composities hiervan) of metalen apparaten, drijfwerk, gereedschappen, machines, toestellen, voorwerpen en werktuigen (waaronder mede begrepen kracht- en arbeidswerktuigen, landbouwtractoren, machines en werktuigen), alles in de ruimste zin des woords, zoals appendages, automaten, automobielen, beelden, bliksemafleiders, blikwaren, bouten, brandkasten, bromfietsen, bruggen, buizen, capsules, draad, draadnagels, elektriciteitsmeters, elektroden, gaas, gasmeters, haarden, instrumenten (waaronder optische apparaten), jaloezieën, kachels, ketels, (o.a. voor centrale verwarming), kinderwagens, klinknagels, kroonkurken, matrassen, matrijzen, meubelen, moeren, motoren, motorrijwielen, muziekinstrumenten, ovens, radiatoren, ramen, reservoirs, rolhekken, rollend materiaal, rolluiken, rijwielen, schaatsen, schepen, schroeven, schuifhekken, sluitingen, stempels, tanks, taximeters, tuben, uurwerken, watermeters, zonweringen, sierhekken; b. het staalblazen en/of zandstralen; c. het verzinken en/of vertinnen, voor zover dit niet langs galvanotechnische weg geschiedt; d. het revideren van verbrandingsmotoren en onderdelen daarvan in de ruimste zin;
2. het elektrotechnische scheepsinstallatiebedrijf; 3. het elektrotechnische wikkel- en reparateursbedrijf, omvattende het wikkelen of herstellen van gebruiks- en verbruikstoestellen voor sterk- en zwakstroominstallaties.
II. Ongeacht het aantal werknemers in de betrokken ondernemingen, behoort tevens tot de metaalindustrie: 1. het hoogovenbedrijf met inbegrip van zijn nevenbedrijven; 2. het walsen van staal; 3. het ijzer- en staalgietersbedrijf; 4. het vervaardigen en/of herstellen van vliegtuigen; 5. het vervaardigen en/of herstellen van liften.
1. produkten, dienende tot het meten, muteren, schakelen, transformeren en voortbrengen van elektrisch arbeidsvermogen; 2. elektromotoren, elektrische huishoudelijke en industriële toestellen met en zonder elektrische beweegkracht, elektrische ovens, fornuizen, apparatuur voor het elektrisch lassen en accumulatoren; 3. produkten, dienende tot het ondergronds transport van elektrisch arbeidsvermogen (grondkabel), en geïsoleerd draad; 4. installatiemateriaal, waaronder smeltveiligheden; 5. apparaten en instrumenten op het gebied van telefonie, telegrafie en andere telecommunicatiedoeleinden; 6. gloeilampen, gasontladingsbuizen voor hoge en lage spanningen en elektronenbuizen; 7. droge batterijen; 8. radio-, radar-, televisie-, zend, ontvang- en distributie-apparatuur en van alle overige elektronische apparatuur, daaronder begrepen elektro-medische toestellen en instrumenten.
1. Het bedrijf van het be- en/of verwerken van metalen voor zover niet vallende onder de punten 2 tm 19, mits in de betrokken onderneming, rekening houdende met het in de bedrijfstak geldende normale aantal arbeidsuren, in de regel minder dan 1200 uren per week door bij die onderneming in dienst zijnde werknemers werkzaamheden worden verricht, waaronder onder meer wordt verstaan: a. het aanleggen, assembleren, construeren, demonteren, draaien, emailleren, forceren, gieten, herstellen, lassen, monteren, onderhouden, persen, pletten, samenstellen, slopen, smeden, smelten, trekken, vervaardigen, walsen van metaal (waaronder onder meer te verstaan: aluminium, blik, brons, koper, lood, messing, staal, tin, ijzer, zink en legeringen of composities hiervan) of van metalen voorwerpen, alles in de ruimste zin van het woord, zoals apparaten, appendages, automaten, automobielen, beelden, bliksemafleiders, blikwaren, bouten, brandkasten, bruggen, buizen, capsules, draad, draadnagels, drijfwerk, elekroden, gaas, gemotoriseerde rijwielen, gereedschappen, haarden, instrumenten (waaronder optische apparaten), jaloezieën, kachels, ketels, kinderwagens, klinknagels, knopen, kroonkurken, machines, matrassen, matrijzen, meters (o.a. gas-, elektriciteits-, water- en taximeters), meubelen, moeren, motoren, motorrijwielen, muziekinstrumenten, onderdelen, ovens, ramen, reservoirs, rolhekken, rollend materieel, rolluiken, rijwielen, schaatsen, schepen, schroeven, schuifhekken, sierhekken, sluitingen, stempels, stoomketels, tanks, toestellen, tuben, uurwerken, werktuigen (waaronder mede begrepen kracht- en arbeidswerktuigen, landbouwmachines, tractoren en -werktuigen) en zonweringen. b. het vervaardigen en/of herstellen van apparaten, installaties, stoffen, toestellen, voorwerpen, e.d. die elektrische energie of haar componenten afgeven, bewaren, gebruiken, meten, omzetten, overbrengen, schakelen, transformeren, verbruiken, verdelen, voortbrengen of waarneembaar maken; c. het staalblazen en/of zandstralen; d. het verzinken en/of vertinnen, voor zover dit niet langs galvanotechnische weg geschiedt.
2. Het galvanotechnisch bedrijf, waaronder wordt verstaan het door middel van elekrotechnische werkwijze of op andere wijze metaalneerslag uit oplossingen op voorwerpen aanbrengen, metalen oxyderen of polijsten. 3. Het graveerbedrijf, waaronder wordt verstaan het hand- en machinegraveren in metaal of andere stoffen. 4. Het bedrijf van het lakken, moffelen, slijpen en/of polijsten van metalen. 5. Het bedrijf van het herstellen van naaimachines. 6. Het bedrijf van het vervaardigen, aanbrengen of herstellen van kunstledematen, orthopedische apparaten (beugels en spalken), orthopedische korsetten en andere medische bandages. 7. Het modelmakersbedrijf, waaronder wordt verstaan het vervaardigen, repareren en wijzigen van gietmodellen, vormplaten en coquilles voor de metaalindustrie. 8. Het motorvoertuigenbedrijf, waaronder te dezen wordt verstaan het bedrijf waarin één of meer van de hieronder genoemde werkzaamheden worden uitgeoefend: a. het verrichten van herstellingswerkzaamheden aan automobielen, auto-onderdelen toebehoren, dan wel aan motorrijwielen, motorrijwielonderdelen of -toebehoren; b. het verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan automobielen, auto-onderdelen of -toebehoren, dan wel aan motorrijwielen, motorrijwielonderdelen of -toebehoren; c. het voorzien van automobielen of motorrijwielen van motorbrandstoffen of smeermiddelen; d. het wassen van automobielen; e. het stallen van automobielen of motorrijwielen; f. het afleveringsklaarmaken en aan het publiek verkopen van automobielen of motorrijwielen.
9. a. Het vervaardigen, samenstellen, veranderen, onderhouden en/of herstellen van wagens, zoals aanhangwagens, opleggers, caravans en kampeerwagens, alsmede van carrosserieën, wisselcarrosserieën, carrosseriesegmenten, carrosserieplaatwerk of delen daarvan; b. Het aanbrengen en/of herstellen ongeacht de gebruikte materialen van stofferingen aan onder a bedoelde objecten, alsmede aan c.q. in motorvoertuigen; het ongeacht de gebruikte materialen vervaardigen van produkten die dienen ter stoffering of bekleding, zoals onder meer hoezen, cabrioletkappen en hemels; c. Het aanbrengen van beschermende lagen op onder a bedoelde objecten door onder meer spuiten, schilderen, lakken en dompelen; d. Het aanbrengen van teksten en reclame op onder a bedoelde zelfvervaardigde, samengestelde, veranderde, onderhouden en/of herstelde objecten; e. Het richten, meten, controleren en uitlijnen bij het herstellen van chassis en/of carrosserieën met behulp van richt- en meetapparatuur (richt- of meetbank, c.q. richtbank en mallen); f. Het verlengen, inkorten, versmallen en/of verbreden van carrosserieën. Ten deze worden verstaan onder: – wagen: het gestel op wielen of glijvlakken om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen, met uitzondering van rijwielen, bromfietsen, motorrijwielen, motorvoertuigen, kinderwagens, landbouwtrekkers en andere mechanische werktuigen, rijdende kranen, vorkheftrucks en bulldozers, alsmede caravans, woonwagens, direktieketen en schaftwagens voor zover deze niet kunnen, mogen of bestemd zijn om te worden voortbewogen; – carrosserie: de open of gesloten opbouw van een wagen c.q. motorvoertuig, onder meer ter verkrijging van een wagen c.q. motorvoertuig met een speciale bestemming, zoals bijvoorbeeld autobussen, brandweerwagens, geldtransportwagens, koelwagens, ladderwagens, legerwagens, politiewagens, spaarbankwagens, tandartswagens, winkelwagens en ziekenwagens.
10. a. Het centrale-verwarmingsbedrijf, omvattende het monteren of repareren van installaties of onderdelen daarvan voor centrale verwarming, warmwatervoorziening, luchtbehandeling, ventilatie en koeling; b. Het koeltechnisch bedrijf, omvattende het plaatsen en monteren of repareren van koel- en vriesinstallaties en installaties voor luchtbehandeling en ventilatie (deze laatste in koeltechnische zin).
11. a. Het aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, onderhouden of bedrijfsvaardig opleveren van elektrotechnische zwak- en sterkstroominstallaties (elektrotechnisch installatiesbedrijf), met uitzondering van het elektrotechnisch scheepsinstallatiebedrijf, voor zover, rekening houdende met het in de bedrijfstak geldende normale aantal arbeidsuren, in de regel in een dergelijke onderneming ten minste 1200 uren per week door bij die onderneming in dienst zijnde werknemers werkzaamheden worden verricht; b. Het aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, onderhouden of bedrijfsvaardig opleveren van elektrotechnische en elektronische installaties ten behoeve van signalisering van en/of beveiliging tegen onbevoegde toegang, kwaadwillig gedrag en persoonlijke en/of materiële schade (elektrotechnisch beveiligingsinstallatiebedrijf); c. Het aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, onderhouden of bedrijfsvaardig opleveren van installaties op het gebied van aarding en kathodische bescherming (aardingsbedrijf); d. Het aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, onderhouden of bedrijfsvaardig opleveren van radio- en televisie-ontvangtoestellen, radio- en televisie-ontvanginstallaties, elektronische geluidsversterkers, elektronische geluidsversterkerinstallaties, alsmede bijbehorende hulptoestellen of onderdelen (radio- en televisie-installatie- en reparatiebedrijf); e. Het aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, onderhouden of bedrijfsvaardig opleveren van installaties ten behoeve van ontvangst en distributie van radio- en televisiesignalen, alsmede van overdracht van informatie (installatiebedrijf voor collectieve antennes, kabeltelevisie en overige (tele)-communicatie). Hieronder zijn niet begrepen het leggen van kabels met de daaraan verbonden laswerkzaamheden, alsmede de voorbereidende en afsluitende grondwerkzaamheden, ten behoeve van de hiervoor omschreven doeleinden, indien en voor zover die werkzaamheden geen uitvloeisel zijn van de normale bedrijfuitoefening van het hiervoor omschreven installatiebedrijf; f. Het aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, vervaardigen, onderhouden, of bedrijfsvaardig opleveren van lichtinstallaties met gasontladingsbuizen van hoge spanning, waaronder begrepen het monteren en demonteren van deze buizen, alsmede algemene reclameverlichtingsinstallaties voor zover deze niet binnen een pand functioneren (lichtreclamebedrijf); g. Het aanleggen, herstellen, uitbreiden, demonteren, onderhouden of bedrijfsvaardig opleveren van elektriciteitsdistributienetten, straat- en terreinverlichting, elektronische bewegwijzeringsinstallaties, elektrotechnische verkeersregel-, verkeersmeting- en verkeerscontrole-installaties en elektrotechnische parkeerregelingsinstallaties (elektrotechnisch nettenbouw- en buiteninstallatiebedrijf). Hieronder zijn niet begrepen het leggen van kabels met daaraan verbonden laswerkzaamheden, alsmede de voorbereidende en afsluitende grondwerkzaamheden, ten behoeve van de hiervoor omschreven doeleinden, indien en voorzover die werkzaamheden geen uitvloeisel zijn van de normale bedrijfuitoefening van het hiervoor omschreven installatiebedrijf; h. Het aanleggen, ontwerpen, wijzigen, demonteren, herstellen, onderhouden en bedrijfsvaardig opleveren van elektrotechnische en elektronische installaties, of onderdelen daarvan, ten behoeve van ontvangst, distributie, zichtbare en/of hoorbare overdracht van informatie alsmede informatieverwerking en regeling van industriële productieprocessen of andere mechanische bedrijfsvoorzieningen (communicatie- en industrieel automatiseringsinstallatiebedrijf); i. Het aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, onderhouden of bedrijfsvaardig opleveren van elektrotechnische installaties ten behoeve van exposities, beurzen, evenementen of feestverlichting (het tentoonstellingsinstallatiebedrijf); j. Het met het oog op het gebruik van huishoudelijke elektrotechnische verbruikstoestellen bedrijfsmatig aanleggen, wijzigen, herstellen, onderhouden of bedrijfsvaardig opleveren van een aansluitpunt op een bestaande eindgroep van een sterkstroominstallatie (elektro-aansluitbedrijf); k. Het aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, onderhouden of bedrijfsvaardig opleveren van elektrotechnische en elektronische installaties of onderdelen daarvan aan boord van zich op zee bevindende objecten welke niet over een eigen voortstuwing beschikken (elektrotechnische off-shore installatiebedrijf); l. Het wikkelen of herstellen van elektrotechnische machines en gebruiks- en verbruikstoestellen voor sterk- en zwakstroominstallaties (elektrotechnischwikkelbedrijf); m. Het monteren en bedraden van elektrotechnische en elektronische apparatuur van bedienings-, schakel- en signaleringspanelen (elektrotechnischpaneelbouwbedrijf); n. Het demonteren, repareren, monteren, vervangen, wijzigen, onderhouden en gebruiksgereed opleveren van apparaten, installaties, toestellen, voorwerpen e.d. die elektrische energie afgeven, bewaren, gebruiken, meten, omzetten, overbrengen, schakelen, transformeren, verbruiken, verdelen, voortbrengen of waarneembaar maken (elektrotechnisch reparatiebedrijf). Alles voor zover in de onder l, m en n bedoelde ondernemingen, rekening houdende met het in de bedrijfstak geldende normale aantal arbeidsuren, in de regel gedurende minder dan 1200 uren per week door bij een dergelijke onderneming in dienst zijnde werknemers werkzaamheden worden verricht.
12. De goud- en zilvernijverheid, waaronder wordt verstaan: a. het vervaardigen van: 1. gebruiksvoorwerpen van edele metalen, al of niet samengaande met het vervaardigen van gebruiksvoorwerpen van andere non-ferro-metalen; 2. sieraden en monturen van edele metalen, al of niet samengaande met het vervaardigen van sieraden en monturen van andere non-ferro-metalen; 3. medailles, insignes, enz. van edele metalen, al of niet samengaande met het vervaardigen van medailles, insignes, enz. van andere non-ferro-metalen;
b. het herstellen van, dan wel het verrichten van een deelbewerking aan of voor de onder a genoemde voorwerpen.
13. Het aanbrengen, herstellen, bekleden, afwerken en/of onderhouden van isolerende materialen: – ter voorkoming of beperking van warmte- of koudeverlies, – tegen vuur, vocht, geluid en/of vibratie, bij industrieën, aan technische installaties en aan boord van schepen, zoals leidingen, apparaten, kanalen, tanks e.d., voorts in ruimten, zoals koel- en vriescellen, ketel- en machineruimten, studio’s e.d.
14. Het bedrijf van: a. het aanleggen, veranderen, herstellen of onderhouden van huisrioleringen; b. het vervaardigen, aanbrengen, herstellen of onderhouden van uit aluminium, zink, lood of koper bestaande dakbedekkingen of onderdelen daarvan, bekledingen aan of op bouwwerken, afvoerpijpen voor regenwater of onderdelen daarvan; c. het aanleggen, veranderen, herstellen of onderhouden van installaties voor gas- of watervoorziening of gedeelten daarvan; d. het aanleggen, veranderen, herstellen of onderhouden van brandleidingen, sprinklerinstallaties of sanitaire installaties of gedeelten daarvan.
15. Het motorenrevisiebedrijf, omvattende het revideren van verbrandingsmotoren en onderdelen daarvan in de ruimste zin, voor zover, rekening houdende met het in de bedrijfstak geldende normale aantal arbeidsuren, in de regel in een dergelijke onderneming gedurende minder dan 1200 uren per week door bij die onderneming in dienst zijnde werknemers werkzaamheden worden verricht. 16. Het rijwielkleinbedrijf, waaronder wordt verstaan: a. het herstellen, verkopen of verhuren van al dan niet gemotoriseerde rijwielen; b. het geven van gelegenheid tot stalling van al dan niet gemotoriseerde rijwielen.
17. Het bedrijf van het repareren en/of onderhouden van kantoormachines. 18. De diamantenindustrie, omvattende: a. het zagen, snijden, slijpen, overslijpen of kloven van sierdiamant; b. het bewerken van ruwe slijpdiamant tot geslepen sierdiamant; c. het vervaardigen van industriediamant.
19. Het bedrijf van: a. het vervaardigen en/of herstellen van vaartuigen in de ruimste zin van het woord, ongeacht het verwerkte materiaal, voor zover niet vallende onder de groep 1a; b. het verschaffen van ligplaats aan en/of gelegenheid geven tot stalling of berging van vaartuigen in jachthavens, boothuizen, loodsen of op de vaste wal, al dan niet samengaande met herstelwerkzaamheden aan vaartuigen; c. het verhuren van vaartuigen, al dan niet samengaande met herstelwerkzaamheden hieraan.
Onder vervaardigen wordt eveneens verstaan het assembleren, monteren en samenstellen uit van derden betrokken onderdelen.
1. Broodfabrieken. 2. Brood- en banketbakkerijen.
1. Beschuit-, koek-, biscuit-, banket- en wafelfabrieken. 2. Suikerverwerkende industrie. 3. Vervaardiging en verwerking van cacaopoeder, cacaoboter, chocolademassa en couverture.
1. Vleesgrossierderij. 2. Loonslachterij. 3. Abattoirs. 4. Vetsmelterij. 5. Afvallenhandel (darmen). 6. Vleeswarenindustrie.
A. Detailhandel: 1. a. Winkelbedrijven (met inbegrip van een daaraan verbonden reparatieafdeling, voor zover deze reparatieafdeling uitsluitend of praktisch uitsluitend werkzaam is voor het eigen winkelbedrijf, doch met uitzondering van grootwinkelbedrijven en detailhandel in foto-artikelen, verbonden aan een fotografisch atelier); b. Detailhandel in meubelen, in woningtextiel en in behangselpapier, alsmede de detailhandelszaken, waaraan, behalve de woningstoffeerderij en/of de behangerij, ook nog een meubelreparatieafdeling en/of het meubelstoffeerdersambacht is verbonden, voor zover deze reparatieafdeling en/of dit ambacht uitsluitend of praktisch uitsluitend werkzaam zijn (is) voor de eigendetailhandel.
2. Bazars, toko’s. 3. Brandstoffenbedrijven. 4. Handel in onroerend goed; woningbureaus. 5. Handel in vaartuigen. 6. Markt- en tentoonstellingswezen, veilingen en beurzen, waar in het algemeen goederen en detail worden verhandeld. 7. Venters- en opkopersbedrijven. 8. Verhuurinrichtingen. 9. Advies-, bemiddelings- en plaatsingsbureaus.
B. Ambachten: Hier worden bedoeld ambachten, die geen grootindustrie naast zich vinden, zoals bijvoorbeeld verzorgings- en dienstverlenende bedrijven, waaronder: 1. Kappersbedrijven. 2. Schoonheidsinstituten. 3. Schoenreparatiebedrijven. 4. Maatschoenbedrijven. 5. Schoorsteenvegersbedrijven. 6. Begrafenisondernemingen. 7. Zeilmakerijen (waaronder vlaggen). 8. Tandtechnische werkplaatsen. 9. Paramentenateliers. 10. Woningstoffeerdersbedrijf. 11. Behangersbedrijf.
C. Huishoudelijk personeel.
1. Stuwadoorsbedrijven. 2. Machinale los- en laadbedrijven. 3. Cargadoorsbedrijven. 4. Expediteursbedrijven. 5. Vemen. 6. Koelhuizen. 7. Opslagbedrijven. 8. Tankbedrijven. 9. Graanbedrijven. 10. Controlebedrijven. 11. Schuitevoerdersbedrijven. 12. Ontvangers en expediteurs van houtladingen. 13. Houtvlottersbedrijven. 14. Werkzaamheden verricht door walpersoneel van rederijen. 15. Algemene havendiensten (met inbegrip van bewaking).
1. Personenvervoer binnenland. 2. Binnenlandse beurtvaart (waaronder beurtvaartagenten). 3. Binnenlandse wilde vaart. 4. Sleepvaart (inbegrepen het bergingsbedrijf, hetwelk zijn arbeidsterrein voornamelijk vindt op de binnenwateren). 5. Buitenlandse binnenscheepvaart (Rijnvaart e.d.). 6. Bijzonder vervoer. 7. Tankvaart. 8. Schelpenwinning. 9. Duikbedrijf.
1. Zee- en kustvisserij. 2. Zoetwatervisserij. 3. Oester- en mosselteelt. 4. IJsselmeervisserij. 5. Vislos- en vissorteerbedrijven.
1. Zeescheepvaart. 2. Kustvaart. 3. Walvisvaart. 4. Bergingsbedrijf (met uitzondering van de bedrijven die hun arbeidsterrein voornamelijk vinden op de binnenwateren).
1. Hotel-, restaurant, café- en aanverwante bedrijven. 2. Pension- en kamerverhuurbedrijven.
1. Ziekenhuizen. 2. Sanatoria. 3. Verpleeghuizen. 4. Herstellingsoorden. 5. Kinder- en kleuterkoloniehuizen. 6. Kleuterdagverblijven. 7. Bad- en zweminrichtingen. 8. Speeltuinen. 9. Speelterreinen. 10. Instellingen en inrichtingen voor lichamelijke opvoeding en sportbeoefening. 11. Instellingen en inrichtingen, welke in hoofdzaak één of meer der navolgende doeleinden nastreven: a. Behartiging van lichamelijke gezondheidsbelangen; b. Ziekenverpleging; c. Prenatale zorg; d. Kraamverzorging; e. Zuigelingenzorg; f. Kleuterzorg; g. Oudeliedenzorg; h. Zorg voor doofstommen, blinden, gebrekkigen en andere mindervaliden; i. Hulpverlening bij rampen en ongelukken; j. Opleiding van verloskundigen; k. Opleiding van verplegenden.
12. Artsen. 13. Tandartsen. 14. Apothekers. 15. Dierenartsen. 16. Paramedische bedrijven. 17. Psychiatrische inrichtingen. 18. Medisch-opvoedkundige bureaus. 19. Bureaus voor levens- en gezinsmoeilijkheden. 20. Instellingen en inrichtingen, welke in hoofdzaak één of meer der navolgende doeleinden nastreven: a. Behartiging van geestelijke gezondheidsbelangen; b. Zorg voor geesteszieken en zenuwlijders; c. Drankbestrijding; d. Herstel van drankzuchtigen; e. Prostitutiebestrijding; f. Zorg voor a-socialen; g. Jeugdhulp; h. Kinderbescherming; i. Reclassering; j. Bescherming van vrouwen en meisjes.
21. Jeugdherbergen. 22. Onderwijsinstellingen: A. Voorbereidend en lager onderwijs. B. Uitgebreid lager onderwijs. C. Voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs. a. h.b.s; b. Lycea; c. Gymnasia.
D. Hoger onderwijs. E. Vakonderwijs. F. Kunst- en tekenacademie. G. Muziekonderwijs. H. Dansonderwijs. I. Opleidingsinstellingen.
23. Bureaus voor beroepskeuze en psychotechnische adviesbureaus. 24. Kerkgenootschappen. 25. Kloosterorden. 26. Congregaties. 27. Zending. 28. Missie. 29. Instellingen en inrichtingen, welke in hoofdzaak één of meer der navolgende doeleinden nastreven: a. Zorg voor wezen; b. Zorg voor onbehuisden; c. Zorg voor behoeftigen; d. Woekerbestrijding; e. Voorschotverlening; f. Opleiding voor maatschappelijk werk; g. Gezinszorg;
30. Kinderbewaarplaatsen. 31. Crèches. 32. Consultatiebureaus voor maatschappelijke zorg. 33. Rusthuizen. 34. Het exploiteren van begraafplaatsen en crematoria. 35. Ambulancevervoer.
1. Handelsbanken. 2. Spaarbanken. 3. Hypotheekbanken: a. Hypotheekbanken; b. Scheepshypotheekbanken.
4. Landbouwkredietbanken. 5. Andere financierings-en kredietinstellingen.
1. Groothandel in bouwmaterialen. 2. Groothandel in technische producten en metalen. 3. Bandengroothandel, inclusief het bandenservicebedrijf (verkoop aan het publiek). 4. Groothandel in huishoudelijke artikelen.
1. Overige groothandel (exclusief groothandel en grossiers in vlees-/slachtafvallen en groothandel in hout). 2. Tussenpersonen t.b.v. de handel. 3. Coöperatieve aan- en verkoopverenigingen. 4. Fruitpachtersbedrijf. 5. Veilingen op het gebied van het land- en tuinbouwbedrijf, alsmede eiermijnen.
1. Kantoren van advocaten. 2. Notariskantoren. 3. Deurwaarderskantoren en bureaus voor rechtskundige bijstand. 4. Kantoren van accountants en belastingconsulenten. 5. Octrooibureaus.
1. Reclame-adviesbureaus. 2. Marketing- en PR-bureaus. 3. Efficiencybureaus en economische adviesbureaus. 4. Ingenieurs- en architektenbureaus. 5. Software-ontwikkeling. 6. Expertisebureaus.
1. Effectenhandelaren, voor zover geen handelsbanken zijnde. 2. Administratieve en trustkantoren. 3. Effectendepots. 4. Stamboekverenigingen. 5. Tussenpersonen t.b.v. bank-/verzekeringswezen en onroerend goed. 6. Administratiekantoren. 7. Beheersmaatschappijen. 8. Beleggingsmaatschappijen. 9. Ziekenhuisverplegingsverenigingen 10. Journalistiek. 11. Nieuws- en persbureaus. 12. Verenigingskantoren en concernadministraties. 13. Tolken en translateurs. 14. Recherchebureaus. 15. Incassobureaus. 16. Exploitatie onroerend goed. 17. Beheren en onderhouden van woningen door ingevolge de Woningwet toegelaten woningbouwcorporaties. 18. Publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties. 19. Payrollbedrijven.
1. Boterindustrie. 2. Kaasindustrie. 3. Melkproduktenindustrie. 4. Melkinrichtingen (met uitzondering van de kleine slijtersbedrijven). 5. Melk-, boter-, kaas- en melkproduktenstations. 6. Zuivelverkooporganisaties.
1. Katoenindustrie: a. Katoenspinnerij; b. Naaigarenfabricage; c. Twijnerijen; d. Breigarenindustrie; e. Witweverij; f. Bontweverij; g. Vitrageweverij; h. Poolweefselweverij; i. Katoenen-dekenweverij; j. Eigen finishing; k. Loonfinishing; l. Effilocheerderijen.
2. Linnenindustrie: a. Vlasspinnerij; b. Linnenweverij; c. Veredeling van linnen garens of weefsels.
3. Rayonweverij, rayonveredeling. 4. Wolindustrie: a. Kunstwolindustrie; b. Kamgarenspinnerij; c. Fabricage van geperst vilt; d. Wollenstoffenweverij en kaardgarenspinnerij; e. Trijpweverij; f. Wollen-dekenindustrie; g. Veredeling van wol en wollen produkten.
5. Tapijt- en cocosindustrie. 6. Bastvezelindustrie en aanverwante industrieën: a. Hennep; b. Jute; c. Sisal en manilla; d. Papierspinnerij; e. Zwaardoekweverij; f. Kapokverwerking; g. Touwslagerijen.
7. Verwerking van dierlijk haar. 8. Band- en vlechtindustrie. 9. Tricot- en kousenindustrie. 10. Het vervaardigen en herstellen van netten, de twijnerij daaronder begrepen. 11. Breierijen. 12. Handweverijen.
1. Baksteenindustrie. 2. Dakpannenindustrie. 3. Cement- en cementwarenindustrie, waaronder begrepen: a. Bouwplatenindustrie; b. Betonwarenindustrie.
4. Kalkindustrie, gipsindustrie en mergelindustrie (met inbegrip van de mergelwinning). 5. Kalkzandsteenindustrie. 6. Bouwaardewerkindustrie en vuurvaste steenindustrie. 7. Krijtfabrieken. 8. Aardewerk- en porseleinindustrie; sanitair aardewerk en tegelindustrie. 9. Beeldgieterijen, uitgezonderd de vervaardiging van metalen beelden. 10. Glasindustrie, glasbewerkingsinrichtingen en glas-in-loodzetterijen. 11. Asbestcement- en asbestcementwarenindustrie. 12. Aardewerkambachten.
1. Vervaardiging van stikstofmeststoffen, salpeterzuur en ammoniak. 2. Vervaardiging van superfosfaat en zwavelzuur. 3. Vervaardiging van carbid en niet elders ingedeelde gassen. 4. Vervaardiging van zeep, was- en reinigingsmiddelen. 5. Vervaardiging van verf en inkt: a. Verf, lakken, vernissen, inkt en chemische kantoorbehoeften; b. Chemische verfstoffen.
6. Vervaardiging van koolteerprodukten en aanverwante artikelen: a. Koolteerdestillatieprodukten en afgeleiden daarvan; b. Bitumineuze, teerhoudende dakbedekkingsmaterialen; c. Insekticiden en plantenziektenbestrijdingsmiddelen.
7. Vervaardiging van kaarsen, glycerine en vetzuren. 8. Beenderverwerking, destructiebedrijven en technisch vetsmelten. 9. Vervaardiging van technische plakmiddelen en textielhulpmiddelen. 10. Vervaardiging van niet elders ingedeelde kunststoffen. 11. Vervaardiging van diverse organische produkten, alsmede zwart buskruit en springstoffen, schuimblusmiddelen en vuurwerk. 12. Vervaardiging van diverse anorganische produkten en diverse chloorkoolwaterstoffen. 13. Vervaardiging van kosmetische artikelen, parfumerieën en tandreinigingsmiddelen. 14. Vervaardiging van poetsmiddelen. 15. Witwasserij-industrie. 16. Chemische wasserij en ververij (voor zover niet verbonden aan een textielbedrijf). 17. Chemische laboratoria. 18. Vervaardiging van linoleum, vloerzeil en balatum. 19. Knopenindustrie. 20. Fotochemische industrie. 21. Cokesfabrieken.
1. Groentenverwerkende industrie: a. Verduurzaamde groenten, augurken en tafelzuren in hermetisch gesloten verpakking; b. Gezouten groenten en zuurkool; c. Gedroogde en ingevroren groenten en fruit.
2. Fruitverwerkende industrie: a. Fruitpulp; b. Jams, vruchtenmoes, fruitconserven, appel- en perensiropen; c. Uit fruit bereide sappen, dranken, sausen en essences.
3. Oliefabrieken. 4. Olieraffinage en olieharding, margarine en spijsvettenindustrie: a. Olieraffinaderijen en oliehardingsfabrieken; b. Spijsoliefabrieken; c. Margarine-industrie; d. Industrie van eetbare vetten.
5. Visverwerkende industrie: a. Visconservenfabrieken; b. Vismeelfabrieken;
6. Aardappelverwerkende industrie: a. Aardappelmeelindustrie; b. Aardappelvlokken- en aardappelbakmeelindustrie.
7. Suikerindustrie. 8. Maalindustrie: a. Broodbloemindustrie; b. Zeeuwse bloem- en roggebloemfabrieken; c. Ongebuild tarwemeel- en roggemeelfabrieken.
9. Graanverwerkende industrie: a. Rijstpellerijen; b. Havermoutfabrieken; c. Gortpellerijen; d. Boekweitgrutten- en boekweitmeelfabrieken; e. Erwtensplitterijen; f. Rijstmalerijen.
10. Graanverwerkende industrie: a. Maïs-, tarwe- en rijstzetmeelindustrie; b. Gist-, spiritus- en moutwijnindustrie; c. Maalderij.
11. Brouwerijen en mouterijen: a. Brouwerijen; b. Handelsmouterijen.
12. Koffiebranders en theepakkers. 13. Veevoederindustie. 14. Meelverwerkende industrie: a. Fabrieken van vermicelli, macaroni en aanverwante artikelen; b. Zelfrijzend-bakmeelfabrieken.
15. Zetmeel- en zoetstofverwerkende industrie: a. Glucosefabrieken; b. Zwarte-stroopfabrieken; c. Veredeld-zetmeelfabrieken; d. Fabrieken van puddingpoeder en aanverwante artikelen; e. Karamel- en koffiestroopfabrieken.
16. Alcoholhoudende en alcoholvrije dranken: a. Distilleerderijen; b. Fabrieken van zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije dranken; c. Mineraalwaterindustrie.
17. Diverse derivaten van landbouwprodukten-verwerkende industrieën: a. Azijn- en mosterdfabrieken; b. Fabrieken van bakkerijgrondstoffen; c. Fabrieken van cichorei en peekoffie; d. Fabrieken van soepen, bouillon, jusprodukten, spijzen- en soeparoma’s; e. Ruwijsfabrieken; f. Vervaardiging van consumptie-ijs.
A. Papier. 1. Papierindustrie: a. Cellulose-industrie; b. Halfstoffen voor de papierindustrie; c. Courantenpapier; d. Druk- en schrijfpapier en kartonl e. Verpakkingspapier en karton; f. Speciale soorten papier en kartons.
2. Strokartonindustrie: a. Strokarton (beplakt en onbeplakt) en stropapier; b. Speciale papier- en kartonprodukten uit stro; c. Golfkartonindustrie; d. Vervaardiging van strohulzen en het vlechten van stro.
B. Papierverwerkende industrie (voorzover niet behorende tot de sector Grafische industrie, sub 2): 1. Papieren-zakkenindustrie. 2. Kartonnage-industrie. 3. Behangselpapier-, plakband- en paraffinepapierindustrie en overige papier- en kartonverwerkende industrieën.
C. Rubberverwerkende industrie: 1. Banden en aanverwante artikelen. 2. Vulcaniseer- en coverbedrijven. 3. Zacht- en hardrubberartikelen. 4. Rubberschoenen en aanverwante artikelen. 5. Kunstleder en gerubberde weefsels. 6. Rubbervervangingsgrondstoffen.
D. Medisch-pharmaceutische industrie. E. Diverse delfstoffen en aanverwante bedrijven. 1. Aardolie-industrie, waaronder ressorteert: a. De winning van aardolie en aardgas; b. De verwerking van aardolie tot halffabrikaten en/of eindprodukten, zoals: 1. Gas; 2. Benzine; 3. Kerosine (petroleum); 4. Gasolie; 5. Smeerolie-grondstoffen; 6. Asfaltbitumen; 7. Stookoliën; 8. Petroleumcokes;
c. De verwerking, veredeling en regeneratie van bovengenoemde halffabrikaten tot: 1. Gas (vloeibaar en gasvormig); 2. Speciale benzines (kookpunt benzine, minerale terpentijn); 3. Minerale smeermiddelen, te weten smeeroliën en consistentvetten; 4. Transformator-, turbine-, technische witte-, medicinale oliën; 5. Industriële minerale oliën zoals emulgeerbare-, hydraulische-, roestwerende-, textiel-, spoeloliën en roestwerende vetten;
d. Vervaardiging en bewerking van vaste paraffines (minerale wassen), vaseline (petrolatum); e. Fabrieksmatige verwerking van asfalt-bitumina tot asfalt en speciale asfalt-bitumina, al dan niet vermengd met mineraal en/of vezels.
2. Zoutwinningsbedrijf. 3. Zoutziederijen. 4. Bruinkoolgroeven. 5. Brikettenfabrieken.
F. Kledingindustrie: 1. Vervaardiging van dames-, heren-, en kinderconfectie (inclusief bedrijfs-, regen-, sport-, leder- en oliedoekkleding. 2. Vervaardiging van overhemden en lingerie (inclusief nachtkleding, babykleding en schorten). 3. Vervaardiging van korsetten, bustehouders, bretels en sokophouders. 4. Vervaardiging van huishoudtextielgoederen (voor zover zij niet geschiedt in bedrijven waar de aangewende textielstoffen zijn vervaardigd). 5. Pelterijen. 6. Vervaardiging van hoofdbekleding: a. Herenhoeden; b. Dames- en kinderhoeden; c. Petten; d. Uniformpetten.
7. Vervaardiging van specialiteiten: a. Dassen; b. Parapluies en parasols; c. Sierkleedjes, theemutsen en bewerkte gordijnen; d. Nouveautés; e. Kopwatten; f. Diversen (handwerken, uniformuitrustingen, capuchons en dergelijke).
8. Vervaardiging van gestikte dekens. 9. Textielverwerkende ambachten: a. Maatkleermakerij; b. Modisterij; c. Hoeden- en pettenmakerij; d. Bontwerkerij.
G. Leder- en lederverwerkende industrie: 1. Lederindustrie. 2. Schoenindustrie (met inbegrip van de fabricage van lederen onderdelen). 3. Drijfriemenindustrie. 4. Lederwarenindustrie (met inbegrip van de vervaardiging van lederen handschoenen). 5. Bontbereiderijen.
H. Inpakindustrie.
1. De werkgever, die zich in het kader van de uitoefening van zijn bedrijf of beroep bezighoudt met het ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder leiding en toezicht van de derde, waarbij die arbeidskrachten werkzaam zijn op basis van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek , wordt ingedeeld in sector 52, mits met dit ter beschikking stellen van arbeidskrachten meer dan 50% van het totale premieplichtige loon op jaarbasis is gemoeid. 2. De werkgever die zich bezighoudt met het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, bedoeld in onderdeel 1, wordt wanneer met dat ter beschikking stellen meer dan 15% doch niet meer dan 50% van het totale premieplichtige loon op jaarbasis is gemoeid, voor zover het die werkzaamheden betreft, ingedeeld in sector 52. 3. Voor zover de werkgever arbeidskrachten ter beschikking stelt op basis van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 691, zesde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of een payrollovereenkomst als bedoeld in artikel 692 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt dit voor de toepassing van de onderdelen 1 en 2 niet aangemerkt als het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. 4. Voor zover werkgevers op grond van het vijfde onderdeel, zoals dat luidde voor de datum van inwerkingtreding van de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 juli 2019 tot wijziging van de Regeling Wfsv in verband met aanpassing van de premiedifferentiatie voor de WW en afschaffing van de sectorfondsen, waren ingedeeld in een andere sector dan sector 52, worden zij met ingang van 1 januari 2020 ingedeeld in sector 52. De eerste zin is niet van toepassing indien het gaat om werkgevers als bedoeld in onderdeel 3.
1. Toonkunstenaars. 2. Opera- en toneelgezelschappen. 3. Variété-, circusinstellingen en kermisgezelschappen. 4. Film. 5. Beeldhouwkunst. 6. Schilderkunst. 7. Letterkundigen. 8. Musea, archieven, monumenten en bibliotheken. 9. Andere culturele instellingen. 10. Zendgemachtigden op het gebied van radio en televisie, alsmede omroepproductiebedrijven. 11. Attractieparken.
1. Rayonindustrie. 2. Vlasbewerkende industrie. 3. Poetsdoekenindustrie. 4. Kaaspakkersbedrijf. 5. Vervaardiging van wasdoek. 6. Overige niet genoemde groepen, welke niet verwant zijn aan de in de andere onderdelen vermelde takken van bedrijf en beroep, zoals het exploiteren van dierenasiels, het manegebedrijf, het exploiteren van rijwielbewaarplaatsen en van parkeerplaatsen voor auto’s en dergelijke en kunststof bewerkende en verwerkende bedrijven.
1. Het stukadoorsbedrijf, inclusief het steengaasstellersbedrijf en het wittersbedrijf. 2. Het vloerenleggersbedrijf. 3. Het steen-, houtgraniet- en kunststeenbedrijf.
1. Onderwijsinstellingen. 2. Ziekenhuizen, voorzover geëxploiteerd door en vanwege de overheid. 3. Onderzoeksinstellingen. 4. Onderwijsondersteunende instellingen.
1. Hoge colleges van Staat. 2. Departementen van algemeen bestuur. 3. Belastingwezen. 4. Gevangeniswezen. 5. Politie. 6. Rechtswezen.
1. Militair personeel. 2. Burgerdefensie personeel. 3. Dienstplichtig personeel.
1. Provincies. 2. Gemeenten. 3. Waterschappen.
– de Wet sociale werkvoorziening (Wsw); – voorzieningen, gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet .
1. Exploitanten van telefonie- en telegraafnetwerken. 2. Exploitanten van kabelnetwerken ten behoeve van het doorgeven van signalen op het gebied van telecommunicatie. 3. Exploitanten van overige telecommunicatievoorzieningen.
undefined Citeertitel
undefined Citeertitel
undefined Citeertitel
undefined Citeertitel
undefined Citeertitel
undefined Citeertitel
undefined Citeertitel
undefined Citeertitel